Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 11-11-2020, nr. C-300/19
ECLI:EU:C:2020:898
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
11-11-2020
- Magistraten
J., -C. Bonichot, L. Bay Larsen, C. Toader, M. Safjan, N. Jääskinen
- Zaaknummer
C-300/19
- Conclusie
M. Bobek
- Roepnaam
Marclean Technologies
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2020:898, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑11‑2020
ECLI:EU:C:2020:451, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑06‑2020
Uitspraak 11‑11‑2020
Inhoudsindicatie
‘Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59/EG — Artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) — Begrip ‘collectief ontslag’ — Methode voor de berekening van het aantal ontslagen — In aanmerking te nemen referentieperiode’
J., -C. Bonichot, L. Bay Larsen, C. Toader, M. Safjan, N. Jääskinen
Partij(en)
In zaak C-300/19*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social n° 3 de Barcelona (arbeidsrechter, rechtbank nr. 3, Barcelona, Spanje) bij beslissing van 25 maart 2019, ingekomen bij het Hof op 12 april 2019, in de procedure
UQ
tegen
Marclean Technologies SLU,
in tegenwoordigheid van:
Ministerio Fiscal,
Fondo de Garantía Salarial,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: J.-C. Bonichot, kamerpresident, L. Bay Larsen, C. Toader, M. Safjan (rapporteur) en N. Jääskinen, rechters,
advocaat-generaal: M. Bobek,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen ingediend door:
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.-R. Killmann en S. Pardo Quintillán als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juni 2020,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB 1998, L 225, blz. 16).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen UQ en Marclean Technologies SLU over de rechtmatigheid van het individuele ontslag van UQ.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
In de overwegingen 2 tot en met 4, 7 en 8 van richtlijn 98/59 is vermeld:
- ‘(2)
Overwegende dat het dienstig is de werknemers bij collectief ontslag meer bescherming te bieden waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling in de Gemeenschap;
- (3)
Overwegende dat niettegenstaande een convergente ontwikkeling er nog verschillen zijn blijven bestaan tussen de in de lidstaten geldende voorschriften wat de modaliteiten en de procedure voor collectief ontslag, alsmede wat de maatregelen die de gevolgen van dit ontslag voor de werknemers kunnen verzachten, betreft;
- (4)
Overwegende dat deze verschillen rechtstreeks van invloed kunnen zijn op de werking van de interne markt;
[…]
- (7)
Overwegende dat bijgevolg deze onderlinge aanpassing op de weg van de vooruitgang, in de zin van artikel 117 van het [EG-]Verdrag, dient te worden bevorderd;
- (8)
Overwegende dat voor de berekening van het aantal ontslagen als bedoeld in de definitie van ‘collectief ontslag’ in de zin van deze richtlijn, andere vormen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaan van de werkgever, dienen te worden gelijkgesteld met ontslag, op voorwaarde dat het ontslag ten minste vijf werknemers betreft;’
4
Afdeling I van deze richtlijn, met als opschrift ‘Definities en toepassingsgebied’, bestaat uit artikel 1 van de richtlijn, waarvan lid 1 bepaalt:
‘Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
collectief ontslag: het ontslag door een werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer, wanneer, ter keuze van de lidstaten, het aantal ontslagen
- i)
ofwel gedurende een periode van 30 dagen:
- —
ten minste 10 werknemers treft in plaatselijke eenheden met gewoonlijk meer dan 20, maar minder dan 100 werknemers;
- —
ten minste 10 % van het aantal werknemers treft in plaatselijke eenheden met gewoonlijk ten minste 100, maar minder dan 300 werknemers;
- —
ten minste 30 werknemers treft in plaatselijke eenheden met gewoonlijk ten minste 300 werknemers;
- ii)
ofwel gedurende een periode van 90 dagen ten minste 20 werknemers treft, ongeacht het aantal werknemers dat gewoonlijk in de desbetreffende plaatselijke eenheden werkzaam is;
- b)
[…]
Voor de berekening van het aantal in de eerste alinea, onder a), bedoelde ontslagen wordt met ontslagen gelijkgesteld elke beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemers, op voorwaarde dat het ontslag ten minste vijf werknemers treft.’
Spaans recht
5
Het Estatuto de los Trabajadores (werknemersstatuut) vloeit voort uit Real Decreto Legislativo 2/2015, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (koninklijk wetsbesluit nr. 2/2015 tot goedkeuring van de herschikte tekst van de wet op het werknemersstatuut) van 23 oktober 2015 (BOE nr. 255 van 24 oktober 2015, blz. 100224). Artikel 51 van dat statuut, met als opschrift ‘Collectief ontslag’, bepaalt in lid 1:
‘Voor de toepassing van deze wet wordt onder collectief ontslag verstaan de beëindiging van arbeidsovereenkomsten wegens economische, technische, organisatorische of met de productie verband houdende redenen, wanneer deze beëindiging binnen een periode van 90 dagen ten minste:
- a)
10 werknemers treft in ondernemingen met minder dan 100 werknemers;
- b)
10 % van het aantal werknemers treft in ondernemingen van 100 tot en met 300 werknemers;
- c)
30 werknemers treft in ondernemingen met meer dan 300 werknemers.
[…]
Voor de berekening van het aantal beëindigingen van arbeidsovereenkomsten als bedoeld in de eerste alinea van dit lid worden mede in aanmerking genomen alle andere beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die in de referentieperiode op initiatief van de werkgever hebben plaatsgevonden om andere redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer en verschillen van die welke zijn genoemd in artikel 49, lid 1, onder c), van deze wet, mits ten minste 5 werknemers worden getroffen.
