Rb. Rotterdam, 03-02-2021, nr. C/10/510400 / HA ZA 16-931
ECLI:NL:RBROT:2021:1767
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
03-02-2021
- Zaaknummer
C/10/510400 / HA ZA 16-931
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:1767, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 03‑02‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Artikelen 7:17, 6:233a, 6:258 BW. Ralstonia-besmetting bij rozen. Non-conformiteit? Niet vast komen te staan dat besmetting bij aflevering van het plantmateriaal aanwezig was. Bewijslevering niet aan de orde omdat ook als dat wel vast zou staan de vordering strandt omdat de tekortkoming niet toerekenbaar is en de exoneratie standhoudt. Geen onvoorziene omstandigheden.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/510400 / HA ZA 16-931
Vonnis van 3 februari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SK ROSES B.V.,
gevestigd te Den Hoorn,
eiseres,
advocaat mr. M. Buitelaar te Naaldwijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEO AMMERLAAN B.V., thans genaamd PLANTISE B.V.
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam.
procesadvocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam
Partijen zullen hierna Sk Roses en Plantise genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 17 oktober 2018 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- -
de akte uitlaten van Sk Roses;
- -
de akte uitlaten van Plantise;
- -
het proces-verbaal van de op 11 juni 2019 gehouden regiezitting;
- -
- -
de schriftelijke reactie met bijlagen van de heer [naam persoon] op een aantal ter zitting van 29 november 2019 aan hem gestelde vragen;
- -
de akte uitlaten van Sk Roses;
- -
de akte uitlaten van Plantise;
- -
de akte wijziging van eis, tevens houdende akte overlegging producties, met producties van Sk Roses;
- -
de antwoordakte van Plantise;
- -
de brief van de rechtbank van 18 juni 2020 waarbij het eerder ontbrekende gedeelte van de bijlagen bij de schriftelijke reactie van [naam persoon] aan partijen is toegestuurd;
- -
het B-16 formulier van 8 juli 2020 waarbij partijen gezamenlijk hebben aangegeven geen nadere akte te willen nemen naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 18 juni 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De gewijzigde vordering
2.1.
Sk Roses heeft haar eis gewijzigd. De vorderingen van Sk Roses luiden thans als volgt:
Primair:
I. te verklaren voor recht dat Plantise toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens SK Roses uit hoofde van leveringen van plantmateriaal die met
Ralstonia besmet waren, althans dat Plantise onrechtmatig heeft gehandeld jegens SK Roses, en dat Plantise jegens SK Roses aansprakelijk is uit hoofde van deze toerekenbare
tekortkoming, althans deze toerekenbare onrechtmatige daad;
II. Plantise te veroordelen tot betaling aan SK Roses van een bedrag van € 1.085.040,57, althans die schadeposten waarvoor Plantise dekking heeft onder haar aansprakelijkheidsverzekering, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis - indien niet binnen die termijn betaald wordt - tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair
III. de gevolgen van de overeenkomst tussen SK Roses en Plantise te wijzigen en Plantise als gevolg van de wijziging van de gevolgen van de overeenkomst te veroordelen tot betaling aan SK Roses van een bedrag van € 1.085.040,57, althans de helft van dit bedrag, althans die schadeposten waarvoor Plantise dekking heeft onder haar aansprakelijkheidsverzekering, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis - indien niet binnen die termijn betaald wordt - tot aan de dag der algehele voldoening, althans de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen op een wijze die de rechtbank Rotterdam geraden acht;
Meer subsidiair
IV. voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst met Plantise door SK Roses op
rechtsgeldige wijze is ontbonden, althans de koopovereenkomst per datum vonnis te
ontbinden;
V. Plantise te veroordelen tot nakoming van de uit de ontbinding voortvloeiende
ongedaanmakingsverbintenissen, bestaande uit terugbetaling aan SK Roses van een bedrag
van € 52.788,43, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan
de dag der algehele voldoening;
In alle gevallen
VI. Plantise te veroordelen tot betaling aan SK Roses van een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van vermogensschade zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis - indien niet binnen die termijn betaald wordt - tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. Plantise te veroordelen in de proceskosten van SK Roses in deze procedure, waarbij de
proceskosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis door Plantise dienen te zijn
voldaan en voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt te
vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verstrijken van genoemde termijn
alsmede met veroordeling van Plantise tot betaling aan SK Roses van de na het gewezen vonnis verschuldigde kosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, begroot op €157,- zonder betekening, te vermeerderen met een bedrag van € 82,- in geval van betekening van het vonnis.
3. De verdere beoordeling
3.1.
Plantise heeft geen bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde vordering, die ook niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank zal dan ook rechtdoen op de gewijzigde vordering.
3.2.
