HR, 23-10-2012, nr. 11/04890
ECLI:NL:HR:2012:BX6925
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-10-2012
- Zaaknummer
11/04890
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BX6925
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX6925, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX6925
ECLI:NL:HR:2012:BX6925, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX6925
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0204
Conclusie 23‑10‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/04890
Mr. Vellinga
Zitting: 28 augustus 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1 primair "Medeplegen van zware mishandeling" en 3 primair "Poging tot zware mishandeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 226 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. N. Brands, advocaat te Goor, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf, anders dan het Hof overweegt, niet gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4.
In aanmerking genomen dat uit de aan de Hoge Raad op voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken volgt dat de verdachte in de onderhavige zaak op 21 januari 2009 in verzekering is gesteld, en de voorlopige hechtenis van de verdachte is doorgelopen tot het moment van schorsing van het bevel gevangenhouding op 20 februari 2009 - hetgeen een periode van in totaal 30 dagen behelst - en daaruit niet blijkt dat de schorsing nadien is opgeheven, is 's Hofs in de strafmotivering opgenomen overweging dat het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf - te weten 226-180 = 46 dagen - gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, onbegrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.
5.
Hoewel niet duidelijk is of het Hof een kortere vrijheidsstraf of een langer voorwaardelijk gedeelte van de vrijheidsstraf voor ogen had, acht ik het uit overwegingen van doelmatigheid aangewezen dat de Hoge Raad dit gebrek herstelt door de duur van de gevangenisstraf te bepalen op 210 dagen omdat de verdachte zo in elk geval niet in zijn rechtens te respecteren belangen wordt benadeeld.
6.
Het middel slaagt.
7.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf en tot bepaling van de vrijheidsstraf op 210 dagen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 23‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 226 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. In aanmerking genomen dat het Hof blijkens de strafmotivering onmiskenbaar heeft bedoeld een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zou zijn aan de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, berust de straf op een kennelijke misslag. De HR leest de bestreden uitspraak met verbetering van deze misslag. Aan het middel komt daardoor de feitelijke grondslag te ontvallen.
Partij(en)
23 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/04890
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 januari 2011, nummer 21/000614-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Almelo van 5 februari 2010 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van zware mishandeling" en 3. "poging tot zware mishandeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 226 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. Brands, advocaat te Goor, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf en tot bepaling van de vrijheidsstraf op 210 dagen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de strafoplegging onbegrijpelijk is nu het Hof, anders dan het heeft overwogen in de strafmotivering, een gevangenisstraf heeft opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel uitstijgt boven de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
3.2.
Het bestreden arrest houdt in:
"Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gecombineerd met een taakstraf, een passende en geboden reactie vormt op het door verdachte begane strafbare feit."
3.3.
De zich in het dossier bevindende stukken houden in dat de verdachte in de onderhavige zaak op 21 januari 2009 in verzekering is gesteld, en dat het Gerechtshof te Arnhem de voorlopige hechtenis bij beschikking van 18 februari 2009 met ingang van 20 februari 2009 heeft geschorst. In aanmerking genomen dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de voorlopige hechtenis op enig ander moment gelegen tussen 21 januari 2009 en 20 februari 2009 geschorst is geweest, dan wel de schorsing van de voorlopige hechtenis na 20 februari 2009 is opgeheven, dient ervan te worden uitgegaan dat de verdachte dertig dagen uit hoofde van de onderhavige zaak gedetineerd is geweest.
3.4.
In aanmerking genomen dat het Hof blijkens de hiervoor weergegeven overweging onmiskenbaar heeft bedoeld een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zou zijn aan de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, berust de onder 1 vermelde straf op een kennelijke misslag. De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak met verbetering van deze misslag, te weten dat aan de verdachte een gevangenisstraf is opgelegd van 226 dagen, waarvan 196 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het middel komt daardoor de feitelijke grondslag te ontvallen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verstaat dat het Hof aan de verdachte een gevangenisstraf heeft opgelegd van 226 dagen, waarvan 196 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 23 oktober 2012.