Wanneer een onderneming, in opeenvolgende perioden van 90 dagen en met het oogmerk om de vereisten van dit artikel te omzeilen, overeenkomsten beëindigt op grond van artikel 52, onder c), van deze wet — waarbij het aantal beëindigingen lager is dan de aangegeven drempels — en wanneer er geen nieuwe gronden zijn die een dergelijke handelwijze rechtvaardigen, worden deze nieuwe beëindigingen geacht in strijd met de wet te zijn en worden zij ongeldig verklaard.’
6
Artikel 122 van Ley 36/2011, reguladora de la jurisdicción social (wet 36/2011 betreffende de rechtspleging in arbeids- en socialezekerheidszaken) van 10 oktober 2011 (BOE nr. 245 van 11 oktober 2011, blz. 106584), met als opschrift ‘Beoordeling van de beëindiging van de overeenkomst’, bepaalt:
- ‘1.
De beëindigingsbeslissing wordt rechtmatig verklaard wanneer de werkgever, na aan de ter zake gestelde vormvereisten te hebben voldaan, bewijs levert van het bestaan van de in de schriftelijke mededeling opgegeven wettelijke reden. Wanneer hij dit bewijs niet kan leveren, wordt de beslissing onrechtmatig verklaard.
- 2.
De beëindigingsbeslissing is nietig:
[…]
- b)
indien daarbij de bepalingen inzake collectief ontslag zijn omzeild die gelden in de in artikel 51, lid 1, laatste alinea, [van het werknemersstatuut] bedoelde gevallen.
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
7
Op 31 oktober 2016 is UQ als kwaliteitscontroleur beginnen te werken voor Marclean Technologies. Zoals alle andere werknemers die bij Marclean Technologies in dienst waren, werkte zij in de vestigingen van Sandhar Group, waar zij de kwaliteit van de door deze onderneming vervaardigde onderdelen controleerde.
8
Op 28 mei 2018 werd UQ tijdelijk arbeidsongeschikt verklaard.
9
Op 31 mei 2018 heeft Marclean Technologies UQ kennisgegeven van een ontslagbesluit. Op de datum van dat ontslag heeft Marclean Technologies erkend dat het ontslag onrechtmatig was en heeft zij vervolgens aan UQ de schadevergoeding betaald die volgens deze onderneming verschuldigd is in gevallen waarin een ontslag door de rechter onrechtmatig is verklaard.
10
Op 11 juni 2018 heeft UQ bij de Juzgado de lo Social nr. 3 de Barcelona (arbeidsrechter, rechtbank nr. 3, Barcelona, Spanje), de verwijzende rechter, beroep ingesteld tegen haar ontslag, waarbij zij vorderde dat dit nietig of, subsidiair, onrechtmatig zou worden verklaard.
11
Tussen 31 mei en 14 augustus 2018 hielden zeven personen op met werken voor Marclean Technologies. Vier van hen deden dit om redenen die niet aan hun persoon zijn toe te schrijven, twee hielden vrijwillig op te werken en bij de laatste was de tijdelijke arbeidsovereenkomst afgelopen.
12
Op 15 augustus 2018 hielden 29 andere werknemers van Marclean Technologies op met werken voor deze onderneming. Op diezelfde datum heeft Marclean Technologies haar activiteiten volledig stopgezet. Op 16 augustus 2018 zijn deze 29 personen beginnen te werken voor Risk Steward SL.
13
Marclean Technologies heeft aan de verwijzende rechter documenten de dato 26 juli 2018 overgelegd volgens welke deze 29 personen met ingang van 15 augustus 2018 vrijwillig ontslag hadden genomen.
14
UQ heeft aangevoerd dat het in werkelijkheid om een verborgen collectief ontslag ging, aangezien deze ontslagen gelijktijdig plaatsvonden en de betrokken werknemers op die manier geen recht hadden op werkloosheidsuitkeringen. Bijgevolg moet haar ontslag op grond van artikel 122, lid 2, van wet 36/2011 betreffende de rechtspleging in arbeids- en socialezekerheidszaken als nietig worden beschouwd.
15
Marclean Technologies heeft daartegen ingebracht dat het ontslag van UQ niet alleen was ingegeven door de afnemende bedrijvigheid van de onderneming, maar ook door de niet-nakoming van de arbeidsovereenkomst door deze werkneemster en andere personeelsleden, die eveneens zijn ontslagen.
16
Bij beschikking van 6 februari 2019 heeft de verwijzende rechter vastgesteld dat tussen 30 en 35 werknemers waren ontslagen, hetgeen volgens hem kon worden aangemerkt als een ‘collectief ontslag’ in de zin van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59. Deze rechter merkt op dat de bepaling tot omzetting van deze richtlijn in Spaans recht verwijst naar een periode van 90 dagen. Dienaangaande preciseert hij dat zijn vraagstelling geen betrekking heeft op de vraag of de Spaanse regeling in dit opzicht gunstiger is dan de richtlijn.
17
De verwijzende rechter heeft twijfels over de vaststelling van de referentieperiode van 30 of 90 dagen die in aanmerking moet worden genomen om tot de conclusie te komen dat beëindigingen van arbeidsovereenkomsten een ‘collectief ontslag’ in de zin van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 vormen. Hij wijst erop dat in de loop van de 90 dagen vanaf de datum van het ontslag van UQ, 35 beëindigingen van arbeidsovereenkomsten bij Marclean Technologies in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van het aantal ontslagen in de zin van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), ii), van deze richtlijn.
18
De verwijzende rechter benadrukt echter dat de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) in het kader van de uitlegging van artikel 51, lid 1, van het werknemersstatuut heeft geoordeeld dat de in die bepaling bedoelde periode van 90 dagen uitsluitend moest worden berekend op basis van de periode voorafgaand aan de datum van het betwiste ontslag.