In het tussenvonnis van 17 oktober 2018 heeft de rechtbank, overeenkomstig de daarover ter zitting met partijen gemaakte afspraken, het schadedebat geparkeerd. In het vonnis heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of Plantise (toen nog genaamd Ammerlaan) de gevolgen moet dragen van de in de zomer van 2015 op het bedrijf van Sk Roses opgetreden Ralstonia-besmetting relevant is of het plantmateriaal al met de Ralstonia-bacterie besmet was toen het werd afgeleverd door Plantise. Omdat dit gemotiveerd werd betwist door Plantise, heeft de rechtbank geoordeeld dat voorlichting terzake door een deskundige noodzakelijk was. In het vonnis heeft de rechtbank overwogen in elk geval de volgende vragen aan de deskundige(n) voor te leggen:
1. Hoe verloopt in het algemeen, naar de huidige inzichten, de ontwikkeling van Ralstonia in rozen? Kunt u, in detail, aangeven hoe de bacterie wordt overgedragen, hoe deze zich ontwikkelt en hoe deze zich, in de diverse ontwikkelingsstadia, manifesteert?
2. Op welke wijze wordt, thans, het voorkomen dan wel zich verspreiden van Ralstonia tegengegaan?
3. Vanaf welk moment in de zomer van 2015 was bekend dat de Ralstonia-bacterie in rozen voorkwam? Waren er toen algemene dan wel specifieke onderzoeken of tests die de aanwezigheid van Ralstonia aan het licht konden brengen? Wilt u hierbij zowel aandacht besteden aan de eisen die voortvloeiden uit de Fytorichtlijn als aan andere, gebruikelijke (algemene hygiëne-eisen
4. Wat waren in de zomer van 2015 de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen om op bedrijven zoals dat van Ammerlaan en dat van SK Roses besmetting met bacteriën (Ralstonia daaronder begrepen) te voorkomen? Kunt u vaststellen of die zijn toegepast? Waren die maatregelen geschikt om een Ralstonia besmetting, althans het zich verspreiden daarvan in het gewas, te ontdekken dan wel te voorkomen?
5. Is bij de NVWA nog één of meer (contra-)monsters aanwezig van het plantmateriaal of andere materialen die door de NVWA zijn gebruikt voor de door haar uitgevoerde onderzoeken naar de Ralstonia-besmetting bij SK Roses?
6. Indien het antwoord op vraag 1 ja is:
a. Wanneer is dit monster/ zijn deze monsters genomen?
b. Van welk plantmateriaal of ander materiaal is dit monster/zijn deze monsters?
c. Van welke locatie is het plantmateriaal of ander materiaal van het monster/ de monsters afkomstig?
7. Treft u in het monster/de monsters Ralstonia aan?
8. Indien vraag 7 met ja is beantwoord, kunt u aan de hand hiervan, gelet op de wetenschappelijke inzichten en de ervaringen met deze bacterie, vaststellen of de Ralstonia bacterie die is aangetroffen bij Ammerlaan gelijke kenmerken vertoont als die in de rozen bij SK Roses is aangetroffen? Als er sprake is van verschillen, wilt u deze dan toelichten?
9. Kunt u op basis van het beschikbare materiaal aangeven hoe waarschijnlijk het, gegeven de wetenschappelijke inzichten en ervaringen uit de praktijk, is dat de ’Ralstoniabesmetting in de rozen van SK Roses afkomstig is van het door Ammerlaan geleverde materiaal? Gaarne aangeven in en percentage of een oordeel op de schaal van onmogelijk- zeer onwaarschijnlijk- onwaarschijnlijk- mogelijk- waarschijnlijk-zeer waarschijnlijk- zeker. Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij
ook eventuele alternatieve mogelijkheden bespreken?
Graag in alle gevallen uw antwoorden toelichten.
10. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
In de beslissing van het vonnis is een deskundigenonderzoek naar die vragen bevolen.
3.3.
In het tussenvonnis van 17 oktober 2018 is op verzoek van partijen voorts een oordeel gegeven over de toepasselijkheid van de Plantumvoorwaarden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Plantumvoorwaarden in beginsel van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen. Voorts is overwogen dat de verhouding tussen artikel 10 en artikel 11 zo moet worden begrepen dat de exoneratie van artikel 11 ook ziet op de situatie dat het product niet aan de garantie uit artikel 10 voldoet. De rechtbank heeft verder overwogen dat de (on)gegrondheid van het standpunt van Sk Roses dat de Plantumvoorwaarden, in het bijzonder artikel 11, onredelijk bezwarend is dan wel het beroep op die voorwaarden door Plantise naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, pas kan worden beoordeeld indien meer duidelijkheid bestaat over de (wijze van ontstaan van de) besmetting en de eventuele rol van partijen daarbij, omdat daarbij alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Daarover is in het tussenvonnis dus nog geen oordeel gegeven.
3.4.
Na het vonnis van 17 oktober 2018 heeft de rechtbank in overleg met partijen getracht om geschikte deskundigen te vinden voor het deskundigenonderzoek. Volgens partijen was het noodzakelijk dat een terzake kundig persoon van de NVWA in elk geval een deel van het onderzoek zou uitvoeren. De betreffende, bij de NVWA werkzame personen werden evenwel niet bereid gevonden mee te werken aan het onderzoek. Na dit met partijen te hebben besproken op een regiezitting, hebben partijen een gezamenlijk verzoek aan de rechtbank ex artikel 200 Rv gedaan om [naam persoon] van de NVWA te doen horen ter zitting. [naam persoon] is vervolgens opgeroepen ter zitting van 29 november 2019. Bij die zitting zijn de onder 3.2 weergegeven vragen aan [naam persoon] voorgelegd. De verklaring van [naam persoon] , zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, luidt als volgt:
(..)
