Rb. Amsterdam, 02-03-2011, nr. 481057 / FA RK 11-639 (AP KO)
ECLI:NL:RBAMS:2011:BP9438
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-03-2011
- Zaaknummer
481057 / FA RK 11-639 (AP KO)
- LJN
BP9438
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2011:BP9438, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑03‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑03‑2011
Inhoudsindicatie
IPR. De absolute- en relatieve bevoegdheid in een Paspoortzaak. Verzoekster bevindt zich met kind in Marokko, verweerder bevindt zich in Nederland.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
zaaknummer / rekestnummer: 481057 / FA RK 11-639 (AP KO)
Beschikking van 2 maart 2011 betreffende de Paspoortwet
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. Bouddount te Amsterdam.
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H. Karskens te Amsterdam.
1. De procedure
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
1.2
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 31 januari 2011, alwaar zijn verschenen: partijen en hun advocaten. Ter zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de bevoegdheid van de rechtbank.
1.3
Op 1 februari 2011 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een stuk van de zijde van de vrouw. Op 11 februari 2011 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een stuk met bijlagen van de zijde van de man.
2. De feiten
2.1
Partijen zijn gehuwd.
2.2
Uit het huwelijk zijn geboren:
- -
[kind 1],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 2007;
- -
[kind 2],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 2010.
2.3
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
2.4
De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit en [kind 2] heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
3. Het verzoek van de vrouw en het verweer van de man
3.1
Het verzoek van de vrouw strekt tot het verlenen van een verklaring van toestemming als bedoeld in artikel 34 van de Paspoortwet ten behoeve van de minderjarige [kind 2].
Ter motivering van haar verzoek voert de vrouw het volgende aan. Zij is in de zomer van 2010 voor vakantiedoeleinden naar Marokko gegaan samen met de man en hun twee kinderen. De vrouw is in september 2010, samen met [kind 2], door de man gedwongen achter gelaten in Marokko. De man is naar Nederland teruggekeerd samen met [kind 1]. Vervolgens heeft de man haar en [kind 2] uitgeschreven in het GBA van Amsterdam. De vrouw heeft nu al vier maanden geen contact meer met haar andere dochter, noch met haar man. De vrouw wil graag naar Nederland terugkeren en heeft voor zichzelf een visum aangevraagd, omdat haar verblijfsvergunning inmiddels is verlopen. [kind 2] kan geen visum krijgen omdat zij de Nederlandse nationaliteit bezit en dus moet reizen op een Nederlands paspoort. Het paspoort van [kind 2] is weg. De vrouw vermoedt dat de man dit met opzet zoek heeft gemaakt. De man wil ondanks verzoeken daartoe, niet meewerken aan het verkrijgen van een nieuw Nederlands paspoort voor [kind 2]. Hij wil dat zij en [kind 2] gewoon in Marokko blijven.
3.2
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw. Hij stelt dat hij, de vrouw en hun kinderen vrijwillig samen naar Marokko zijn vertrokken omdat het verblijfsrecht van de vrouw in Nederland was afgelopen. De man weerspreekt dat de vrouw tegen haar wil in Marokko verblijft. Tevens geeft de man in zijn stuk van 11 februari 2011 aan dat nu ook [kind 1] is teruggekeerd naar Marokko na overleg tussen de man en de vrouw.
4. De beoordeling
4.1
Bevoegdheid
De vrouw stelt dat, nu partijen het gezamenlijke gezag over [kind 2] hebben het gaat om een geschil gezamenlijk gezag conform artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). Toetsing aan de bevoegdheidsregels ontleend aan de aard van het geschil leidt tot de conclusie dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De minderjarige heeft namelijk nog steeds haar gewone verblijfplaats in Nederland. Indien de rechtbank zou oordelen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige is verplaatst naar Marokko, dan nog is volgens de vrouw de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 5 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna Rv), nu de zaak nauw verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer.
