Rb. Arnhem, 07-07-2010, nr. 188945 / HA ZA 09-1520
ECLI:NL:RBARN:2010:BN2933
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
07-07-2010
- Magistraten
Mr. S.H. Bokx-Boom
- Zaaknummer
188945 / HA ZA 09-1520
- LJN
BN2933
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BN2933, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 07‑07‑2010
Uitspraak 07‑07‑2010
Mr. S.H. Bokx-Boom
Partij(en)
Vonnis van 7 juli 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORION DIRECT NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
eiseres,
advocaat mr. J. Verbeeke te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.J. Sturkenboom te Culemborg.
Partijen zullen hierna Orion en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 2 december 2009
- —
het proces-verbaal van comparitie van 29 maart 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Orion is een verzekeringsmaatschappij. [gedaagde] heeft voor zijn bromfiets een WAM-verzekering gesloten bij Orion. Op deze verzekeringsovereenkomst zijn de Voorwaarden Bromfietsverzekering BAG-0403 (‘de polisvoorwaarden’) van toepassing. Deze polisvoorwaarden bevatten onder meer de volgende bepalingen:
‘Artikel 5. Uitsluitingen
Van de verzekerings is uitgesloten (aansprakelijkheid voor) schaden en/of verliezen, direct of indirect in de ruimste zin van het woord ontstaan:
(…)
- 6.
terwijl er aanpassingen aan het motorrijtuig zijn uitgevoerd, waardoor het motorrijtuig niet meer voldoet aan de wettelijke normen die zijn gesteld;
(…)
Artikel 8. Schaderegeling
(…)
- 6.
Verzekeraar is bevoegd een krachtens de W.A.M. of soortgelijke wet te verlenen schadevergoeding, tezamen met de renten en de kosten, te verhalen op verzekeringnemer of op een andere verzekerde die niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door deze verzekering was gedekt, indien:
- a.
een uitsluiting van toepassing is,’
2.2.
Op 12 juli 2005 heeft de zoon van [gedaagde], destijds 17 jaar oud, een aanrijding veroorzaakt met de heer [ ] [betrokkene], die op een snorfiets reed. De politie Gelderland Zuid heeft proces-verbaal opgemaakt van het ongeval. Verder heeft de politie Gelderland-Zuid op 31 juli 2005 een proces-verbaal ‘VerkeersOngevalsAnalyse’ opgesteld.
2.3.
In het proces-verbaal van 12 juli 2005 staat onder meer het volgende vermeld:
‘Betrokkene 1 [de zoon van [gedaagde], de rechtbank] reed over de Parallelweg noord, komende uit de richting van [woonplaats]. Omdat hij niet zoveel mogelijk rechts hield, ontstond tussen hem en de op dezelfde weg tegemoetkomende betrokkene 2 [[betrokkene], de rechtbank] een aanrijding (art. 3 lid 1 RVV 1990.)’
2.4.
Op 12 juli 2005 is verder een proces-verbaal van verhoor opgesteld, waarin de verklaring van de zoon van [gedaagde] is vastgelegd. Deze verklaring bevat onder meer het volgende:
‘Toen ik ongeveer 50 meter over de Parallelweg had gereden merkte ik dat de achterkant van mijn bromfiets doorzakte. Hierna merkte ik dat de bromfiets naar rechts wegzakte. Ik voelde dat ik gelijk onderuit schoof. Op het moment dat de achterkant van mijn bromfiets doorzakte zag ik dat in tegenovergestelde richting van mij een andere bromfiets aan kwam rijden. Ik zag dat deze bromfiets ongeveer 20 meter van mij verwijderd was. Ik reed in het midden van weg (…) de bromfiets die mij tegemoet kwam reed vanuit mijn kant gezien aan de linkerkant van de weg. (…)
Toen ik de bromfiets kocht was hij niet meer in originele staat. Er zat onder andere een andere uitlaat onder. Ik denk dat de bromfiets op dat moment ongeveer tussen de 70 en 80 kilometer per uur reed. Een paar maanden geleden heb ik een nadere uitlaat gekocht voor mijn bromfiets. Ik heb deze uitlaat van een vriend van mij gekocht. De uitlaat was tweedehands, volgens mij heb ik ongeveer 50 euro betaald voor de uitlaat. Tegelijkertijd met de uitlaat heb ik ook een carburateur overgenomen van dezelfde vriend van mij. Ik heb de uitlaat en de carburateur samen met een vriend onder mijn bromfiets gezet. Ik wist dat het een 21 mm carburateur was. (…)’
2.5.
In de VerkeersOngevalsAnalyse van 31 juli 2005 staat onder meer het volgende vermeld:
‘3. Voertuigonderzoek
(…)
3.2.
Betrokken voertuigen
3.2.1.