Mijn vakgebied is plantgezondheid. Ik adviseer over nieuwe ziektes en het voorkomen
daarvan. Ik adviseer over risico’s en maatregelen. Het laboratorium stelt diagnoses. De
informatie komt eerst bij de afdeling handhaving. Zij komen bij mij voor adviezen over
maatregelen. Ik geef die adviezen niet alleen, ik doe dat met een groep anderen.
Ik doe zelf geen laboratoriumonderzoek en ik ben ook niet betrokken bij de monsterneming.
Ik heb ter voorbereiding op deze zitting kennis genomen van het vonnis en van het procesverbaal van de regiezitting. Ik heb de vragen tevoren aan collega’s binnen de NVWA
voorgelegd.
Ad vraag 5 en 6 Op 9 november 2015 en op 8 en 10 december 2015 zijn door de NVWA monsters genomen op het bedrijf van SK Roses, adres [adres] , [postcode] te Den Hoorn. Er zijn bij de NVWA geen plantmonsters meer maar wel een aantal bacterie isolaten. Het gaat volgens mijn informatie om planten van het ras Avalon. U zegt mij dat in de stukken sprake is van Avalanche, ik zal dat navragen. Van welk deel van de plant een monster is genomen weet ik niet, maar ik kan dat navragen. Het zijn in principe levende bacteriën, maar onzeker is of alle isolaten nog vitaal zijn. Of de isolaten nog vitaal zijn is vast te stellen met onderzoek. Er is, denk ik, een procedure voor de opslag van dergelijke isolaten. De isolaten van SK Roses zijn volgens mijn informatie apart bewaard. Maar dat is iets dat op het laboratorium speelt. De exacte procedure voor het veiligstellen van deze isolaten ken ik niet. Ik kan dat navragen en daarover op schrift verklaren.
Ad vraag 1 We weten nog steeds niet veel over het gedrag van ralstonia bij rozen, het genus
Rosa. Over ralstonia zelf weten we wel veel, er zijn honderden soorten waardplanten
waarop ralstonia voorkomt. Uit de besmetting met ralstonia van andere gewassen weten we
dat de bacterie zich verspreidt via planten, via water, ook drainwater en door contact, zoals
bijvoorbeeld mechanisch contact met gereedschap en mogelijk ook via wortelcontact.
Besmetting via de lucht is niet mogelijk. De gewassen waarbij dat is onderzocht zijn
vergelijkbaar met de roos.
De bacterie zit in de houtvaten van de plant. Zij manifesteert zich door bijvoorbeeld het
verwelken en eventueel ook afsterven van delen van de plant. In het algemeen is bekend dat
bij de ontwikkeling van ralstonia temperatuur een grote rol speelt, de bacterie is
warmteminnend. Er is weinig onderzoek gedaan naar ralstonia in rozen. Het is bekend dat er
tussen diverse rozencultivars grote verschillen kunnen bestaan.
Van de bacterie is in het algemeen bekend dat deze op droge oppervlakten van enkele dagen
tot meerdere maanden kan overleven. In water overleeft zij nog veel langer, waarbij in
slootwater de overlevingsduur korter is dan in schoon water.
Ralstonia is één van de bekendste plantpathogene bacteriën in de wereld.
Ad vraag 2 Ik weet dat naar aanleiding van de uitbraak in 2015/20 16 de maatregelen die de
bedrijven nemen zijn aangescherpt. De NVWA geeft geen specifieke instructies op dat punt.
Alleen als er sprake is van een uitbraak komt er een aanzegging van de NVWA over de te
nemen maatregelen, zoals ook in dit geval gebeurd is. Er is wel in die periode overleg met de sector geweest, maar het vaststellen van maatregelen is een sectoraangelegenheid
waarvan ik niet in detail op de hoogte ben. In algemene zin kan ik bevestigen dat
aangescherpte hygiënische maatregelen, het zorgdragen voor schoon uitgangsmateriaal en
het testen van dat uitgangsmateriaal zonder meer zinvol zijn als het gaat om het tegengaan
van de verspreiding van ralstonia.
Ad vraag 3 Mij zijn geen rapportages of publicaties bekend over het voorkomen van
ralstonia in rozen voor de uitbraak in 2015/2016. Er bestonden voor 2015 wel tests die
ralstonia aan het licht konden brengen. Dat gaat om een serie laboratoriumtests, die dan
allemaal positief moeten uitvallen. Deze zijn ook toegepast om in augustus 2015 de
aanwezigheid van ralstonia in rozen vast te stellen. Op bijlage 1 van de fytorichtlijn komt
ralstonia voor als pathogeen voor alle planten. Er zijn geen bijzondere eisen voor wat betreft
het genus Rosa. De fytorichtljn houdt in dat het voorkomen van de bacteriën op de bijlage
niet is toegestaan maar houdt geen specifieke voorzorgen in die verplicht genomen moeten
worden.