19
Bovendien kan op grond van artikel 51, lid 1, laatste alinea, van het werknemersstatuut rekening worden gehouden met beëindigingen van arbeidsovereenkomsten na het betwiste ontslag, doch enkel wanneer de werkgever frauduleus heeft gehandeld. Deze bepaling beoogt aldus de frauduleuze handelwijze te bestrijden waarbij de ontslagen ‘druppelsgewijs’ plaatsvinden om de raadpleging en inspraak van de werknemersvertegenwoordigers te vermijden.
20
Volgens de verwijzende rechter kan dit oogmerk van raadpleging en inspraak beter worden bereikt door de referentieperiode zowel voor als na de datum van het ontslag van de betrokken werknemer toe te passen, zodat deze zich kan beroepen op andere individuele ontslagen waarvan hij op het moment van zijn ontslag mogelijk geen weet heeft, maar waardoor later — wanneer deze ontslagen bij het zijne worden opgeteld — het vereiste aantal ontslagen wordt bereikt om te kunnen spreken van een collectief ontslag in de zin van richtlijn 98/59.
21
In dit verband moet artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van deze richtlijn autonoom worden uitgelegd. Niets verzet zich ertegen dat de in die bepaling bedoelde referentieperiode zo ruim mogelijk in aanmerking wordt genomen, dit wil zeggen voor de beëindigingen van arbeidsovereenkomsten vóór of na het individuele ontslag dat in het geding aan de orde is, waarbij deze periode zelfs aldus kan worden berekend dat zij deels voor en deels na het ontslag valt.
22
Daarom heeft de Juzgado de lo Social n.° 3 de Barcelona de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Moet artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), i) en ii), van richtlijn [98/59] aldus worden uitgelegd dat de referentieperiode van 30 of 90 dagen die is vastgesteld om te bepalen of er sprake is van collectief ontslag, altijd dient te worden berekend met de datum van het individuele ontslag dat in het geding aan de orde is als einddatum?
- 2)
Kan artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), i) en ii), van richtlijn 98/59 aldus worden uitgelegd dat de referentieperiode van 30 of 90 dagen die is vastgesteld om te bepalen of er sprake is van collectief ontslag, kan worden berekend vanaf de datum van het individuele ontslag dat in het geding aan de orde is, zonder dat de beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die na die datum hebben plaatsgevonden noodzakelijkerwijs in strijd met de wet worden verklaard?
- 3)
Laten de referentieperioden van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), i) en ii), van richtlijn 98/59 de uitlegging toe dat ontslagen en beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die hebben plaatsgevonden binnen een periode van 30 of 90 dagen waarbinnen het in het geding aan de orde zijnde ontslag valt, worden meegeteld?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
23
Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 aldus moet worden uitgelegd dat, teneinde te beoordelen of een betwist individueel ontslag deel uitmaakt van een collectief ontslag, de in deze bepaling bedoelde referentieperiode van 30 of 90 dagen moet worden berekend door ofwel uitsluitend een periode die aan dit individuele ontslag voorafgaat in aanmerking te nemen, ofwel ook een periode na het ontslag mee te tellen en dit niet enkel in geval van fraude, maar zelfs als er geen sprake is van fraude, ofwel elke periode van 30 of 90 dagen waarin dat individueel ontslag heeft plaatsgevonden, in aanmerking te nemen.
24
In artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 wordt bepaald dat het begrip ‘collectief ontslag’ ziet op het ontslag door een werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer, voor zover aan bepaalde kwantitatieve en temporele voorwaarden is voldaan (arresten van 10 december 2009, Rodríguez Mayor e.a., C-323/08, EU:C:2009:770, punt 35, en 22 februari 2018, Porras Guisado, C-103/16, EU:C:2018:99, punt 42).
25
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de Spaanse wetgever heeft gekozen voor een referentieperiode van 90 dagen. Volgens artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), ii), van richtlijn 98/59 moet, om tot de slotsom te komen dat er sprake is van collectief ontslag in de zin van die richtlijn, het aantal ontslagen voor een dergelijke referentieperiode ten minste 20 werknemers treffen, ongeacht het aantal werknemers dat gewoonlijk in de desbetreffende plaatselijke eenheden werkzaam is.
26
Onderzocht moet worden op welke wijze de in de nationale regeling bedoelde referentieperiode vanuit temporeel oogpunt in aanmerking moet worden genomen.
27
In dit verband zij er met het oog op de berekening van de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), i) en ii), van richtlijn 98/59 vastgestelde drempels aan herinnerd dat die richtlijn niet aldus kan worden uitgelegd dat de wijze waarop deze drempels worden berekend, en dus deze drempels zelf, aan het eigen inzicht van de lidstaten worden overgelaten, aangezien deze uitlegging de lidstaten toestaat, de werkingssfeer van deze richtlijn te wijzigen en deze aldus haar volle werking te ontnemen (arresten van 18 januari 2007, Confédération générale du travail e.a., C-383/05, EU:C:2007:37, punt 47, en 11 november 2015, Pujante Rivera, C-422/14, EU:C:2015:743, punt 31).
28
De verwijzende rechter heeft in zijn vragen drie mogelijke methoden in beschouwing genomen om te bepalen of het in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 vereiste aantal ontslagen is bereikt. Hij verwijst in de eerste plaats naar twee methoden die erin bestaan om, wanneer een individueel ontslag wordt betwist, bij de berekening van de referentieperiode hetzij alleen de periode vóór het ontslag in aanmerking te nemen, hetzij — in geval van fraude — ook de periode na het ontslag mee te tellen. In de tweede plaats wordt de referentieperiode, volgens de derde methode die deze rechter voorstelt, gevormd door elke periode van 30 of 90 dagen waarin het betwiste individuele ontslag heeft plaatsgevonden, zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt naargelang deze periode voor, na, of gedeeltelijk voor en gedeeltelijk na dat individuele ontslag valt.
29
Vastgesteld moet worden dat noch de eerste noch de tweede door de verwijzende rechter voorgestelde methode in overeenstemming is met richtlijn 98/59.
