Hof 's-Hertogenbosch, 15-10-2015, nr. F 200 173 013, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:4263
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-10-2015
- Zaaknummer
F 200 173 013_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:4263, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑10‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Vader zonder gezag die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt belanghebbende in een procedure tot machtiging uithuisplaatsing.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 oktober 2015
Zaaknummer : F 200.173.013/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/293989 / JE RK 15-704
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
en
[appellante 2] ,
wonende te [woonplaats]
advocaat: voorheen mr. P.J.A. van de Laar, thans mr. M.F.A.M. Collart,
appellanten,
hierna te noemen: de vader respectievelijk de moeder, tezamen te noemen: de ouders,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2015.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juli 2015, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen dochter van partijen, [minderjarige] , alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2015, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij faxbericht d.d. 21 september 2015 heeft mr. Collart namens de moeder het hoger beroep ingetrokken.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van de Laar.
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] .
2.4.1.
Zoals aangekondigd bij voornoemd faxbericht van 21 september 2015 is de moeder niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 juni 2015;
- -
de brief met bijlage van de GI d.d. 19 augustus 2015.
3. De beoordeling
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 6 februari 2015 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 6 februari 2016.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 6 februari 201.
Sinds 19 mei 2015 woont [minderjarige] bij haar oma vaderszijde.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
In de zomer van 2014 was er tijdelijk sprake van een moeilijke situatie. De moeder is daarna het huis uitgegaan om zich voor haar drankprobleem te laten behandelen. De vader is aan het terugkomen van een herseninfarct. Het revalidatietraject bij Blixembosch is positief afgerond en er is weer structuur in zijn leven. De vader heeft zijn woning kunnen behouden en werkt aan zijn financiële problemen. De vader erkent dat er een keer een incident is geweest bij oma, maar betwist dat er bij hem sprake is van een onveilige situatie voor [minderjarige] .
De band tussen [minderjarige] en de vader is altijd goed geweest. [minderjarige] is graag bij de vader.
De ouders hebben zich niet schuldig gemaakt aan ruzies in het bijzijn van [minderjarige] . De omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] is goed verlopen.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan.
De ouders zijn niet in staat om de verzorging van [minderjarige] op zich te nemen. Beide ouders hebben veel eigen problematiek, zoals schulden, verslavingsproblematiek en politiecontacten en beiden onttrekken zich aan behandeling.
De spanningen tussen de ouders onderling hebben tot hevige escalaties geleid, waarvan [minderjarige] het nodige heeft meegekregen. Als gevolg van genoemde problematieken is er onvoldoende zorg en oog voor [minderjarige] en is haar woonsituatie onveilig. De school geeft weliswaar aan dat [minderjarige] het op school over het algemeen goed doet qua leerprestaties, maar uit ook veel zorgen over haar pleasende gedrag richting schoolgenootjes, haar onverzorgde uiterlijk, grove taalgebruik en het feit dat zij soms zonder reden niet op school verschijnt.
[minderjarige] is een vrolijk kind; het is erg knap dat zij zich staande heeft weten te houden.
De moeder heeft moeite om mee te werken aan het hulpverlenersplan van GGzE en het Ritahuis. Er zijn signalen dat zij weer alcohol gebruikt. De vader is de afgelopen maanden vele malen zijn afspraken met de hulpverleners niet nagekomen. Ook heeft hij zich agressief gedragen bij oma. De ouders houden zich ook niet aan de afspraak het contact met elkaar te verbreken. Zij laten zich door de gezinsvoogd en andere betrokken hulpverleners nauwelijks aanspreken op hun verantwoordelijkheden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid vader
3.8.
Het hof dient ambtshalve de vraag te beantwoorden of de vader is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 806, eerste lid, jo 798, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en daarmee in hoger beroep kan komen van de bestreden beschikking.
3.8.1.
Ingevolge artikel 798, eerste lid, eerste volzin, Rv moet onder belanghebbende worden verstaan: degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Bij Wet tot herziening van de maatregelen van kinderbescherming (Stb. 2014, 130), die op 1 januari 2015 in werking is getreden, is aan artikel 798, eerste lid, Rv een (tweede) volzin toegevoegd waarin wordt bepaald dat ook degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, als belanghebbende wordt aangemerkt.
3.8.2.