Er waren destijds nog geen rapportages van ralstoniauitbraken bij rozen bekend. Er was wel
een artikel uit Azië waaruit bleek dat daar een isolaat uit roos was gebruikt. Dat artikel was
bij het eerste vermoeden van een uitbraak in 2015 binnen de NVWA niet bekend, dat
hebben wij later gevonden. We hebben destijds navraag gedaan bij de auteurs van dat
artikel. Ik weet niet meer wanneer zich dat heeft voorgedaan. Ik kan dat nagaan.
Ad vraag 4 Over de voorzorgsmaatregelen op de bedrijven kan ik niets zeggen.
Ad vraag 7 Mij is door mijn collega’s van het laboratorium meegedeeld dat monsters
genomen op genoemde dagen bij SK Roses een positief testresultaat gaven voor
aanwezigheid van ralstonia.
Ad vraag 8 Vastgesteld is, zo begrijp ik uit de mij ter beschikking gestelde gegevens, dat
een bepaald gedeelte van het genetisch materiaal van de ralstoniabacterie aangetroffen in de
monsters genomen bij SK Roses identiek is aan het materiaal van de ralstoniabacterie
aangetroffen bij Ammerlaan. Er is dus sprake van verwantschap. De methode waarmee dit
wordt vastgesteld is een algemeen geaccepteerde wetenschappelijke sequencingmethode. Ik
heb begrepen dat alle monsters van ralstonia uit rozen die bij die uitbraak in 2015/2016 zijn
onderzocht dit zelfde identieke stuk genoom vertonen. In algemene zin is het zo dat
ralstonia meerdere stammen kent, die in vele soorten voorkomen en ook van elkaar te
onderscheiden zijn.
Ralstonia solanacearum is een soortencomplex, waarbinnen je wel wat specialisatie ziet. Het
is in theorie mogelijk dat een bacterie van een heel ander gewas via contact wordt
overgebracht naar rozen.
Mij wordt gevraagd of ik iets kan zeggen over de vatbaarheid voor ralstonia van jonge
respectievelijke oudere planten. Ik kan daar niets over zeggen, ik kan dat wel navragen. In
algemene zin is van sommige pathogenen bekend dat jonge planten daarvoor meer gevoelig
zijn dan oudere planten, maar of dat voor ralstonia geldt weet ik niet. In algemene zin kan ik
in ieder geval niet uitsluiten dat ralstonia al in het uitgangsmateriaal dat wordt gebruikt voor
de stekjes aanwezig is geweest. In algemene zin is denkbaar dat een besmetting in een
oudere plant, die daar latent aanwezig is en niet tot verschijnselen leidt in een jongere plant
problemen oplevert, maar bij mijn weten is nooit onderzocht of ralstoniabesmettingen bij
rozen een dergelijk beeld vertonen. Meer in het algemeen ben ik niet bekend met onderzoek naar de vatbaarheid voor ralstoniabesmetting in rozen als het gaat om de leeftijd van de
planten. Voor wat betreft de destijds bij SK Roses genomen monsters is vermoedelijk wel
genoteerd wat de plantdatum van de bemonsterde planten was, ik kan dat navragen. Ik
geloof niet dat er na 2016 nog grote uitbraken van ralstonia in rozen zijn geweest, maar ik
kan daar niets met zekerheid over zeggen.
Mij wordt gevraagd of er sprake is van een toename in het aantal waardplanten voor
ralstonia. Ik kan daar geen eenduidig antwoord op geven, het is niet zo dat er bij elke
nieuwe waardplant een publicatie volgt. Ik vermoed dat dat niet altijd gebeurt.
Ik ben bereid om binnen de NVWA na te vragen welke protocollen er in het algemeen
bestonden in 2015, wat er is vastgelegd aangaande de bemonstering bij SK Roses en verder
de punten waarover ik eerder verklaarde. Ik ben afhankelijk van anderen dus ik kan niet
toezeggen dat, laat staan wanneer, ik antwoord krijg. Ik zal de antwoorden met bijlagen
rechtstreeks via mail aan de rechtbank doen toekomen, zodra ik die heb. Ik ben bereid om te
laten weten als er eind januari 2020 nog geen antwoorden gegeven zijn binnen welke
termijn die verwacht kunnen worden.
3.5.
Zoals uit het hiervoor weergegeven proces-verbaal blijkt, heeft [naam persoon] ter zitting desgevraagd toegezegd een aantal vraagpunten waarop hij niet direct kon antwoorden, voor te leggen aan collega’s binnen de NVWA en de uitkomsten daarvan schriftelijk aan de rechtbank te zenden. De betreffende - ongedateerde - reactie van [naam persoon] luidt als volgt:
“Van welk deel van de plant een monster is genomen weet ik niet, maar ik kan dat navragen".
Indertijd zijn stengeldelen van planten bemonsterd.