30
Vooreerst bevat de tekst zelf van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van deze richtlijn immers geen enkele vermelding dat het aantal ontslagen dat zich voordeed moet worden berekend met een temporele beperking uitsluitend vóór of na het betwiste individuele ontslag.
31
Verder, en bovenal, zou de toepassing van de eerste twee door de verwijzende rechter voorgestelde methoden afbreuk kunnen doen aan de doelstelling van richtlijn 98/59, die, zoals blijkt uit overweging 2 ervan, met name beoogt de werknemers bij collectief ontslag meer bescherming te bieden.
32
Indien de referentieperiode ofwel wordt beperkt tot uitsluitend de periode vóór het betwiste individuele ontslag, ofwel ook tot de periode na het ontslag in geval van fraude, zou dit de rechten van de betrokken werknemers kunnen beperken, aangezien deze twee methoden eraan in de weg staan dat rekening wordt gehouden met ontslagen die hebben plaatsgevonden in een periode van 30 of 90 dagen, maar buiten die periode vóór of na het betwiste individuele ontslag, zelfs indien het totale aantal ontslagen hoger is dan het door artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 vereiste aantal werknemers.
33
Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt daarentegen uit de opzet en de doelstelling van deze richtlijn dat een dergelijke periode ononderbroken moet zijn.
34
Aangaande de derde door de verwijzende rechter uiteengezette methode, volgens welke de referentieperiode wordt gevormd door elke periode van 30 of 90 dagen waarin het betwiste individuele ontslag heeft plaatsgevonden, moet worden vastgesteld dat deze methode de enige lijkt te zijn die in overeenstemming is met de in punt 31 van dit arrest in herinnering gebrachte doelstelling van deze richtlijn en met de eerbiediging van het nuttig effect ervan.
35
De volle werking van deze richtlijn zou, in strijd met de ermee nagestreefde doelstelling, worden beperkt indien zij aldus werd uitgelegd dat de nationale rechterlijke instanties geen rekening kunnen houden met ontslagen vóór of na de datum van het betwiste individuele ontslag om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een collectief ontslag in de zin van die richtlijn.
36
Bijgevolg is, zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, de periode die moet worden onderzocht die waarin het betwiste individuele ontslag heeft plaatsgevonden en waarin zich het grootste aantal ontslagen door de werkgever heeft voorgedaan om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer in de zin van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59.
37
Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 aldus moet worden uitgelegd dat, teneinde te beoordelen of een betwist individueel ontslag deel uitmaakt van een collectief ontslag, de in deze bepaling bedoelde referentieperiode om vast te stellen of er sprake is van een collectief ontslag moet worden berekend door elke periode van 30 of 90 opeenvolgende dagen waarin dit individuele ontslag heeft plaatsgevonden en waarin zich het grootste aantal ontslagen door de werkgever heeft voorgedaan om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer in de zin van deze bepaling, in aanmerking te nemen.
Kosten
38
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moet aldus worden uitgelegd dat, teneinde te beoordelen of een betwist individueel ontslag deel uitmaakt van een collectief ontslag, de in deze bepaling bedoelde referentieperiode om vast te stellen of er sprake is van een collectief ontslag moet worden berekend door elke periode van 30 of 90 opeenvolgende dagen waarin dit individuele ontslag heeft plaatsgevonden en waarin zich het grootste aantal ontslagen door de werkgever heeft voorgedaan om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer in de zin van deze bepaling, in aanmerking te nemen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑11‑2020
Conclusie 11‑06‑2020
Inhoudsindicatie
‘Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sociale politiek — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59/EG — Artikel 1, lid 1, onder a) — Referentieperiode voor de berekening van het aantal ontslagen’
M. Bobek
Partij(en)
Zaak C-300/191.
UQ
tegen
Marclean Technologies, S.L.U.,
gevoegde partijen:
Ministerio Fiscal,
Fondo de Garantía Salarial
[verzoek van de Juzgado de lo Social n° 3 de Barcelona (arbeidsrechtbank nr. 3, Barcelona, Spanje) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag2.heeft tot doel de werknemers beter te beschermen door hun (en hun vakbonden) bepaalde specifieke rechten toe te kennen in geval van collectief ontslag. Deze richtlijn is van toepassing wanneer aan de voorwaarden van artikel 1 daarvan is voldaan. Een van deze voorwaarden heeft betrekking op het aantal ontslagen dat in een bepaalde periode (van 30 of 90 dagen, afhankelijk van de keuze die elke lidstaat maakt) plaatsvindt.
2.
De vragen die in deze zaak worden gesteld, hebben betrekking op de methode die moet worden gebruikt om die periode vast te stellen. Eenvoudig gezegd, hoe moet die periode worden berekend wanneer een (voormalige) werknemer en zijn (voormalige) werkgever het oneens zijn over de vraag of er voldoende ontslagen zijn geweest om te leiden tot de toepassing van richtlijn 98/59?
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
3.
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 98/59 bepaalt:
‘Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
collectief ontslag: het ontslag door een werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer, wanneer, ter keuze van de lidstaten, het aantal ontslagen
- i)
ofwel gedurende een periode van 30 dagen:
- —
ten minste 10 werknemers treft in plaatselijke eenheden met gewoonlijk meer dan 20, maar minder dan 100 werknemers;
- —
ten minste 10 % van het aantal werknemers treft in plaatselijke eenheden met gewoonlijk ten minste 100, maar minder dan 300 werknemers;
- —
ten minste 30 werknemers treft in plaatselijke eenheden met gewoonlijk ten minste 300 werknemers;
- ii)
ofwel gedurende een periode van 90 dagen ten minste 20 werknemers treft, ongeacht het aantal werknemers dat gewoonlijk in de desbetreffende plaatselijke eenheden werkzaam is;
[…]
Voor de berekening van het aantal in de eerste alinea, onder a), bedoelde ontslagen wordt met ontslagen gelijkgesteld elke beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemers, op voorwaarde dat het ontslag ten minste vijf werknemers treft.’
