Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-04-2013, nr. 200.103.421/01
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8126
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-04-2013
- Zaaknummer
200.103.421/01
- LJN
BZ8126
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8126, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑04‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Materiële valsheid onderhandse akte; de dwingende bewijskracht van artikel 157 lid 2 Rv is daaraan komen te vervallen. Partij die zich beroept op het feit dat hij de koopsom heeft betaald, moet dat bewijzen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.103.421/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 103493/HA ZA 10-275
arrest van de tweede kamer van 16 april 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. H.C.L. Crozier, kantoorhoudend te Sneek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. K.E. Wielenga, kantoorhoudend te Leeuwarden.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 9 februari 2011 en 8 februari 2012 van de rechtbank Leeuwarden.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- -
de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 maart 2012,
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 25 mei 2012,
- -
de memorie van grieven,
- -
de memorie van antwoord,
- -
een akte van [appellante],
- -
een antwoordakte.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering in hoger beroep van [appellante] luidt:
"bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
De tussen partijen gewezen vonnissen van 9 februari 2011 en 8 februari 2012 door de rechtbank Leeuwarden in de zaak met rolnummer 103493/HA ZA 10-275 te vernietigen;
- 2.
En alsnog recht doende geïntimeerde te veroordelen conform de vordering van appellante in eerste aanleg met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties ".
2.4.
De conclusie van de memorie van antwoord luidt:
" het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 9 februari 2011 en 8 februari 2012, gewezen onder zaak-/rolnummer 103493/HA ZA 10-275 te bevestigen, in dier voege dat het het Gerechtshof Leeuwarden behage om opnieuw rechtdoende bij arrest appellante in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans haar de vordering te ontzeggen en appellante te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, alles voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
3. De feiten
3.1.
De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
3.1.1.
Tussen [appellante] en [geïntimeerde] is in juli 2009 een mondelinge koopovereenkomst gesloten, inhoudende dat [geïntimeerde] van [appellante] een chalet, gelegen op het recreatieterrein 'De Holle Poarte' te Makkum (kadastraal bekend Sneek E 1519) heeft gekocht voor een koopprijs van € 37.000,00 of € 37.500,00. [geïntimeerde] heeft per bank een aanbetaling van € 2.000,00 aan [appellante] voldaan.
3.1.2.
Partijen zijn overeengekomen dat de chalet geleverd zal worden, eerst nadat de (ten tijde van het sluiten van de mondelinge koopovereenkomst) in de chalet aanwezige huurder is vertrokken.
3.1.3.
Op 6 augustus 2009 is tussen partijen ter zake van de onder 3.1.1. genoemde koopovereenkomst een schriftelijk stuk opgemaakt.
3.1.4.
[geïntimeerde] heeft een door beide partijen en door ondernemer [ondernemer] van "De Holle Poarte" getekende ‘Model koopovereenkomst met behoud van standplaats’ overgelegd met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
‘Heden, de 6-8-2009 komen:
naam [appellante] naam [geïntimeerde]
[adres] [adres]
[postcode] postcode/
[woonplaats] [postcode en woonplaats]
hierna te noemen “verkoper” hierna te noemen “koper”
het volgende overeen:
De verkoper verklaart dat hij verkoopt en op…. levert aan koper, gelijk deze verklaart te kopen en op dezelfde datum te verkrijgen een kampeermiddel, type chalet, Chalet S-6 chassisnummer (…) geplaatst op het recreatieterrein Holle Poarte te Makkum (…) voor de prijs van € 37.500,=, welk bedrag is /wordt overgemaakt op bankrekening nvt/ contant is voldaan.
(…)
De koper verklaart dat hij uiterlijk heden (6-8-2009) de koopsom van bovengenoemde zaken zal hebben voldaan.
- (handtekening)
(handtekening)
Naam verkoper Naam koper
Voor akkoord
- (handtekening)
Recreatieondernemer
(…)’
3.1.5.
[appellante] heeft een kopie van een door beide partijen en [ondernemer] getekend exemplaar van de (model)koopovereenkomst d.d. 6 augustus 2009 overgelegd waarop de koopsom niet is ingevuld en waarop evenmin is ingevuld dat de koopsom is voldaan of is doorgestreept dat deze op een bank/girorekening zal worden overgemaakt. Op deze versie is evenmin ingevuld op welke datum koper uiterlijk de koopsom zal hebben voldaan.
3.1.6.
Op 10 november 2009 heeft [geïntimeerde] de sleutels van de chalet van [appellante] ontvangen.
3.1.7.
Namens [appellante] is [geïntimeerde] bij brief van 18 november 2009 verzocht een kopie van de koopovereenkomst toe te sturen en voorts ‘de ontbrekende € 35.000,00’ te voldoen.
3.1.8.
Bij brief van zijn advocaat van 27 november 2009 heeft [geïntimeerde] de ‘door [appellante] ondertekende koopovereenkomst d.d. 6 augustus 2009’ aan [appellante] toegezonden en er daarbij op gewezen dat ‘tot tweemaal toe in de koopovereenkomst is opgenomen dat d.d. 6 augustus 2009 de koopsom contant is voldaan.’