"Er was wel een artikel uit Azië waaruit bleek dat daar een isolaat uit roos was gebruikt. ...We hebben destijds navraag gedaan bij de auteurs van dat artikel. Ik weet niet meer wanneer zich dat heeft voorgedaan. Ik kan dat nagaan"
Eind september 2015 heeft een collega van mij een email gestuurd en in oktober 2015 heeft mijn collega per email antwoord gekregen dat de "strains from rose" zoals vermeld in het artikel "strains" betrof "from the genus Rosa".
Bijgevoegd treft u tot slot een overzicht van de monsteruitslagen bij SK Roses van in totaal 5 pagina's aan.”
De primaire vordering tot schadevergoeding
3.6.
De primaire vordering van Sk Roses is gebaseerd op de stelling dat Plantise toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst door plantmateriaal te leveren dat besmet was met Ralstonia. De schade die Sk Roses door die tekortkoming heeft geleden dient volgens Sk Roses vanwege dat tekortschieten door Plantise te worden vergoed. Plantise betwist - als gezegd - dat zij besmet plantmateriaal heeft geleverd.
3.7.
Tussen partijen is sprake van een koopovereenkomst, waarbij Plantise aan Sk Roses plantmateriaal heeft gekocht. Bij koop dient de afgeleverde zaak aan de overeenkomst te beantwoorden (artikel 7:17 lid 1 BW). Daarmee heeft Plantise een resultaatsverbintenis op zich genomen. Daaraan is onder meer niet voldaan indien de zaak niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien (artikel 7:17 lid 2 BW). Of het gebrek op het moment van aflevering al dan niet zichtbaar was, is niet beslissend. Een non-conformiteitsoordeel kan berusten op feiten die zich pas naderhand manifesteren, maar die tot de conclusie voeren dat de zaak reeds bij haar aflevering (de kern van) een - destijds nog niet uitgegroeid en daardoor lastig te constateren - gebrek moet hebben vertoond.
3.8.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt Sk Roses de bewijslast van de stelling dat aan het plantmateriaal een gebrek als hiervoor bedoeld kleefde, nu Sk Roses zich op de rechtsgevolgen daarvan (onder meer een tekortkoming en schadevergoedingsplicht) beroept. Naar oordeel van de rechtbank staat niet vast dat het door Plantise aan Sk Roses geleverde plantmateriaal bij aflevering besmet was met Ralstonia.
De rechtbank komt op grond van het volgende tot dat oordeel.
3.9.
Sk Roses heeft haar stelling dat het door Plantise geleverde plantmateriaal besmet was met Ralstonia met name onderbouwd door te wijzen op de bevindingen van Naktuinbouw zoals verwoord in haar rapport van 18 mei 2016. Volgens dat rapport zijn de problemen op het bedrijf van Sk Roses veroorzaakt door een besmetting die aanwezig was in het door Plantise afgeleverde plantmateriaal. Die besmetting is volgens Naktuinbouw ontstaan bij de opkweek van het plantmateriaal van Sk Roses op het bedrijf van Plantise. Die conclusie baseert Naktuinbouw op twee bevindingen, ten eerste dat de NVWA bij onderzoek op het bedrijf van Plantise naar relevant plantmateriaal en water het aannemelijk achtte dat er latente Ralstonia-besmettingen aanwezig waren in het betreffende plantmateriaal, en ten tweede dat er bij andere afnemers van Plantise van roos “soortgelijke symptomen werden waargenomen en/of er opmerkingen werden gemaakt” in opgekweekt stekmateriaal. Kennelijk wordt gedoeld op de vanaf week 33 van 2015 door Sk Roses gesignaleerde langzame groei, bruine knippunten en wortelproblemen, waarvan later duidelijk werd dat het symptomen van Ralstonia waren.
Sk Roses heeft voorts naar voren gebracht dat bij een aantal andere snijrozentelers ook een Ralstonia-besmetting is opgetreden nadat zij plantmateriaal van Plantise hadden ontvangen. Tussen deze telers bestaan geen andere overeenkomsten dan de levering van plantmateriaal door Plantise, zodat volgens Sk Roses de oorzaak van de besmetting geen andere kan zijn dan de levering van besmet plantmateriaal door Plantise. Tenslotte volgt volgens Sk Roses uit de antwoorden op de vragen die ter zitting aan [naam persoon] zijn gesteld dat er ook volgens [naam persoon] geen twijfel over bestaat dat het plantmateriaal besmet geleverd is door Plantise. Sk Roses wijst in dat kader op de opmerking van [naam persoon] dat een bepaald gedeelte van het genetisch materiaal van de Ralstonia-bacterie aangetroffen in de monsters genomen bij Sk Roses identiek is aan het materiaal van de Ralstonia-bacterie aangetroffen bij Plantise, zodat er sprake is van verwantschap.
3.10.
Plantise heeft daar tegen in gebracht dat er door Sk Roses geen bewijs is geleverd dat het plantmateriaal bij aflevering (latent) besmet was met Ralstonia. Plantise wijst erop dat door de NVWA nooit is vastgesteld wat de bron van besmetting met Ralstonia in Nederland was. Plantise wijst er voorts op dat er bij 15 rozenbedrijven in 2015/2016 een Ralstonia-besmetting is vastgesteld. Dat zijn merendeels bedrijven waaraan Plantise niet heeft geleverd en die de Ralstonia-bacterie per definitie door een andere oorzaak dan plantmateriaal van Plantise hebben binnengekregen.