Bromfiets, merk Yamaha
(…)
Bij nader onderzoek bleken tenminste de volgende onderdelen van deze bromfiets niet te voldoen aan de voor dit voertuig geldende goedkeuringseisen:
- —
de cilinder (boring 46,5 mm i.p.v. 40 mm)
- —
de zuiger (zuigerdiameter 46,5 mm i.p.v. 40 mm)
- —
de carburatuer (diameter mengseldoorlaat 21 mm in plaats van 12 mm)
- —
de uitlaatinrichting (een geheel afwijkend model van het merk Gianelli. Op deze uitlaat was de volgend tekst duidelijk leesbaar: ‘Not for road use;’ ‘Uso exclusivo su pista’; ‘Reservé à la competition’. ‘Het betrof aldus een race-uitlaat, die niet voor gebruik op de openbare weg geschikt was.’
(…)’
2.6.
Orion heeft aan [betrokkene] schadevergoeding betaald in verband met de schade aan de snorfiets en het door [betrokkene] opgelopen letstel.
3. Het geschil
3.1.
Orion vordert samengevat — veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 32.386,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 24.936,47 vanaf 11 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van nakosten ad € 131,00, indien gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet, verhoogd met € 68,00 nakosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, althans tot betaling van een bedrag aan nakosten door uw rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.2.
Orion legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van de verzekeringsovereenkomst een bedrag van € 24.936,47 aan [betrokkene] heeft betaald terzake van zijn schade en letsel. Zij vordert betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten, van [gedaagde] omdat Orion op grond van art. 5 lid 6 en art. 8 lid 6 van de polisvoorwaarden het recht heeft de door haar uitgekeerde schade op [gedaagde] te verhalen. Zij stelt dat de bromfiets niet voldeed aan de wettelijke normen, onder verwijzing naar de VerkeersOngevalsAnalyse van de politie Gelderland-Zuid. Daarmee was sprake van een uitsluitingsgrond, zoals is bepaald in art. 5 lid 6 van de polisvoorwaarden, en is zij gerechtigd om de schade op [gedaagde] te verhalen, zoals is bepaald in art. 8 lid 6 van de polisvoorwaarden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] verzekeringnemer was en dat zijn zoon met zijn toestemming gebruik maakte van de bromfiets. De bromfiets was eigendom van [gedaagde]. Verder staat tussen partijen vast dat de bromfiets was opgevoerd en daardoor niet meer voldeed aan de wettelijke normen en dat de uitsluitingsgrond van art. 5 lid 6 van toepassing was.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat Orion niet gerechtigd is om de schade op hem te verhalen, nu hij niet wist dat de bromfiets was opgevoerd. Hij voert daarbij aan dat hij zelf nooit op de bromfiets heeft gereden en dat hij niet geacht kan worden op de hoogte te zijn van al hetgeen zijn destijds 17 jarige zoon met die brommer deed. [gedaagde] meent dat hij daarom te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door de verzekering was gedekt.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van art. 15 lid 2 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) kan de verzekeraar zich in de polisvoorwaarden een verhaalsrecht op de verzekeringnemer voorbehouden, ook voor het geval er op de verzekeringnemer geen burgerrechtelijke aansprakelijkheid rust. Orion heeft, zo blijkt uit de polisvoorwaarden, zich een dergelijk recht voorbehouden en beroept zich daar ook op. Art. 15 lid 2 WAM is van dwingend recht, zodat de polisvoorwaarden van Orion geen ruimer verhaalsrecht kunnen creëren dan Orion op grond van art. 15 lid 2 WAM zou hebben.
4.4.
De vraag rijst vervolgens of, gelet op de tekst van art. 8 lid 6 van de polisvoorwaarden (‘de polisvoorwaarde’) en de tekst van art. 15 lid 2 WAM, goede trouw aan de zijde van de verzekeringnemer een rol speelt. Uit de tekst van de polisvoorwaarden en van de wet lijkt te volgen dat goede trouw alleen een rol speelt in het geval de verzekerde wordt aangesproken en niet wanneer de verzekeringnemer wordt aangesproken. Nu gesteld noch gebleken is dat partijen over de tekst van de polisvoorwaarden hebben gesproken of onderhandeld, komt aan de bedoeling die partijen met dit beding hebben gehad geen betekenis toe. Het komt dus aan op de vraag welke betekenis partijen redelijkerwijs aan de tekst van de polisvoorwaarde mochten hechten en wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst van elkaar mochten verwachten. Daarbij mag de feitenrechter naar gelang van de omstandigheden als gezichtspunt meewegen dat bij twijfel over de uitleg van een verzekeringsvoorwaarde, die voorwaarde in het nadeel van de verzekeraar dient te worden uitgelegd (HR 24 september 1993, NJ 1993, 760).