4.
Artikel 2 van richtlijn 98/59 bepaalt:
- ‘1.
Wanneer een werkgever overweegt tot collectief ontslag over te gaan, is hij verplicht de vertegenwoordigers van de werknemers tijdig te raadplegen teneinde tot een akkoord te komen.
[…]’
5.
Artikel 3 van richtlijn 98/59 bepaalt:
- ‘1.
De werkgever is verplicht van elk plan voor collectief ontslag schriftelijk kennis te geven aan de bevoegde overheidsinstantie.
[…]
Deze kennisgeving moet alle nuttige gegevens bevatten betreffende het plan voor collectief ontslag en de in artikel 2 bedoelde raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers, met name de redenen van het ontslag, het aantal voor ontslag in aanmerking komende werknemers, het aantal werknemers dat gewoonlijk in dienst is en de periode die wordt overwogen voor het doen plaatsvinden van de ontslagen.
[…]’
6.
Artikel 5 van deze richtlijn bepaalt:
‘Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de werknemers […].’
B. Nationaal recht
7.
Artikel 51, lid 1, van de Ley del Estatuto de los Trabajadores (wet op het werknemersstatuut; hierna: ‘ET’) bepaalt:
‘Voor de toepassing van deze wet wordt onder collectief ontslag verstaan de beëindiging van arbeidsovereenkomsten wegens economische, technische, organisatorische of met de productie verband houdende redenen, wanneer deze beëindiging binnen een periode van 90 dagen ten minste:
- a)
10 werknemers treft in ondernemingen met minder dan 100 werknemers;
- b)
10 % van het aantal werknemers treft in ondernemingen van 100 tot en met 300 werknemers;
- c)
30 werknemers treft in ondernemingen met meer dan 300 werknemers.
[…]
Voor de berekening van het aantal beëindigingen van arbeidsovereenkomsten als bedoeld in de eerste alinea van dit lid worden mede in aanmerking genomen alle andere beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die in de referentieperiode op initiatief van de werkgever hebben plaatsgevonden om andere redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer en verschillen van die genoemd in artikel 49, lid 1, onder c), van deze wet, mits ten minste 5 werknemers worden getroffen.
Wanneer een onderneming, in opeenvolgende perioden van 90 dagen en met het oogmerk om de vereisten van dit artikel te omzeilen, overeenkomsten beëindigt op grond van artikel 52, onder c), van deze wet — waarbij het aantal beëindigingen lager is dan de aangegeven drempels — en wanneer er geen nieuwe gronden zijn die een dergelijke actie rechtvaardigen, worden deze nieuwe beëindigingen geacht in strijd met de wet te zijn en worden zij ongeldig verklaard.’
8.
Artikel 122, lid 2, van de Ley 36/2011 reguladora de la jurisdicción social (wet betreffende de arbeidsrechtbanken) bepaalt dat een besluit tot beëindiging van een overeenkomst nietig is ‘indien het in strijd met de wet is genomen om zich te onttrekken aan de bepalingen inzake collectief ontslag’.
III. Feiten, nationale procedure en prejudiciële vragen
9.
Verzoekster in het hoofdgeding is op 31 oktober 2016 voor de onderneming Marclean Technologies, S.L.U. gaan werken. Op 28 mei 2018 werd ze tijdelijk arbeidsongeschikt. Op 31 mei 2018 werd ze ontslagen.
10.
Marclean Technologies erkende uiteindelijk dat verzoeksters ontslag onrechtmatig was, maar stelde dat het een gevolg was van de daling van haar handelsactiviteiten en contractbreuken door de werkneemster. Het lijkt erop dat andere werknemers om dezelfde redenen zijn ontslagen.
11.
Verzoekster heeft een schadevergoeding ontvangen die volgens de onderneming overeenkomt met de schadevergoeding die verschuldigd is in gevallen waarin het ontslag bij rechterlijke beslissing onrechtmatig is verklaard. Op 11 juni 2018 heeft verzoekster bij de Juzgado de lo Social n° 3 de Barcelona een beroep wegens ontslag ingesteld tegen Marclean Technologies. Zij verzocht die rechter om het ontslag ongeldig of, subsidiair, onrechtmatig te verklaren. Verzoekster stelde dat haar ontslag deel uitmaakte van een verkapt collectief ontslag. In dit verband wees zij erop dat tussen 31 mei en 14 augustus 2018 zeven personen de onderneming verlieten (vier om redenen die niet aan de betrokken individuele werknemers zijn toe te schrijven, twee wegens ontslag en één wegens het aflopen van een tijdelijk contract). Vervolgens hebben op 15 augustus 2018 nog eens 29 mensen de onderneming verlaten. Aangezien zij allen op 26 juli 2018 een ontslagbrief hadden ingediend, stelde de onderneming zich op het standpunt dat zij vrijwillig ontslag hadden genomen.
12.
Op 15 augustus 2018 heeft Marclean Technologies haar handelsactiviteiten volledig stopgezet. Op 16 augustus 2018 werden alle 29 personen, die de dag ervoor die onderneming hadden verlaten, overgenomen door een andere onderneming, Risk Steward, S.L..
13.
De verwijzende rechter is van oordeel dat deze laatste beëindigingen van de dienstbetrekking niet door de werknemer waren gewild, en dat er dus sprake is van ‘ontslagen’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59. Voor zover zij na het ontslag van verzoekster hebben plaatsgevonden, vraagt de verwijzende rechter zich echter af of zij in aanmerking kunnen worden genomen om vast te stellen of er sprake is van collectief ontslag.
14.