De bevindingen van Naktuinbouw zijn volgens Plantise niet goed onderbouwd. Naktuinbouw heeft haar bevindingen gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van de NVWA. Die uitkomsten betreffen evenwel door de NVWA in oktober/november 2015 genomen monsters, derhalve geruime tijd na opkweek en levering van het hier bedoelde plantmateriaal aan Sk Roses. In oktober/november 2015 had Ralstonia zich bij rozen al verder weten te verspreiden, aldus Plantise. Bovendien werd door de NVWA op slechts één plaats op het bedrijf van Plantise Ralstonia aangetroffen, te weten bij een retourput. Een door Groen Agro Control uitgevoerde contra-expertise van die locatie gaf evenwel geen Ralstonia aan, terwijl eveneens geen Ralstonia is aangetroffen in het monster dat de NVWA op 29 oktober 2015 nogmaals nam van die retourput. Van de 118 monsters van partijen planten kon de NVWA pas na zeer lange tijd aangegeven dat er 17 zeer waarschijnlijk positief waren, terwijl Groen Agro Control op grond van een gelijktijdige contra-expertise met zekerheid had aangegeven dat deze partijen schoon waren. De afnemers van Plantise die klachten hebben geuit bij Naktuinbouw - drie van in totaal 147 afnemers - zijn bovendien niet te herleiden tot één opkweeklocatie bij Plantise, aldus Plantise.
3.11.
Vast staat dat Plantise stekmateriaal dat afkomstig was van planten van Sk Roses zelf heeft opgekweekt en dat in het plantmateriaal dat Sk Roses in juni en juli van 2015 van Plantise geleverd heeft gekregen Ralstonia is aangetroffen. Vast staat voorts dat de NVWA bij onderzoek, verricht in de periode van september tot en met november 2015 bij Plantise Ralstonia heeft aangetroffen in een retourput en uiteindelijk, na geruime tijd, in een aantal monsters van plantmateriaal. Daarnaast staat vast dat bij nog twee afnemers die in dezelfde periode als Sk Roses van Plantise plantmateriaal hebben afgenomen Ralstonia is aangetroffen. Hoewel deze feiten erop kunnen duiden dat de besmetting met Ralstonia bij Sk Roses veroorzaakt is door het door Plantise geleverde plantmateriaal, staat dit niet vast. Van het door Plantise in juni/juli 2015 geleverde plantmateriaal zijn immers geen monsters genomen. Ook ander onderzoek is toentertijd niet verricht. Er kan dus niet met voldoende zekerheid gezegd worden dat het plantmateriaal bij levering door Plantise aan Sk Roses besmet was. De monsters die volgens de NVWA Ralstonia hebben aangetoond bij Plantise dateren van een aantal maanden later. Niet uit te sluiten is dat de Ralstonia-bacterie langs andere weg het bedrijf van Sk Roses is binnengekomen. Dat er een andere bron van Ralstonia in Nederland moet zijn geweest volgt uit de omstandigheid dat niet alle besmette bedrijven contact met Plantise hebben gehad. Dat niet alle door Plantise in juni/juli 2015 geleverd materiaal besmet was blijkt uit de verklaring van Sk Roses in deze procedure over de eerste twee leveranties en uit de omstandigheid dat lang niet alle afnemers van Plantise met een besmetting geconfronteerd zijn.
3.12.
Het in het tussenvonnis van 17 oktober 2018 beoogde deskundigenonderzoek heeft niet plaatsgevonden, althans dat is beperkt gebleven tot het horen van [naam persoon] ter zitting en een daarop volgende, zeer beknopte schriftelijke toevoeging van [naam persoon] op zijn verklaring ter zitting. Dat heeft geen duidelijkheid gegeven over de vraag waar en hoe de besmetting met Ralstonia bij Sk Roses is ontstaan en of het plantmateriaal dat Plantise leverde aan Sk Roses besmet was bij aflevering. Die duidelijkheid is in elk geval niet gegeven met de verklaring van [naam persoon] dat een bepaald gedeelte van het genetisch materiaal van de Ralstonia-bacterie aangetroffen in de monsters genomen bij Sk Roses identiek is aan dat van het materiaal van de Ralstonia-bacterie aangetroffen bij Plantise en er dus sprake is van verwantschap. [naam persoon] heeft daar immers aan toegevoegd dat alle monsters die bij de uitbraak in Nederland in 2015/2016 zijn onderzocht dit zelfde identieke stuk genoom vertonen. Nu als onbetwist vast staat dat er rozenbedrijven getroffen zijn door de Ralstonia-uitbraak waarmee Plantise geen band heeft, kan op grond van die genetische overeenkomst dan ook niet met voldoende zekerheid gezegd worden dat Plantise de oorsprong is van de bij Sk Roses geconstateerde Ralstonia-besmetting.
