Hof Amsterdam, 25-02-2002, nr. 01/01268
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF2624
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-02-2002
- Zaaknummer
01/01268
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF2624, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑02‑2002; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AO6956
Uitspraak 25‑02‑2002
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbendes vordering ter zake van de verkoop van de kegelbaan na staking en staking van de onderneming, ondernemingsvermogen is gebleven. In casu verzet de redelijkheid zich er tegen dat de vordering naar het privé-vermogen is overgegaan. De latere betalingen op de vordering behoren tot de winst.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Dertiende enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 13 april 2001, ingediend door A.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 14 maart 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1997.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.047.
Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 42.858.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting van 9 oktober 2001 zijn verschenen belanghebbende en haar gemachtigde tot bijstand vergezeld van B alsmede namens de inspecteur mr. C. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota doen voorgedragen en overleggen. De inspecteur heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota en de bijlagen worden tot de gedingstukken gerekend.
Op 23 oktober 2001 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 5 november 2001 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 28 november 2001, ter griffie ingekomen op 29 november 2001, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht is tijdig voldaan.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende exploiteerde tezamen met B in een maatschap een kegelbaan. In 1996 is de kegelbaan verkocht voor ƒ 115.000. De overdrachtsprijs zou als volgt worden voldaan: ƒ 91.500 ineens en ƒ 23.500 in termijnen van ƒ 1.400 per maand. Met de verkoop van de kegelbaan is belanghebbendes onderneming gestaakt.
2.2. Omdat de koper moeite had de koopprijs te voldoen is de ondertekening van de notariële akte van levering enige uren uitgesteld. De afgesproken aflossingen werden na 2 maanden gestaakt. De inning van het restant van de vordering is vervolgens in handen van een deurwaarder gegeven. Eind juli 1996 bedroeg de vordering nominaal ƒ 20.575. In de aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 1996 is het restant van de vordering wegens het dubieuze karakter van deze vordering ten laste van de stakingswinst gebracht.
2.3. Belanghebbende en B hebben vervolgens de volgende bedragen ontvangen:
november 1996 - maart 1997 ƒ 1.800
maart 1997 - juli 1997 10.732
november 1997 10.000
ƒ 22.532
kosten incasso 4.154
totaal ƒ 18.378
2.4. Bij de aanslagregeling over het onderhavige jaar heeft de inspecteur het aangegeven belastbaar inkomen verhoogd met winst uit onderneming ten bedrage van ƒ 9.189, zijnde belanghebbendes aandeel in het ontvangen bedrag van ƒ 18.738.
3. Geschil
In geschil is de het antwoord op de volgende vragen:
- Is de vordering ter zake van de verkoop van de kegelbaan in 1996 overgegaan naar het privé-vermogen in welk geval de nagekomen betalingen zich afspelen in de onbelaste privé-sfeer, of is de vordering ondernemingsvermogen gebleven in welk geval de betalingen op de vordering tot de winst behoren?
- Beroept belanghebbende zich terecht op het gelijkheidsbeginsel?
4. Standpunten van partijen
Namens belanghebbende:
In 1996 zijn bij belanghebbendes mede-firmant vragen gesteld over de vordering. Dit heeft geen aanleiding gegeven om in 1996 of in 1997 na te vorderen.
De overdracht is een uur uitgesteld.
De aanslag 1996 is al geregeld.
De mede-firmant is anders behandeld.
Inspecteur:
De vordering behoorde niet tot het verplichte privé-vermogen. Er is sprake van een specifiek geval, namelijk een dubieuze vordering. Er was direct al sprake van moeilijkheden aangezien de overdracht werd uitgesteld. Bovendien werd de vordering al vrij snel in handen van een deurwaarder gegeven. Nu de vordering vanaf aanvang dubieus was, kan niet worden gezegd dat deze tot het privé-vermogen behoorde.
Er is geen jurisprudentie die op dit specifieke geval slaat.
