Het verzoekschrift is op 19 augustus 2010 per fax en op 20 augustus in origineel ter griffie van de Hoge Raad bezorgd.
HR, 08-07-2011, nr. 10/03735
ECLI:NL:HR:2011:BQ1708
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-07-2011
- Zaaknummer
10/03735
- Conclusie
Mr. M.H. Wissink
- LJN
BQ1708
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ1708, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ1708
ECLI:NL:PHR:2011:BQ1708, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ1708
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Familierecht. Ondertoezichtstelling minderjarige. Verzet ouder tegen ontheffing van gezag over kind.
8 juli 2011
Eerste Kamer
10/03735
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Meijer,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
e n t e g e n
[De pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
BELANGHEBBENDE in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder, de Raad en de pleegmoeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 321951/FA RK 08-8228 van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 december 2008;
b. de beschikking in de zaak 200.039.762/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 mei 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De pleegmoeder heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juli 2011.
Conclusie 08‑04‑2011
Mr. M.H. Wissink
Partij(en)
conclusie inzake
[De moeder]
tegen
[De pleegmoeder]
1.
De rechtbank 's‑Gravenhage heeft bij beschikking van 23 december 2008 op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie 's‑Gravenhage (hierna: de Raad), de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [betrokkene 1], geboren op 21 januari 2002, met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (hierna: BJZ) tot voogd.
2.
In het door de moeder ingestelde hoger beroep heeft het hof 's‑Gravenhage bij beschikking van 19 mei 2010 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De moeder heeft tegen de beschikking van het hof tijdig cassatieberoep ingesteld.1.
3.
In de procedure zijn door het hof de vader, de pleegmoeder en het BJZ als belanghebbenden aangemerkt. Zij zijn, evenals de Raad, verschenen. De pleegmoeder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in cassatie een verweerschrift in te dienen; de vader, de Raad en het BJZ hebben dat niet gedaan.
4.
Na de geboorte van [betrokkene 1] was de moeder van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag belast. Bij beschikking van 3 december 2002 is [betrokkene 1] onder toezicht gesteld van het BJZ en uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. De OTS en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd op 25 november 2008. Sinds februari 2002 verblijft [betrokkene 1] bij zijn grootmoeder aan moederszijde, de pleegmoeder.2.
5.
Het hof heeft in rov. 9 de norm van artikel 1:266 jo 268, lid 2, aanhef en onder a, BW vooropgesteld. Daaraan toetsend, heeft het hof in rov. 10 geoordeeld, dat de moeder onmachtig is [betrokkene 1] de zorg en opvoeding te geven die hij nodig heeft en dat het belang van [betrokkene 1] zich niet tegen een ontheffing verzet, en in rov. 11 geoordeeld, dat er gegronde vrees bestaat dat de maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
6.
Het verzoekschrift richt per saldo drie middelen tegen rov. 10.
7.
Middel I klaagt erover (bovenaan p. 3 van het verzoekschrift) dat het hof stellingen en beweringen van de Raad als feiten heeft aanvaard en die van de moeder buiten beschouwing heeft gelaten, terwijl door de moeder is betoogd, dat er een controversiële verhouding bestaat tussen haar en de Raad (en het BJZ) culiminerend in een volstrekt en wederzijds verlies aan vertrouwen.
Het middel moet falen, nu de daarin aangevoerde omstandigheden — wat daarvan verder zij — het hof niet beletten waarde te hechten aan het standpunt van de Raad ten aanzien van de voorziening in het gezag over [betrokkene 1]. Hieraan doet niet af, dat in de beleving van de moeder aan de objectiviteit van de rapportage van de Raad de nodige twijfels zouden bestaan.
8.
Middel II klaagt over de eerste t/m vierde volzin van rov. 10. Het hof zou het daar vastgestelde niet hebben kunnen afleiden uit de ‘gebezigde bewijsmiddelen’.
Het middel faalt, reeds omdat het middel onder a t/m c steeds erkent dat het hof de bedoelde vaststellingen kon afleiden uit de rapportage van de Raad (het rapport is gehecht aan het inleidend verzoek). Het middel stelt voorts te hoge eisen aan de motivering van het hof, waar het verlangd dat nog nader wordt uitgelegd waarom de onder a genoemde omstandigheden relevant zouden zijn voor het vermogen van de moeder om voor [betrokkene 1] te zorgen. De motiveringsklacht onder b miskent dat het hof zich hierbij baseert op hetgeen nader is omschreven in het rapport van de Raad (p. 11). Voor het overige bevat het middel ontoelaatbare nova, althans verzuimt het aan te geven waar in de feitelijke instanties deze stellingen zouden zijn aangevoerd, zodat het middel in zoverre niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
9.
Middel III klaagt eveneens over de eerste t/m vierde volzin van rov. 10. De op p. 5, voorlaatste alinea, van het verzoekschrift geformuleerde klacht faalt, omdat het hof niet tot een nadere motivering, als in de klacht bedoeld, was gehouden.
10.
Het beroep kan met toepassing van art. 81 RO worden verworpen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2011
Zie p. 2 van de beschikking van het hof.