3.13.
Niet is vast komen te staan dat Plantise besmet plantmateriaal heeft geleverd aan Sk Roses. Dat betekent dat de gestelde tekortkoming evenmin vast staat.
In beginsel stranden alle vorderingen daarop.
3.14.
Sk Roses heeft een bewijsaanbod gedaan. Tot het leveren van bewijs zal zij niet worden toegelaten, omdat, ook als wel vast zou komen te staan dat de Ralstonia-besmetting bij Sk Roses is veroorzaakt doordat het plantmateriaal dat Plantise haar in juni/juli 2015 heeft geleverd besmet was, dit niet leidt tot toewijzing van de primaire vordering van Sk Roses. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.15.
Nu het hier om een resultaatsverbintenis gaat moet, in geval ervan wordt uitgegaan dat Plantise besmet materiaal heeft geleverd, worden vastgesteld dat zij die verbintenis niet is nagekomen.
Toerekenbaarheid
3.16.
Ten aanzien van de vraag of Plantise een tekortkoming als hiervoor bedoeld zou kunnen worden toegerekend, hetgeen nodig is om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding (6:74 BW), geldt - voor zover van belang - het volgende.
3.17.
Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (artikel 6:75 BW). Plantise op wie in dit verband de stelplicht en eventuele bewijslast rusten, stelt dat de gestelde tekortkoming haar niet kan worden toegerekend. Volgens Sk Roses is er plaats voor toerekening zowel op grond van schuld, rechtshandeling als de verkeersopvattingen. De in dat verband over en weer ingenomen standpunten zullen hieronder worden beoordeeld.
Schuld
3.18.
Plantise stelt dat zij zich voor, tijdens en na de teelt aan alle geldende protocollen en werkinstructies heeft gehouden. Er was voor Plantise geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de planten aangetast waren. Gelet hierop is geen sprake van schuld.
Sk Roses heeft aangevoerd dat wel sprake is van schuld omdat Plantise de afgeleverde plantmaterialen onvoldoende heeft onderzocht. Zij onderbouwt dat echter niet anders dan met de stelling dat op Ralstonia getest had kunnen worden
3.19.
Niet in geschil is dat Ralstonia tot de zomer van 2015 nog nooit bij rozen was voorgekomen. Mogelijk had zich in Azië een geval voorgedaan, doch daarover bestond in de branche op dat moment geen kennis. Niet in geschil is voorts dat het geleverde plantmateriaal beschikte over een plantenpaspoort. Dat plantenpaspoort impliceert dat het plantmateriaal de keuring van Naktuinbouw met goed gevolg doorlopen had en niet is afgekeurd. Dat betekent voorts dat het plantmateriaal volgens Naktuinbouw op dat moment voldeed aan de binnen de Europese Unie geldende fytosanitaire eisen. Op de juistheid daarvan mocht Plantise in redelijkheid vertrouwen.
Niet valt in te zien dat van Plantise meer kon worden verwacht om de besmetting met Ralstonia te voorkomen. Dat het in theorie mogelijk was plantmateriaal te testen op Ralstonia is daarvoor onvoldoende. Er bestond immers toentertijd geen aanleiding om een dergelijke test uit te voeren. Ralstonia was onbekend bij rozen. Dat toen al wel bekend was dat Ralstonia bij een keur van gewassen kan optreden, is onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat Plantise daarnaar onderzoek had moeten doen. Gesteld noch gebleken is dat het plantmateriaal bij de aflevering op de aanwezigheid van een quarantaine-organisme duidende afwijkingen vertoonde die aanleiding hadden kunnen zijn voor Plantise om nader onderzoek te (laten) doen. Gesteld noch gebleken is tenslotte dat Plantise in het algemeen nalatig is geweest in de wijze waarop zij met het plantmateriaal is omgegaan. Voor toerekening krachtens schuld is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen plaats.
Verkeersopvattingen
3.20.
Plantise stelt dat voor toerekening op basis van de verkeersopvattingen geen plaats is omdat sprake is van natuurlijke materialen. Sk Roses betwist dat sprake is van overmacht nu de besmetting met Ralstonia voor Plantise een voorzienbare gebeurtenis is geweest. SK Roses wijst er in dit verband op dat haar verzoek om een tegemoetkoming in de schade op grond van de Plantenziektenwet door het College van beroep voor het bedrijfsleven is afgewezen omdat de besmetting van rozenplanen met Ralstonia volgens het College voorzienbaar was.
3.21.
Anders dan SK Roses meent is voor toerekening op grond van de verkeersopvattingen evenmin plaats. In de rechtspraak heeft zich een rechtskader ontwikkeld dat bij de toerekeningsvraag een onderscheid maakt tussen enerzijds producten die industrieel vervaardigd zijn en anderzijds producten die dat niet zijn zoals gewassen en dieren. Dat rechtskader komt er voor gebreken aan industrieel vervaardigde producten op neer dat zij in de regel toerekenbaar zijn aan de producent, ook wanneer die het gebrek niet kende. De rechtvaardiging daarvoor is dat een industrieel product tot stand komt tijdens een beheersbaar en controleerbaar proces dat door menselijk handelen is geïnitieerd. Bij het telen van gewassen en het fokken van dieren is een dergelijke controle niet op die manier mogelijk, in elk geval niet ten aanzien van natuurlijke processen als ziekte en besmetting. In de rechtspraak worden gebreken aan niet-industriële producten daarom niet snel aan de verkoper/leverancier toegerekend, bijzondere omstandigheden daargelaten.