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de tekst van de polisvoorwaarde, ‘verzekeraar is bevoegd een krachtens de W.A.M. of soortgelijke wet te verlenen schadevergoeding, tezamen met de renten en de kosten, te verhalen op verzekeringnemer of op een andere verzekerde die niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door deze verzekering was gedekt’, voor meerdere uitleg vatbaar is. Zo kan daaruit volgen dat de eis van goede trouw alleen slaat op de ‘andere verzekerde’, maar kan ook verdedigd worden dat de goede trouw ook slaat op de ‘verzekeringnemer’. De tekst van art. 15 lid 2 WAM bevat een dergelijke verwijzing naar de goede trouw niet en creëert slechts een algemeen verhaalsrecht, dat in de polisvoorwaarden nader is uitgewerkt.
4.6.
De rechtbank acht bij de beantwoording van de vraag welke betekenis partijen aan de tekst van de polisvoorwaarde redelijkerwijs mochten hechten en wat zij bij het sluiten van de overeenkomst van elkaar mochten verwachten het volgende relevant. Het betreft hier een WAM-verzekering, die door de consument wordt gesloten om zijn aansprakelijkheid te dekken. In het algemeen mag verwacht worden dat een consument weet dat de dekking van de WAM-verzekering in bepaalde gevallen is uitgesloten, zoals in het geval van rijden onder invloed of zonder rijbewijs. De rechtbank is echter van oordeel dat van een consument niet verwacht behoeft te worden dat hij weet dat hij aansprakelijk is als een ander met het verzekerde voertuig schade veroorzaakt terwijl een uitsluitingsgrond van toepassing is, óók als hem, de verzekeringnemer, daarvan geen verwijt gemaakt kan worden. De gedraging door die ander, waardoor een uitsluitingsgrond van toepassing is, kan niet in alle gevallen door de verzekeringnemer worden voorkomen. Indien goede trouw aan de zijde van de verzekeringnemer geen rol zou spelen zou dit neerkomen op een vergaande verhaalsmogelijkheid. Dat zou bijvoorbeeld steeds leiden tot aansprakelijkheid van de verzekeringnemer als degene die zijn voertuig gebruikte onder de invloed van alcohol reed, ook in het geval de verzekeringnemer daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de consument op een dergelijk verstrekkend gevolg niet bedacht hoefde te zijn bij het aangaan van de overeenkomst. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de polisvoorwaarde ook niet op deze wijze behoeft te worden uitgelegd, nu ruimte bestaat voor een uitleg dat goede trouw wel een rol speelt. In de onderhavige procedure zijn beide partijen, zo blijkt uit het proces-verbaal van comparitie, ervan uitgegaan dat goede trouw aan de zijde van [gedaagde] wel degelijk een rol speelt bij de beoordeling van de vraag of Orion een verhaalsrecht toekomt.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de polisvoorwaarde zo moet worden uitgelegd dat de verzekeraar de schade alleen op de verzekeringnemer kan verhalen als de verzekeringnemer niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door de verzekering was gedekt. Op grond van art. 3:11 BW ontbreekt goede trouw van een persoon als die persoon de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben kende, maar ook als hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
4.8.
Nu Orion zich beroept op de rechtgevolgen van het ontbreken van deze goede trouw, gelet op het bepaalde in art. 8 lid 6 van de polisvoorwaarden en de uitleg die daaraan moet worden gegeven, rust op Orion de bewijslast van het ontbreken van die goede trouw. De rechtbank zal Orion dan ook opdragen te bewijzen dat [gedaagde] wist of behoorde te weten dat de brommer was opgevoerd.
4.9.
Indien zij slaagt in dit bewijs kan zij haar schade verhalen op [gedaagde]. Indien zij niet slaagt in dit bewijs zal haar vordering worden afgewezen.
4.10.
Voor het geval Orion slaagt in haar bewijsopdracht overweegt de rechtbank ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding alvast dat het door Orion gevorderde bedrag van € 24.936,47 toewijsbaar zou zijn. Zij heeft dat onderbouwd met bewijsstukken en daarmee het verweer van [gedaagde] weerlegd. Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente is de rechtbank van oordeel dat, nu het gaat om een contractuele aanspraak op [gedaagde], deze pas vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is gekomen is gaan lopen. Partijen hebben zich over de datum waarop het verzuim is ingetreden nog niet uitgelaten en zullen te zijner tijd in de gelegenheid worden gesteld dat bij akte te doen. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de wettelijke rente pas is gaan lopen vanaf het moment dat de vordering deugdelijk was gespecificeerd, maar specificatie van de vordering is geen vereiste voor de verschuldigdheid van wettelijke rente.
4.11.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Orion heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.12.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.13.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
draagt Orion op te bewijzen dat [gedaagde] ten tijde van het ongeval op 12 juli 2005 wist of behoorde te weten dat de bromfiets was opgevoerd,
5.2.
bepaalt dat, indien Orion het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.H. Bokx-Boom in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2–4 op maandag 20 september 2010 van 14:00 tot 17:00 uur,
5.3.
bepaalt dat Orion binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank —ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)— en aan de wederpartij moet berichten of hij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
5.4.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank —ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl) — om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op de datum waarop nadere dag- en uurbepaling wordt verzocht,
5.5.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.