Volgens de verwijzende rechter wordt artikel 51, lid 1, ET naar aanleiding van een arrest van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) van 11 januari 2017 in de nationale rechtspraak als volgt uitgelegd. Alleen beëindigingen van dienstbetrekkingen in de 90 dagen vóór de datum van het betrokken individuele ontslag worden in aanmerking genomen om vast te stellen of er sprake is van een collectief ontslag. Beëindigingen die in de 90 dagen na die datum plaatsvinden, kunnen alleen in aanmerking worden genomen als de werkgever misbruik heeft gemaakt.
15.
Omdat de Juzgado de lo Social n° 3 de Barcelona twijfels had over de methode die nodig is om de periode vast te stellen die in aanmerking moet worden genomen om te bepalen of beëindigingen van dienstbetrekkingen kunnen worden aangemerkt als een collectief ontslag in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 1, lid 1, onder a), i) en ii), van [richtlijn 98/59] aldus worden uitgelegd dat de referentieperiode van 30 of 90 dagen die is vastgesteld om te bepalen of er sprake is van collectief ontslag, altijd dient te worden berekend met de datum van het individuele ontslag dat in het geding aan de orde is als einddatum?
- 2)
Kan artikel 1, lid 1, onder a), i) en ii), van [richtlijn 98/59] aldus worden uitgelegd dat de referentieperiode van 30 of 90 dagen die is vastgesteld om te bepalen of er sprake is van collectief ontslag, kan worden berekend vanaf de datum van het individuele ontslag dat in het geding aan de orde is, zonder dat de beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die na die datum hebben plaatsgevonden noodzakelijkerwijs in strijd met de wet worden verklaard?
- 3)
Laten de referentieperioden van artikel 1, lid 1, onder a), i) en ii), van [richtlijn 98/59] de uitlegging toe dat ontslagen en beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die hebben plaatsgevonden binnen een periode van 30 of 90 dagen waarbinnen het in het geding aan de orde zijnde ontslag valt, worden meegeteld?’
16.
De Poolse regering en de Europese Commissie hebben in het kader van deze procedure schriftelijke opmerkingen ingediend.
IV. Analyse
17.
Met zijn drie vragen, die samen moeten worden onderzocht, verzoekt de verwijzende rechter het Hof te verduidelijken hoe de in artikel 1, lid 1, onder a), i) en ii), van richtlijn 98/59 vastgestelde referentieperiode van 30 of 90 dagen moet worden berekend.
18.
Alvorens op deze specifieke kwestie in te gaan, wil ik eraan herinneren dat richtlijn 98/59 slechts van toepassing is wanneer er sprake is van ‘collectief ontslag’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van deze richtlijn. Deze bepaling bevat drie cumulatieve voorwaarden: 1) de beëindigingen van de arbeidsovereenkomsten moeten ‘ontslagen’ zijn, 2) het aantal ontslagen moet een bepaalde kwantitatieve drempel bereiken, en 3) de drempel moet binnen een bepaalde termijn worden bereikt.
19.
Wat de eerste voorwaarde betreft, wordt in artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 ontslag gedefinieerd als ‘het ontslag door een werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer’.3. Het Hof heeft in het arrest Pujante Rivera uitgelegd dat dit begrip aldus moet worden uitgelegd dat het ‘elke beëindiging van de arbeidsovereenkomst omvat die de werknemer niet heeft gewild en waarmee hij dus niet heeft ingestemd’.4. Wanneer een dienstbetrekking wordt beëindigd doordat ‘een werkgever eenzijdig en ten nadele van de werknemer overgaat tot een substantiële wijziging van essentiële elementen van diens arbeidsovereenkomst om redenen die geen betrekking hebben op de persoon van deze werknemer’5., is er ook sprake van ontslag.
20.
Wat de tweede voorwaarde betreft, kunnen voor de berekening van het totale aantal ontslagen tijdens de referentieperiode andere beëindigingen van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever worden gelijkgesteld met ontslagen overeenkomstig de laatste alinea van artikel 1, lid 1, van richtlijn 98/59, wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De zinsnede ‘die uitgaat van de werkgever’ impliceert, zoals het Hof heeft uitgelegd, een ‘directe wilsuiting van de werkgever […], namelijk het nemen van initiatief’.6. Deze contractbeëindigingen verschillen dus van ontslagen ‘wegens het ontbreken van instemming van de werknemer’.7.
21.
Het staat aan de verwijzende rechter om in het licht van deze beginselen te bepalen of de beëindigingen van de dienstbetrekking van de andere werknemers, die de onderneming in de betrokken periode hebben verlaten, ‘ontslagen’ waren (of kunnen worden gelijkgesteld met ontslagen) in de zin van richtlijn 98/59, en of het totale aantal daarvan de vereiste drempel heeft bereikt.
22.
Wat de derde voorwaarde van ‘collectief ontslag’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 betreft, hoe moet de relevante periode waarin het ontslag moet hebben plaatsgevonden, worden berekend?
23.
Artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 bood de lidstaten de mogelijkheid om de duur te bepalen van de periode waarin alle ontslagen moeten worden ‘samengeteld’ om na te gaan of de in die bepaling vastgestelde drempel wordt bereikt. De lidstaten kunnen kiezen tussen een periode van 30 dagen (punt i)) of een periode van 90 dagen (punt ii)).
24.
Het lijkt erop dat het Koninkrijk Spanje ervoor heeft gekozen de twee opties van artikel 1, lid 1, onder a), i) en ii), van richtlijn 98/59 te combineren.8. Daarmee lijkt deze lidstaat het begrip ‘collectief ontslag’ te hebben verruimd.
25.
