Rb. Roermond, 18-08-2009, nr. 04/610054-02
ECLI:NL:RBROE:2009:BJ5598
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
18-08-2009
- Magistraten
Mrs. J.M.P. Drijkoningen, A.H.M.J.F. Piëtte, M.B.T.G. Steeghs
- Zaaknummer
04/610054-02
- LJN
BJ5598
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2009:BJ5598, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 18‑08‑2009
Uitspraak 18‑08‑2009
Mrs. J.M.P. Drijkoningen, A.H.M.J.F. Piëtte, M.B.T.G. Steeghs
Partij(en)
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling
Beslissing van de rechtbank te Roermond op de op 8 juli 2009 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van het openbaar ministerie in de zaak van:
[naam veroordeelde]
geboren te [geboortedatum]
thans verblijvende te [naam verblijfsadres].
1. De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank d.d. 7 juli 2009 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar.
De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van afpersing en diefstal met braak, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste.
2. De stukken
In het dossier bevinden zich onder andere:
- —
het advies van A.J. Hoogland, klinisch psycholoog, en H.A. Feringa, klinisch psycholoog/psychotherapeut bij de inrichting waar de terbeschikkinggestelde verblijft, hierna te noemen [naam verblijfsadres], d.d. 29 juni 2009;
- —
de omtrent de ter beschikking gestelde gehouden wettelijke aantekeningen over de periode van 25 november 2008 tot en met 26 juni 2009;
- —
het persoonsdossier van de terbeschikkinggestelde.
3. De procesgang
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 22 april 2003 is [naam veroordeelde] ter beschikking gesteld. De termijn van de terbeschikkingstelling is gaan lopen op 29 augustus 2005.
De terbeschikkingstelling is bij beslissing van deze rechtbank d.d. 12 september 2007, met twee jaar verlengd.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2009. Ter terechtzitting zijn gehoord de officier van justitie, de terbeschikkinggestelde, de raadsman en A.J. Hoogland, klinisch psycholoog en behandelcoördinator resocialisatieafdeling van de terbeschikkinggestelde bij [naam verblijfsadres]
4. Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De verdediging heeft aangegeven dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Hij voert daartoe het volgende aan.
In het vonnis van de rechtbank van 22 april 2003 waarbij de terbeschikkingstelling is opgelegd is niet opgenomen dat deze is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf in de zin van artikel 38e lid 1 Wetboek van Strafrecht. Dat wil zeggen een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen. Indien er wel sprake zou zijn geweest van een geweldsmisdrijf in deze zin, zou de rechtbank dit in het vonnis van 22 april 2003 uitdrukkelijk en onder opgave van redenen vermeld moeten hebben. Artikel 359 lid 7 en lid 8 Wetboek van Strafvordering verplicht de rechtbank daartoe op straffe van nietigheid. Dit betreft voorschriften van rechtszekerheid. Van het begin af aan dient duidelijk te zijn of het om een gemaximeerde terbeschikkingstelling gaat van maximaal vier jaar of om een terbeschikkingstelling van onbepaalde duur. Er is nu voor het verzoek om verlenging geen grondslag te vinden in het vonnis of in de wet. Daarbij komt dat de artikelen 5 lid 1 en 7 lid 1 van het EVRM bij een verlenging van de terbeschikkingstelling in het geding zouden komen, nu het niet is toegestaan iemand van de vrijheid te beroven zonder geldige titel, of achteraf alsnog een zwaardere straf op te leggen.
5. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van de situatie die de raadsman schetst, nu uit het vonnis duidelijk blijkt dat het feiten betreft die de lichamelijke integriteit van personen in het geding hebben gebracht. De terbeschikkinggestelde is, onder andere, veroordeeld voor overvallen waarbij een vuurwapen is gebruikt. Bovendien worden aan de motivatieplicht van artikel 359 lid 7 geen hoge eisen gesteld. Voldoende is dat uit het vonnis blijkt dat het bewezen verklaarde delict een misdrijf is dat een gevaar oplevert voor of een krenking is van de lichamelijke integriteit van een of meer personen. Dat is in casu het geval.