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1.
[appellante] vordert betaling door [geïntimeerde] van een bedrag van € 35.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten ad € 1.190,00 en de kosten van de procedure. De grondslag van de vordering is nakoming van de met [geïntimeerde] gesloten koopovereenkomst, op grond waarvan [geïntimeerde] een koopsom van € 37.000,00 is verschuldigd waarvan na betaling van € 2.000,00 een bedrag van € 35.000,00 resteert te voldoen. Daarnaast stelt [appellante] dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd met een bedrag van € 35.000,00 is verrijkt, en dat [appellante] als gevolg daarvan schade heeft geleden. Ten slotte kwalificeert [appellante] het handelen van [geïntimeerde] als onrechtmatig waardoor [appellante] vermogensschade lijdt waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is. [geïntimeerde] heeft zich onder verwijzing naar de onder 3.1.4. vermelde onderhandse akte op het standpunt gesteld dat hij reeds betaald heeft.
4.2.
De rechtbank heeft, na bij het bestreden tussenvonnis van 9 februari 2011 te hebben geoordeeld dat de onder 3.1.4. vermelde onderhandse akte, behoudens tegenbewijs, dwingend bewijs oplevert van de betaling door [geïntimeerde] van de koopsom van € 37.500,00 (rov. 4.2. - 4.6.), [appellante] tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. Na bewijslevering heeft de rechtbank bij het bestreden eindvonnis van 8 februari 2012 [appellante] in dat tegenbewijs niet geslaagd geacht, is zij er dientengevolge vanuit gegaan dat de volledige koopsom door [geïntimeerde] is betaald en heeft zij de vordering van [appellante] afgewezen.
5. De beoordeling van het hoger beroep
5.1.
Met grief I voert [appellante] aan dat de door haar ondertekende, onder 3.1.4. vermelde, schriftelijke modelovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een ‘kwitantie’, in verband waarmee zij er op wijst dat de handtekeningen onder deze overeenkomst reeds waren geplaatst alvorens buiten haar aanwezigheid bedragen door [geïntimeerde] zijn ingevuld in deze modelovereenkomst. Daaruit begrijpt het hof dat [appellante] zich op het standpunt stelt dat met deze model koopovereenkomst is geknoeid, dat daaraan niet de dwingende bewijskracht van artikel 157 lid 2 Rv toekomt (omdat sprake is van een ‘valse akte’) en dat zij daarmee opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat zulks, behoudens door [appellante] te leveren tegenbewijs, wel het geval is (tussenvonnis rov. 4.4. – 4.6.). Met grief II klaagt [appellante] er over dat de rechtbank voor waar heeft aangenomen dat [geïntimeerde] een contante betaling van € 35.500,00 aan [appellante] heeft voldaan en met grief III wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ‘de bewijslast zou rusten bij’ [appellante]. De grieven stellen aldus de toewijsbaarheid van de vordering van [appellante] tot betaling van de overeengekomen koopprijs aan de orde. Het hof zal deze grieven daarom gezamenlijk behandelen.
- 5.3.
Het hof deelt het – terecht niet bestreden – uitgangspunt van de rechtbank dat op [geïntimeerde] op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast rust van zijn stelling dat hij het restant van de koopsom - volgens [appellante] € 35.000,00 - contant heeft voldaan. Het rechtsgevolg van de juistheid van die stelling is immers dat het vorderingsrecht van [appellante] is tenietgegaan. Ten bewijze van de gestelde betaling beroept [geïntimeerde] zich op de onder 3.1.4. bedoelde koopovereenkomst. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het daarbij gaat om een onderhandse akte als bedoeld in artikel 156 Rv die in beginsel op grond van artikel 157 lid 2 Rv, behoudens tegenbewijs, dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de in die akte opgenomen verklaring dat [geïntimeerde] de koopprijs van € 37.500,00 contant heeft voldaan.
- 5.4.
Ter beoordeling staat allereerst de vraag of aan de onder 3.1.4. bedoelde onderhandse akte inderdaad de in artikel 157 lid 2 Rv bedoelde dwingende bewijskracht toekomt. De stelling van [appellante] is immers – zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld in rov. 4.4. van het tussenvonnis van 9 februari 2011 – dat de koopovereenkomst waarop [geïntimeerde] zich beroept een ‘valse akte’ is, van welke stelling op [appellante] de bewijslast rust (vgl. de conclusie van de AG Timmerman sub 4.19. voor HR 14 november 2004, LJN: AM2311). In verband daarmee is het volgende van belang.
- 5.5.
