Daarvoor is overigens geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt nodig.
HR, 14-04-2015, nr. 13/02122
ECLI:NL:HR:2015:946
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-04-2015
- Zaaknummer
13/02122
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:946, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:429, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:429, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:946, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0200
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Redelijke termijnoverschrijding in h.b. De bestreden uitspraak houdt niet een beslissing in op een namens verdachte gevoerd verweer m.b.t. de redelijke termijn. Gelet op de door de HR gegeven strafvermindering wegens de redelijke termijnoverschrijding in h.b. in de gelijktijdig berechte hoofdzaak, is er i.c. geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden.
Partij(en)
14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/02122 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 april 2013, nummer 23/000036-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de betrokkene gevoerd verweer met betrekking tot de redelijke termijn.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2013 heeft de raadsman van de betrokkene aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Vordering wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Gelet op de verzochte vrijspraak, verzoek ik u deze vordering af te wijzen.
Mocht u tot een veroordeling komen, refereert de verdediging zich aan uw oordeel, met dien verstande dat ook hier geldt dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is overschreden. In de ontnemingszaak is op 3 januari 2011 hoger beroep ingesteld.
Bij het verbinden van rechtsgevolgen aan een overschrijding van de redelijke termijn is vermindering van het te betalen bedrag in de regel aangewezen. Cliënt verzoekt u dan ook hieraan het rechtsgevolg te verbinden dat het te betalen bedrag wordt gematigd."
2.3.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, klaagt het middel daarover terecht.
2.4.
Tot cassatie behoeft dat niet te leiden reeds omdat de Hoge Raad tot het oordeel komt dat met de constatering van de termijnoverschrijding kan worden volstaan, en wel op grond van het volgende. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak (in cassatie aanhangig onder nummer 13/02123), die door het Hof gelijktijdig met de onderhavige ontnemingszaak is berecht en waarin het tijdsverloop gelijk is geweest, is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden. In de strafzaak heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf van 36 maanden, gelet op die overschrijding van de redelijke termijn, met 2 maanden verminderd. Gelet daarop is er geen aanleiding om in de onderhavige ontnemingszaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015.
Conclusie 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Redelijke termijnoverschrijding in h.b. De bestreden uitspraak houdt niet een beslissing in op een namens verdachte gevoerd verweer m.b.t. de redelijke termijn. Gelet op de door de HR gegeven strafvermindering wegens de redelijke termijnoverschrijding in h.b. in de gelijktijdig berechte hoofdzaak, is er i.c. geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden.
Nr. 13/02122 P Zitting: 3 maart 2015 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: M. Özkan |
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 8 april 2013 het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 3.449,94 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 13/02122P, 13/02123 en 13/02111. In alle zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de betrokkene heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat het Hof niet heeft gereageerd op het verweer van de verdediging dat de redelijke termijn in de fase van berechting in appel is overschreden.
5. Het middel is gelijkluidend aan het vierde middel in de schriftuur die is ingediend in de samenhangende hoofdzaak tegen de betrokkene (rolnummer 13/02123). Wat betreft die hoofdzaak heb ik geconcludeerd dat de eerste drie middelen falen maar het vierde middel slaagt en dat de Hoge Raad in dat verband om doelmatigheidsredenen kan doen wat het Hof had behoren te doen, te weten de door het Hof opgelegde straf te matigen naar de gebruikelijke maatstaf.
6. Ook in de onderhavige ontnemingszaak heeft de raadsman van de betrokkene met een beroep op art. 6, eerste lid, EVRM verweer gevoerd inzake de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, omdat de zaak langer dan twee jaren aanhangig is geweest bij het Hof. Op een dergelijk verweer had het Hof moeten reageren.1.Ten onrechte heeft het Hof dat verzuimd.
7. Ik meen dat het onderhavige geval gelijk kan worden gesteld aan de situatie waarin de redelijke termijn in cassatie in zowel de hoofdzaak als in de ontnemingszaak is overschreden. De Hoge Raad pleegt dan de korting enkel in de hoofdzaak toe te passen, indien de aard en de hoogte van de opgelegde straf daartoe aanleiding geven, en in de ontnemingszaak hooguit te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
7. Maar zelfs als dat in een geval als het onderhavige anders zou zijn, behoeft het middel niet tot cassatie te leiden. Ook dan kan de Hoge Raad de ontnemingsuitspraak van het Hof vernietigen en vervolgens uit oogpunt van doelmatigheid doen wat het Hof had behoren te doen en dus aan de hand van de daarvoor geldende maatstaf zelf komen tot vermindering van de hoogte van het ontnemingsbedrag.2.
8. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2015
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis (rov. 3.6.3 en 3.12.2).