6. De beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het systeem van de wet aldus is dat een opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling gemaximeerd is tenzij voldoende duidelijk is dat de maatregel niet-gemaximeerd bedoeld is.
De keuze is voorbehouden aan de rechter die de maatregel oplegt.
De rechtbank verwijst daarbij naar de Kamerstukken met betrekking tot artikel 359, zevende lid Wetboek van Strafvordering en artikel 38 e van het Wetboek van Strafrecht:
‘Gelet op het voorgaande stel ik voor de rechter die de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging oplegt, te laten beslissen of de terbeschikkingstelling met verpleging al of niet gemaximeerd is. Hij kent het procesdossier goed en kan zich het beste een beeld vormen over het daad-dadercomplex. Vanaf het begin van de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling staat dan vast of deze al dan niet gemaximeerd is. Voorts lijkt het zowel vanuit het behandelingsperspectief als vanuit de rechtspositie van de ter beschikking gestelde bezien gewenst dat op het moment dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd, te voorzien is of het een gemaximeerde dan wel een niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling betreft. Het behandelingsplan kan daarop afgestemd worden. De ter beschikking gestelde weet immers in geval van een gemaximeerde terbeschikkingstelling hoe lang deze maximaal kan duren. In het voorgestelde eerste lid van artikel 38e WvSr is daarom het woord ‘toegepast’ vervangen door het woord: opgelegd. Of vervolgens ook voldaan is aan de voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging eist, blijft ter beoordeling van de verlengingsrechter. Zie hiertoe het voorgestelde tweede lid van artikel 38e WvSr.
De rechter die de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging oplegt zal gemotiveerd moeten beslissen of er sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.’
en
‘De rechter, die de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging oplegt, dient in zijn vonnis of arrest onder opgave van redenen aan te geven of hij van oordeel is dat er in casu sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aldus is van het begin af aan duidelijk of de terbeschikkingstelling al dan niet gemaximeerd is. In de regel zal hij bij zijn motivering ermee kunnen volstaan met te wijzen op de aard van het misdrijf, zoals dat is bewezenverklaard en gekwalificeerd. Aan de voorgeschreven motivering zullen dus normaliter niet zulke strenge eisen behoeven te worden gesteld. Onder omstandigheden zal de rechter evenwel in zijn motivering moeten wijzen op de concrete feiten of omstandigheden.’
Tegen het licht van bovengeschetst kader ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of de rechter die de maatregel in casus heeft opgelegd —expliciet danwel impliciet— een (voldoende duidelijke) keuze heeft gemaakt voor een niet-gemaximeerde maatregel. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
De rechtbank overweegt daarbij dat bij feiten als die waarvoor de terbeschikkinggestelde is veroordeeld de lichamelijke integriteit van personen in het geding kan zijn.
Of zulks het geval is geweest in de zaak van veroordeelde én of om die reden de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd blijkt expliciet noch impliciet uit het vonnis van de rechtbank van 22 april 2003.
In het vonnis wordt in de motivering van de maatregel uitdrukkelijk overwogen dat sprake is geweest van een grove inbreuk op de geestelijke integriteit van personen, terwijl overigens een formulering die ziet op de lichamelijke integriteit in het geheel ontbreekt.
Hoewel aan de motiveringsplicht van artikel 359 lid 7 Wetboek van Strafvordering geen hoge eisen worden gesteld, is de rechtbank van oordeel dat uit voornoemde wijze van overwegen, zeker nu feiten als de bewezenverklaarde niet zonder meer te beschouwen zijn als misdrijven gericht tegen de lichamelijke integriteit, niet kan worden afgeleid dat de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling voor onbepaalde tijd heeft willen opleggen.
Dit betekent dat de maatregel voor een maximale duur van 4 jaar is opgelegd.
Nu de terbeschikkingstelling reeds vier jaren heeft geduurd, en derhalve de maximale duur van de maatregel is bereikt, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.M.P. Drijkoningen, A.H.M.J.F. Piëtte en M.B.T.G. Steeghs, rechters, van wie mr M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Sluymer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 18 augustus 2009.