Ter gelegenheid van de comparitie na aanbrengen bij dit hof heeft [geïntimeerde] blijkens het proces-verbaal daarvan over de totstandkoming van de onder 3.1.4. vermelde schriftelijke koopovereenkomst het volgende verklaard:
‘Nadat ik bij de Holle Poarte in Makkum een modelkoopcontract had gehaald ben ik naar [appellante] gegaan. Zij heeft toen haar naam en adres ingevuld en de overeenkomst getekend en ik heb toen hetzelfde gedaan. Ik ben toen met dat modelkoopcontract naar de recreatieondernemer gegaan. Die heeft toen zijn handtekening gezet (voor akkoord) en heeft er toen bij gezet op mijn verzoek: [ondernemer]. Daarmee ben ik vervolgens teruggekeerd naar mevrouw [appellante] en bij haar thuis is toen de rest van het verhaal ingevuld, inclusief de vermelding dat € 37.500,- contant is voldaan. Ik ben toen naar de overkant van de straat bij de supermarkt een kopie gaan maken, ik heb het kopie zelf behouden en het origineel aan mevrouw [appellante] gegeven.’
[appellante] heeft tijdens de comparitie daarover, voor zover van belang, het volgende verklaard:
‘U spreekt met mij over het als productie 1 bij de dagvaarding overgelegde schriftelijke koopovereenkomst. De heer [geïntimeerde] is bij mij langs geweest met een blanco modelkoopovereenkomst. Ik heb ter plaatse ter linker zijde mijn naam en adres ingevuld en mijn handtekening. Voor de rest was er op het koopcontract niets ingevuld en ik heb ook niet gezien dat [geïntimeerde] dat bij mij thuis heeft gedaan. Nadat ik mijn naam en adres had ingevuld en nadat ik had getekend heeft [geïntimeerde] de koopovereenkomst weer mee genomen. Ik begreep van hem dat het erom ging dat ik het niet verder zou kunnen verkopen. Hij zou het later verder invullen. U spreekt met mij over het als productie 2 bij dagvaarding overgelegde modelkoopcontract. Behalve mijn naam en mijn handtekening is mijn stelling dat dat contract verder geheel buiten mij om is ingevuld. Ik heb dat als productie 2 overgelegde contract pas later, via mr. Wielenga, onder ogen gekregen.’
Tussen partijen staat daarmee het volgende vast. [geïntimeerde] is op 6 augustus 2009 met een model koopovereenkomst naar [appellante] gegaan. Ten huize van [appellante] is toen door beide partijen uitsluitend naam, adres en handtekening ingevuld op de model koopovereenkomst. Vervolgens is [geïntimeerde] vertrokken. Partijen verschillen van mening over hetgeen daarna is gebeurd. Volgens [geïntimeerde] is hij, nadat beide partijen hun naam, adres en handtekening hadden gezet, met model koopovereenkomst naar de beheerder van ‘De Holle Poarte’ [ondernemer] gegaan, die vervolgens ook zijn handtekening heeft gezet. Vervolgens is hij, aldus [geïntimeerde], met model koopovereenkomst teruggekeerd naar [appellante], alwaar de rest van de koopovereenkomst is ingevuld, inclusief de vermelding dat de prijs van € 37.500,00 ‘contant is voldaan’. [appellante] weerspreekt deze gang van zaken. Volgens haar, zo begrijpt het hof, is [geïntimeerde] niet bij haar teruggekeerd met door [ondernemer] getekende model koopovereenkomst, heeft hij de rest van die overeenkomst buiten haar om ingevuld en heeft zij de als productie 2 bij dagvaarding overgelegde model koopovereenkomst pas later, via mr. Wielenga, onder ogen gekregen.
- 5.6.
De in de onder 3.1.4. genoemde koopovereenkomst vermelde tekst ‘voor de prijs van € 37.500,= welk bedrag is/wordt overgemaakt op bankrekening nvt/contant is voldaan’ is derhalve pas later, nadat partijen hun respectievelijke namen en handtekeningen hadden geplaatst, boven die handtekeningen gezet. Daarmee staat vast dat sprake is van materiële valsheid van deze akte, zodat daaraan de dwingende bewijskracht van artikel 157 lid 2 Rv is komen te ontvallen. Dientengevolge komt aan deze akte uitsluitend vrije bewijskracht toe hetgeen meebrengt dat, overeenkomstig het onder 5.3. genoemde uitgangspunt, op [geïntimeerde] de bewijslast (en daarmee het bewijsrisico) rust van de door hem gestelde betaling in contanten van het restant koopprijs van € 35.000,00
- 5.7.
Het hof zal [geïntimeerde] toelaten tot het bewijs van de gestelde betaling. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep,
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van zijn stelling dat hij het restant van de koopsom voor het chalet ad € 35.000,00 contant aan [appellante] heeft voldaan;
bepaalt – voor zover [geïntimeerde] dat bewijs zou willen leveren door middel van getuigen – dat verhoor zal plaats vinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. R.A. van der Pol, hiertoe tot raadsheer-commissaris benoemd;
verwijst de zaak naar rolzitting van dinsdag 14 mei 2013 voor schriftelijke bewijslevering dan wel opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat het hof de gefourneerde procesdossiers onder zich houdt in afwachting van de bewijslevering;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, voorzitter, W. Breemhaar en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 april 2013 in bijzijn van de griffier.