Vast staat dat de vader [minderjarige] heeft erkend en derhalve juridische ouder is van [minderjarige] . Tevens staat vast dat de vader niet is belast met het gezag over [minderjarige] . Voorts is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat [minderjarige] vanaf haar geboorte in gezinsverband met haar beide ouders heeft samengeleefd en, nadat de moeder de woning in september 2014 heeft verlaten, [minderjarige] tot aan het moment van haar uithuisplaatsing voornamelijk door de vader alleen is verzorgd en opgevoed.
3.8.3.
Nu de vader juridische ouder is van [minderjarige] kan hij niet op grond van de tweede volzin van artikel 798, eerste lid, Rv als belanghebbende worden aangemerkt. Uit de toelichting bij het amendement waarbij de tweede volzin aan artikel 798, eerste lid, Rv is toegevoegd (Kamerstukken II, 32 015, 2010-2011, nr. 37) moet immers worden afgeleid dat het hier (uitsluitend) om een pleegouder gaat.
3.8.4.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of de vader op grond van de eerste volzin van het eerste lid van artikel 798 Rv als belanghebbende kan worden aangemerkt. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 21 mei 2010, LJN BL7043 volgt dat als belanghebbende in een procedure tot (verlenging van) een machtiging uithuisplaatsing - voor zover hier van belang - slechts kunnen worden aangemerkt de met het gezag belaste ouder(s) en een ander die het minderjarige kind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. De Hoge Raad overweegt daarbij dat rechten en verplichtingen kunnen voortvloeien uit het ouderlijk gezag over een kind alsmede uit de verzorging en opvoeding van een kind. Hoewel de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.3.3 tussen haakjes de pleegouders (als anderen) noemt, lijkt de verdere tekst van deze overweging niet een ruimere uitleg van de groep ‘anderen’ dan de pleegouders (zoals een ouder zonder gezag die het kind verzorgt en opvoedt) in de weg te staan. Nu uit de verzorging en opvoeding van [minderjarige] rechten en verplichtingen voor de vader voortvloeien, is het hof van oordeel dat de vader in de onderhavige procedure kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerste lid, eerste volzin, Rv en kan hij derhalve worden ontvangen in zijn hoger beroep.
Uithuisplaatsing
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De thuissituatie van [minderjarige] is als gevolg van de persoonlijke problematieken van beide ouders onveilig en zorgelijk. Met beide ouders zijn door de betrokken hulpverleners afspraken gemaakt over wat er van hen met betrekking tot de zorg voor [minderjarige] wordt verwacht. In september 2014 heeft de moeder de woning verlaten om zich te laten behandelen voor haar alcoholproblemen, waardoor de zorg voor [minderjarige] voornamelijk bij de vader kwam te liggen. Gebleken is dat het voor zowel de moeder als de vader moeilijk is om mee te werken aan de hulpverlening. De vader heeft zich ook in de periode na de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet aan de afspraken met de hulpverleners gehouden. Zo is hij niet verschenen op afspraken en heeft hij geen urinecontroles laten afnemen. Ook is de vader niet betrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken in het kader van omgang met [minderjarige] en waren er tot voor kort nog steeds contacten met de moeder. De vader stelt wel dat hij er na een moeilijke periode klaar voor is de zorg voor [minderjarige] weer op zich te nemen, maar tot dusverre heeft de vader er in onvoldoende mate blijk van gegeven in het belang van [minderjarige] te kunnen handelen. De vader heeft tot dusverre niet de benodigde stappen ondernomen om te waarborgen dat hij, in zijn thuissituatie, [minderjarige] voldoende rust, veiligheid en stabiliteit kan bieden. Daarbij komt nog dat onduidelijk is in hoeverre de vader er in is geslaagd de financiële problemen, die er mede toe hebben geleid dat het water in de woning van de vader werd afgesloten, op te lossen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Uit voormeld faxbericht van de advocaat van de moeder van 21 september 2015 maakt het hof op dat de moeder haar grieven tegen de bestreden beschikking niet langer handhaaft. Het hof zal het hoger beroep derhalve in zoverre afwijzen.
4. De beslissing
Het hof:
In het zijdens de vader ingestelde hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 juni 2015;
wijst af het meer of anders verzochte;
in het zijdens de moeder ingestelde hoger beroep:
wijst af het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.