Volgens artikel 5 van richtlijn 98/59 doet deze richtlijn ‘geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de werknemers’. Het Hof heeft in het arrest Confédération Générale du travail e.a. ook bevestigd dat ‘de in artikel 1, lid 1, van richtlijn 98/59 vastgestelde minimumaantallen […] minimumvoorschriften vormen waarvan de lidstaten […] kunnen afwijken indien zij voor de werknemers gunstigere maatregelen nemen’.9.
26.
De kern van het onderhavige geval ligt niet in de mogelijke combinatie van beide perioden, maar in de methode die moet worden gebruikt om de in artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 genoemde referentieperioden te berekenen.
27.
De in artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 gebruikte termen zijn begrippen uit het Unierecht. De betekenis en de werkingssfeer ervan moeten dus autonoom en op uniforme wijze worden geïnterpreteerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de context van de bepaling en het doel van de betrokken wetgeving. Dit zorgt ervoor dat de lidstaten de werkingssfeer van de richtlijn niet wijzigen.10. Bijgevolg kan de berekening van de in artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 vastgestelde periode van 30 of 90 dagen niet afhankelijk worden gesteld van nationale rechtsregels.
28.
Dit maakt echter niet duidelijk hoe de referentieperiode moet worden vastgesteld waarin andere ontslagen in aanmerking kunnen worden genomen voor de toepassing van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59. Verschillende interpretaties zijn — althans in theorie — mogelijk. De verwijzende rechter heeft zelf drie verschillende methoden voor de berekening van de referentieperiode voorgesteld. De Poolse regering heeft in haar opmerkingen een ander voorstel gedaan.
29.
De eerste twee methoden die de verwijzende rechter voorstelt, bestaan in het bepalen van de relevante periode, hetzij alleen met de datum van het individuele ontslag als einddatum, hetzij alleen met die datum als begindatum. Zo kunnen alleen ontslagen die vóór, respectievelijk na het betrokken ontslag plaatsvinden, worden meegeteld voor het bereiken van de vereiste drempels.
30.
Geen van beide interpretaties is overtuigend.
31.
Om te beginnen voorziet artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 niet in een dergelijke beperking van de referentieperiode. Deze bepaling verwijst in het algemeen naar ‘een periode van 30 dagen’ en naar ‘een periode van 90 dagen’.11. Het lijkt mij dat deze termen in de gebruikelijke betekenis ervan een periode van 30 of 90 dagen bedoelen.
32.
Vervolgens is het enige voorbehoud dat uit de logica en de context kan worden afgeleid, dat die perioden opeenvolgend moeten zijn, zonder dat er sprake is van opschorting of onderbreking. Ten eerste voorziet geen enkele andere bepaling van die richtlijn in een dergelijke mogelijkheid. Ten tweede is het algemene doel van de richtlijn om bepaalde gedragingen van werkgevers op het spoor te komen binnen een bepaalde periode, die in redelijke mate voorspelbaar en controleerbaar moet zijn.
33.
Deze twee interpretaties lijken ook in strijd te zijn met het doel van de betrokken wetgeving. Richtlijn 98/59 heeft tot doel de werknemers beter te beschermen in geval van collectief ontslag.12. Het beperken van de voor de toepassing van richtlijn 98/59 relevante ontslagen tot alleen die ontslagen die vóór of na een individueel ontslag hebben plaatsgevonden, zou nauwelijks bijdragen tot de verwezenlijking van deze doelstelling. Bij een dergelijke ‘eenzijdige’ aanpak vallen immers minder ontslagen onder artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59, waardoor de werkingssfeer van dat instrument aanzienlijk wordt beperkt.
34.
Bovendien zal een dergelijke ex ante en rigide vaststelling van de referentieperiode waarschijnlijk willekeurige resultaten voor de betrokken werknemers opleveren. Als de referentieperiode alleen retrospectief wordt berekend (met andere woorden, door terug te tellen) vanaf de datum van het betrokken individuele ontslag, zou dit betekenen dat wat er na die afsluitdatum is gebeurd, niet in aanmerking kan worden genomen. Dit zou bijvoorbeeld ook het geval zijn als alle ontslagen die relevant zijn om te bepalen of de betreffende drempelwaarde is bereikt, na die datum plaatsvinden. Hetzelfde zou gelden, maar in omgekeerde richting, als de referentieperiode alleen prospectief zou worden berekend, waarbij geen rekening kan worden gehouden met het aantal of het soort ontslagen dat vóór het ontslag van de individuele werknemer in kwestie heeft plaatsgevonden.
35.
Ik vind in richtlijn 98/59 dus geen steun voor het voorstel om de in artikel 1, lid 1, onder a), ervan bedoelde referentieperiode voor de betrokken werknemer die een rechtsvordering bij de nationale rechter instelt, alleen retrospectief of alleen prospectief te berekenen.
36.
Bovendien zijn beide minimumperioden in het kader van die bepaling naar mijn mening objectief van aard. De berekening en het verloop van die periode zijn niet afhankelijk van enige voorwaarde van misbruik door de werkgever. Artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 maakt geen onderscheid tussen onrechtmatig en niet-onrechtmatig ontslag. Hoewel mogelijk misbruik in de vorm van het verhullen van de werkelijke aard van de ontslagen dus mogelijk indirect kan worden besproken onder de eerste of de tweede voorwaarde voor de toepassing van artikel 1, lid 1, onder a)13., heeft dit geen invloed op de duur of het verloop van de betrokken referentieperiode.
37.
Vervolgens vind ik om vergelijkbare redenen ook de door de Poolse regering voorgestelde aanpak onjuist. Deze regering stelt dat het referentiepunt voor het begin van de betrokken periode van 30 of 90 dagen het eerste ontslag moet zijn dat wordt uitgevoerd overeenkomstig het plan van de werkgever om over te gaan tot collectief ontslag. Zolang een ontslag binnen de op grond van het plan van de werkgever vastgestelde termijn van 30 of 90 dagen valt, maakt het deel uit van het collectieve ontslag en moet de betrokken werknemer de door richtlijn 98/59 geboden bescherming genieten.