Bij de mede-firmant is geen bewust standpunt ingenomen en zal moeten worden nagevorderd.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Naar belanghebbendes oordeel behoort de vordering vanaf het moment van overdracht van de kegelbaan tot haar verplichte privé-vermogen, en dient deze op dat moment te worden gewaardeerd, rekening houdend met de kredietwaardigheid van de koper en uitgaande van de feiten op het moment van overdracht zoals zij bekend zijn geworden tot het moment van opmaken van de jaarrekening. Deze visie is, naar het Hof op grond van het verhandelde ter zitting begrijpt, gebaseerd op de gedachte dat de vordering uit hoofde van de verkoop nooit tot het ondernemingsvermogen heeft behoord, maar direct tot het privé-vermogen is gaan behoren. Het Hof verwerpt deze visie, die overigens innerlijk tegenstrijdig is omdat een vordering welke nooit tot de ondernemingssfeer heeft behoord, ook niet ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd.
5.2. Naar 's Hofs oordeel zijn verkoop en levering van de onderneming in beginsel de laatste handelingen, welke belanghebbende als ondernemer verricht. Op het onmiddellijk daarop volgende tijdstip dient de slotbalans te worden opgemaakt, waarop aan de debetzijde - voor zover in casu van belang - naar het Hof begrijpt twee actiefposten paraisseren, te weten een kassaldo groot ƒ 91.500 (dan wel (hieromtrent hebben partijen niets gesteld) een vordering tot dit bedrag op de behandelend notaris, dan wel een vordering tot dit bedrag op belanghebbendes bankinstelling), alsmede de onderwerpelijke renteloze vordering, nominaal groot ƒ 23.500. Op het onmiddellijk daarop volgende tijdstip dient te worden beslist welke activa naar privé overgaan, dan wel ondernemingsvermogen blijven. Voor keuzevermogen is in dit stadium naar 's Hofs oordeel geen plaats meer. Voor wat betreft het kassaldo geldt dat dit - en zulks is ook niet in geschil - tot het privé-vermogen gaat behoren (zou sprake zijn van een vordering op notaris of bankinstelling, dan geldt - behoudens niet gestelde of gebleken bijzondere omstandigheden met betrekking tot de gegoedheid van de debiteur - hetzelfde). Met betrekking tot de onderwerpelijke vordering op de koper is het Hof van oordeel dat mede gelet het feit dat, zoals in het beroepschrift namens belanghebbende is gesteld, "op de dag van de verkoop bleek dat de koper problemen had om de koopprijs exclusief de vordering te voldoen" alsmede dat, zoals in het beroepschrift namens belanghebbende is gesteld, het "transporteren van de akte (…) daarom enkele uren (is) uitgesteld", op zijn minst getwijfeld kan worden aan de gegoedheid van de debiteur. Deze omstandigheid, ofwel het onzekere beloop van de vordering, alsmede het feit dat renteloze vorderingen als de onderhavige op de exploitant van een kegelbaan, waarvoor geen zekerheid is gegeven, normaliter niet als belegging door particulieren plegen te worden aangehouden, brengen het Hof tot de gevolgtrekking dat de redelijkheid er zich tegen verzet dat de onderhavige vordering ter gelegenheid van de staking naar het privé-vermogen van belanghebbende overgaat.
5.3. Nu op grond van het vorenoverwogene de vordering tot het ondernemings-vermogen is blijven behoren, heeft de inspecteur de ontvangen aflossingen terecht tot belanghebbendes winst uit onderneming gerekend.
5.4. Belanghebbende beroept zich op het gelijkheidsbeginsel omdat bij B, die de vordering op dezelfde wijze in de aangifte heeft verwerkt als belanghebbende, bij het opleggen van de aanslag niet is afgeweken van de aangifte. Naar 's Hofs oordeel is er geen sprake van een ongelijke behandeling nu de inspecteur ter zitting onweersproken heeft gesteld dat bij het opleggen van de aanslag van B omtrent dit punt geen bewust standpunt is ingenomen en dat aan B een navorderingsaanslag zal worden opgelegd.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus is de uitspraak schriftelijk vastgesteld op 9 juli 2002 ter vervanging van de mondelinge uitspraak, gedaan door mr. Brouwer, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.