Resolutie betreffende het stabiliteits- en groeipact (97/C 236/01)
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 17-06-1997
- Bronpublicatie:
17-06-1997, PbEG 1997, C 236 (uitgifte: 02-08-1997, regelingnummer: 97/C236/01)
- Inwerkingtreding
17-06-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-06-1997, PbEG 1997, C 236 (uitgifte: 02-08-1997, regelingnummer: 97/C236/01)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
De lidstaten
1
verbinden zich ertoe om de in hun stabiliteits- of convergentieprogramma's opgenomen middellangetermijndoelstelling van een begroting die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont, te verwezenlijken en om de begrotingscorrecties uit te voeren die zij nodig achten om de doelstellingen van hun stabiliteits- of convergentieprogramma's te verwezenlijken wanneer zij beschikken over informatie waaruit blijkt dat de feitelijke of de verwachte situatie aanmerkelijk van die doelstellingen afwijkt;
2
wordt verzocht om de aanbevelingen die de Raad overeenkomstig artikel 103, lid 4, tot hen richt, eigener beweging openbaar te maken;
3
verbinden zich ertoe om onverwijld de begrotingscorrecties uit te voeren die zij nodig achten om de doelstellingen van hun stabiliteits- of convergentieprogramma's te verwezenlijken wanneer zij een vroegtijdig signaal krijgen in de vorm van een aanbeveling van de Raad uit hoofde van artikel 103, lid 4;
4
voeren onverwijld de begrotingsaanpassingen uit die zij noodzakelijk achten wanneer zij informatie ontvangen waaruit blijkt dat er een buitensporig tekort dreigt;
5
corrigeren buitensporige tekorten zo spoedig mogelijk nadat deze aan het licht zijn getreden; zo'n correctie moet uiterlijk één jaar nadat het buitensporig tekort is geconstateerd, voltooid zijn, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn;
6
wordt verzocht om uit hoofde van artikel 104 C, lid 7, gedane aanbevelingen eigener beweging openbaar te maken;
7
verbinden zich ertoe om geen beroep te doen op artikel 2, lid 3, van de verordening van de Raad inzake de bespoediging en verduidelijking van de toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten, tenzij zij een ernstige recessie doormaken; bij de beoordeling of een economische neergang ernstig is, nemen de lidstaten in de regel een daling van het reële BBP van ten minste 0,75 % per jaar als referentiepunt.
De commissie
1
oefent haar initiatiefrecht uit hoofde van het Verdrag zodanig uit dat de strikte, tijdige en doeltreffende werking van het stabiliteits- en groeipact wordt vergemakkelijkt;
2
legt onverwijld de nodige verslagen, adviezen en aanbevelingen voor teneinde de aanneming van besluiten van de Raad uit hoofde van artikel 103 en artikel 104 C mogelijk te maken; zulks vergemakkelijkt de doelmatige werking van het systeem voor vroegtijdige signalering en de snelle inleiding en strikte toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten;
3
verbindt zich ertoe om uit hoofde van artikel 104 C, lid 3, een verslag op te stellen wanneer er een buitensporig tekort dreigt of wanneer het voorziene of feitelijke overheidstekort de 3 procents-BBP-norm overschrijdt, zodat de procedure van artikel 104 C, lid 3, in werking treedt;
4
verbindt zich ertoe om, wanneer zij van mening is dat een tekort van meer dan 3 % van het BBP niet buitensporig is en zij daarmee afwijkt van het advies van het Economisch en Financieel Comité, de redenen voor haar standpunt schriftelijk aan de Raad toe te lichten;
5
verbindt zich ertoe om, ingevolge een verzoek van de Raad uit hoofde van artikel 109 D, in de regel een aanbeveling te richten tot de Raad om middels een besluit te bepalen of er sprake is van een buitensporig tekort in de zin van artikel 104 C, lid 6.
De raad
1
is gehouden tot strikte en tijdige toepassing van alle onderdelen van het stabiliteits- en groeipact die onder zijn bevoegdheid vallen; zo spoedig als haalbaar is neemt hij de nodige besluiten uit hoofde van artikel 103 en artikel 104 C;
2
wordt dringend verzocht om de termijnen voor de toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten als maximumtermijnen te beschouwen; in het bijzonder moet de Raad bij het nemen van een besluit uit hoofde van artikel 104 C, lid 7, aanbevelen dat buitensporige tekorten zo spoedig mogelijk nadat zij aan het licht zijn getreden en uiterlijk één jaar nadat zij zijn geconstateerd, gecorrigeerd worden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn;
3
wordt verzocht om altijd sancties op te leggen indien een deelnemende lidstaat niet de nodige stappen neemt om overeenkomstig de aanbeveling van de Raad een einde te maken aan de situatie van buitensporig tekort;
4
wordt met klem verzocht altijd een niet-rentedragend deposito te vragen wanneer de Raad besluit overeenkomstig artikel 104 C, lid 11, aan een deelnemende lidstaat sancties op te leggen;
5
wordt met klem verzocht een deposito altijd om te zetten in een boete, twee jaar nadat is besloten overeenkomstig artikel 104 C, lid 11, sancties op te leggen, tenzij het buitensporige tekort naar het oordeel van de Raad is gecorrigeerd;
6
wordt verzocht om de redenen die een besluit om niet op te treden rechtvaardigen, altijd schriftelijk met redenen te omkleden wanneer de Raad in enig stadium van het buitensporige tekort of van de procedures voor toezicht op de begrotingssituaties naar aanleiding van een aanbeveling van de Commissie geen besluit neemt, en om in een dergelijk geval de stemmen van de lidstaten openbaar te maken.