38.
De Poolse regering legt artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 dus uit in het licht van de artikelen 2 tot en met 4 van die richtlijn. Deze laatste bepalingen voorzien in bepaalde verplichtingen, met name op het gebied van informatie en raadpleging, voor werkgevers die collectief ontslag overwegen. In dit verband wijst de Poolse regering er ook op dat het Hof in de zaak Junk heeft geoordeeld dat de werkgever zich moet houden aan deze verplichtingen inzake informatie, raadpleging en kennisgeving voordat een beslissing om over te gaan tot collectief ontslag wordt genomen.14.
39.
Een dergelijke aanpak zou echter problematisch, zo niet ronduit gevaarlijk zijn. Ontslagen in de zin van richtlijn 98/59 moeten objectief en uitsluitend op basis van de criteria van artikel 1 van die richtlijn worden vastgesteld. Of het ontslag van werknemers al dan niet deel uitmaakt van een vooraf door de werkgever opgesteld plan is wellicht van groot belang, maar het is in dit verband zeker niet doorslaggevend. Zodra het aantal collectieve ontslagen door een werkgever de in richtlijn 98/59 vastgestelde drempel bereikt, zijn de regels van dat instrument van toepassing, ongeacht de subjectieve bedoeling van de werkgever.
40.
De door de Poolse regering voorgestelde uitlegging zou tot een paradoxaal resultaat leiden. Werknemers zouden de in richtlijn 98/59 bedoelde rechten enkel kunnen genieten indien de werkgever de daarin opgenomen verplichtingen naleeft. Een werkgever die opzettelijk of door nalatigheid niet de vereiste informatie aan de autoriteiten en de vertegenwoordigers van de werknemers verstrekt, zou zijn werknemers in de praktijk de door richtlijn 98/59 geboden bescherming ontnemen. Een dergelijke uitlegging is duidelijk in strijd met het doel om ‘de werknemers […] meer bescherming te bieden’.15.
41.
In het licht van het voorgaande ben ik van mening dat de juiste uitlegging van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 de derde is die door de verwijzende rechter wordt voorgesteld en die ook door de Commissie wordt bepleit.
42.
Een werknemer kan aanspraak maken op de bescherming uit hoofde van richtlijn 98/59, met inbegrip van de toegang tot de gerechtelijke en/of administratieve procedures voor de handhaving van de krachtens deze richtlijn gewaarborgde rechten overeenkomstig artikel 6, indien hij is ontslagen binnen een aaneengesloten periode van 30 of 90 dagen, waarin het aantal ontslagen de vereiste drempel bereikt, ongeacht hoe die periode wordt berekend.
43.
Afhankelijk van de feiten van elk specifiek geval kan de referentieperiode dus volledig voor, volledig na of gedeeltelijk voor en gedeeltelijk na het betrokken ontslag liggen. De enige twee voorwaarden zijn dat (i) die 30 of 90 dagen opeenvolgend zijn en dat (ii) de werkneemster zelf die zich op haar rechten uit hoofde van de richtlijn beroept, binnen die termijn is ontslagen.
44.
Tot slot wil ik benadrukken dat de zojuist voorgestelde uitlegging betrekking heeft op de methode voor de berekening van de in artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59 bedoelde minimumperiode, ongeacht welke van de twee opties door de betrokken lidstaat wordt gekozen. Hetzelfde geldt niet noodzakelijkerwijs voor de voorwaarden en de wijze van berekening van eventuele langere of extra beschermingstermijnen die het nationale recht krachtens artikel 5 van deze richtlijn biedt, mits die extra bescherming in de praktijk niet leidt tot een verlaging van het door artikel 1, lid 1, onder a), gewaarborgde minimumbeschermingsniveau.
V. Conclusie
45.
Ik geef het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Juzgado de lo Social n° 3 de Barcelona als volgt te beantwoorden:
‘Artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een periode van 30 of 90 opeenvolgende dagen die het ontslag van de betrokken werknemer omvat.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑06‑2020
Oorspronkelijke taal: Engels.
PB 1998, L 225, blz. 16.
Zie ook arrest van 12 oktober 2004, Commissie/Portugal (C-55/02, EU:C:2004:605, punt 66).
Arrest van 11 november 2015, Pujante Rivera (C-422/14, EU:C:2015:743, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arresten van 11 november 2015, Pujante Rivera (C-422/14, EU:C:2015:743, punt 55); 21 september 2017, Ciupa e.a. (C-429/16, EU:C:2017:711, punt 27), en 21 september 2017, Socha e.a. (C-149/16, EU:C:2017:708, punt 25).
Arrest van 10 december 2009, Rodríguez Mayor e.a. (C-323/08, EU:C:2009:770, punt 40).
Arrest van 12 oktober 2004, Commissie/Portugal (C-55/02, EU:C:2004:605, punt 56).
Zie artikel 51 ET, reeds aangehaald in punt 7 van deze conclusie.
Arrest van 18 januari 2007 (C-385/05, EU:C:2007:37, punt 45).
Zie onder meer arrest van 11 november 2015, Pujante Rivera (C-422/14, EU:C:2015:743, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Cursivering toegevoegd.
Zie de tweede overweging van de richtlijn. Zie ook, meer in het algemeen, de conclusie van advocaat-generaal M. Szpunar in de zaak Plessers (C-509/17, EU:C:2019:50, punten 38–41).
Zie hierboven, punten 18 tot en met 20 van deze conclusie.
Arrest van 27 januari 2005 (C-188/03, EU:C:2005:59, punten 36–38).
Zie overweging 2 van richtlijn 98/59 en arrest van 7 augustus 2018, Bichat (C-61/17, C-62/17 en C-72/17, EU:C:2018:653, punt 38).