4.2
De man verweert zich tegen deze zienswijze van de vrouw. Hij stelt dat, gelet op artikel 34 van de Paspoortwet, getoetst moet worden aan de algemene bevoegdheidsregel van artikel 5 Rv in samenhang met “Brussel II”. De man stelt dat de gewone verblijfplaats van de vrouw en daarmee van het kind, is verplaatst naar Marokko. Het kan zijn dat de vrouw thans naar Nederland wil terugkeren met haar kind, maar dat houdt nog niet in dat zij gedwongen in Marokko verblijft. De man bestrijdt dat er voldoende aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtssfeer, conform artikel 5 Rv. Voorts bestrijdt de man dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie; het kind beschikt namelijk over een Marokkaans en Nederlands paspoort. Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst de man naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2010, LJN: BL 9521.
4.3
Rechtsmacht
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de verklaring als bedoeld in art. 34 lid 2 Paspoortwet (het verkrijgen van vervangende toestemming) gelijk te stellen is met een beslissing van de rechter op basis van art. 1:253a BW. De beslissing omtrent vervangende toestemming voor reisdocumenten betreft immers een beslissing inzake de beperking dan wel toepassing van ouderlijke verantwoordelijkheid.
De “Verordening Brussel II-bis” (hierna: Brussel II-bis) regelt de bevoegdheid van de nationale rechters van de EU-lidstaten in zaken met betrekking tot onder meer de ouderlijke verantwoordelijkheid. Marokko is geen EU-lidstaat. Formeel is Brussel II-bis echter ook van toepassing in gevallen waarbij naast één lidstaat een of meer derde landen zijn betrokken.
Artikel 8 van Brussel II-bis luidt:
- 1.
Ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
- 2.
Het bepaalde in lid 1 geldt onder voorbehoud van de artikelen 9, 10 en 12.
Niet gebleken is dat er sprake is van een situatie als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 12. Uitgangspunt blijft aldus het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van Brussel II-bis. Ten aanzien van de rechtsmacht moet aansluiting worden gezocht bij het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de minderjarige.
Het Hof van Justitie komt in haar uitspraak op 2 april 2009 (zaak C-523/7, NJ 2009, 457) tot de conclusie dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ aldus moet worden uitgelegd dat deze verblijfplaats de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat.
De rechtbank is van oordeel dat [kind 2] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Zij is hier geboren en heeft, naast de Marokkaanse nationaliteit, tevens de Nederlandse nationaliteit. Voorts woont haar vader en, tot voor kort, haar oudere zus [kind 1], in Nederland. Tevens heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij doende is om zo spoedig mogelijk weer (permanent) naar Nederland terug te keren. De man heeft, in het licht van voorgaande stelling van de vrouw, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gewone verblijfplaats van de vrouw en daarmee van [kind 2] naar Marokko zou zijn verplaatst.
Aldus beantwoordt het voorgaande aan het begrip ‘gewone verblijfplaats’ zoals het Hof van Justitie op 2 april 2009 heeft uitgelegd en is de Nederlandse rechter bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
4.4
Relatieve bevoegdheid
Ingevolge artikel 265 Rv is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Dit artikel geeft geen alternatieve, maar een specifieke bevoegdheid.
Artikel 1:10 lid 1 BW luidt:
De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
Artikel 1:12 lid 1 BW luidt:
Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent, (…). Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, en daarmee de minderjarige, woonplaats heeft in [woonplaats]. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij en haar dochter [kind 2] tegen haar wens zijn uitgeschreven uit de GBA van het adres [adres] te [woonplaats], de echtelijke woning van partijen. De vrouw stelt dat de uitschrijvingen niet op haar verzoek hebben plaatsgevonden en dat zij vermoedt dat de man hierachter zit. De vrouw wenst, zoals gezegd, zo spoedig mogelijk weer terug te keren naar Nederland als haar verblijfstitel in orde is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is een beslissing te geven op onderhavig verzoek. Daarom zullen partijen opnieuw ter zitting worden opgeroepen, teneinde een vergelijk tussen partijen te beproeven.
Partijen zullen zo spoedig mogelijk worden benaderd met betrekking tot hun verhinderdata, waarna een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gepland.
5. De beslissing
De rechtbank:
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. A.H.E. van der Pol, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van Oirschot, griffier, op 2 maart 2011.