3.22.
Te verdedigen valt dat het bij het hiervoor besproken onderscheid in toerekening gaat om twee uitersten op een glijdende schaal. Denkbaar is dat er situaties kunnen bestaan die, hoewel er strikt genomen geen sprake is van industriële vervaardiging, daarmee een zodanige mate van gelijkenis vertonen dat toerekening desalniettemin op zijn plaats is. Hoewel de invloed van Plantise op het plantmateriaal hier enigszins verder strekt dan bij de in de jurisprudentie omschreven natuurlijke producten, is dat onvoldoende om af te wijken van het hiervoor omschreven toerekeningskader. Plantise heeft plantmateriaal van Sk Roses verkregen, teneinde dat voor Sk Roses op te kweken. Daarbij heeft het plantmateriaal enige tijd op het bedrijf van Plantise gestaan. Op hetgeen in die periode met het plantmateriaal is gebeurd en de wijze waarop het plantmateriaal werd behandeld heeft naar moet worden aangenomen uitsluitend Plantise invloed gehad. Dat neemt niet weg dat het opkweken van plantmateriaal en het daarbij optreden van besmettingen nog steeds een natuurlijk proces is, dat zich tot op zekere hoogte aan beheersing door de mens onttrekt. Het optreden van (nieuwe) ziektes en besmettingen is niet volstrekt te voorkomen. In dit geval gaat het om besmetting met een bacterie die zich nog nooit eerder had voorgedaan bij rozen. Plantise kon en hoefde daarop niet berekend te zijn. Dat geldt te meer nu het plantmateriaal tijdens de opkweek in het bedrijf bij Plantise en bij aflevering geen afwijkingen vertoonde. Dat wordt niet anders doordat op zichzelf reeds geruime tijd bekend is dat Ralstonia zich bij diverse typen gewassen kan voordoen. Vast staat dat er in de branche tot dat moment geen bekendheid was met Ralstonia-besmettingen bij rozen, dat er niet op werd getest en dat Naktuinbouw daar ook kennelijk geen aanleiding toe zag. Niet valt in te zien dat van Plantise desalniettemin verwacht kon worden dat zij bedacht was op een eventuele Ralstonia-besmetting. Dat wordt ook niet anders door het oordeel van het College van beroep voor het bedrijfsleven in het kader van het verzoek van Sk Roses om een tegemoetkoming in de door haar geleden schade, erop neerkomend dat niet als “onbestaanbaar” moet worden beschouwd dat Ralstonia zou optreden in rozen en dat “niet dermate ondenkbaar [is] dat het intreden van dat risico niet tot het normale ondernemersrisico zou behoren”. De in het kader van dat bestuursrechtelijke verzoek, waarbij moet worden beoordeeld of er gronden zijn voor een door de overheid te betalen tegemoetkoming in de schade, uitgevoerde toets is niet op één lijn te stellen met de beoordeling die de rechtbank moet maken in het kader van een verbintenisrechtelijke vordering tot schadevergoeding.
Rechtshandeling
3.23.
Plantise stelt dat een eventuele tekortkoming evenmin kan worden toegerekend op basis van rechtshandeling, hetgeen Sk Roses betwist. Sk Roses verwijst daarbij in de eerste plaats naar artikel 10 lid van de Plantumvoorwaarden, waarbij de verkoper - kort gezegd - waarborgt dat de producten voldoen aan de daaraan door de Nederlandse keuringsinstanties gestelde eisen
3.24.
In artikel 10 lid 1 van de Plantumvoorwaarden waarborgt de verkoper - in dit geval Plantise - dat het geleverde voldoet aan de eisen gesteld in de van toepassing zijnde reglementen van de Nederlandse keuringsinstanties die van kracht zijn op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst. Aan die garantie is voldaan. Het materiaal is goedgekeurd en voldeed op dat moment aan de eisen van de keuringsinstantie.
Voor het overige valt niet in te zien op basis van welke rechtshandeling toerekening plaats zou moeten vinden.
Het exoneratiebeding
3.25.
Vervolgens doet zich de vraag voor of Plantise zich kan beroepen op artikel 11 lid 1 van de Plantumvoorwaarden. In dat artikel heeft Plantise haar aansprakelijkheid beperkt tot maximaal de factuurwaarde.
Onredelijke bezwarendheid
3.26.
Volgens Sk Roses is het beding van artikel 11 lid 1 van de Plantumvoorwaarden waarbij Plantise haar aansprakelijkheid heeft beperkt onredelijk bezwarend. Plantise heeft dat betwist.
3.27.
Op grond van artikel 6:233 sub a BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar, indien het beding, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Bij de beoordeling daarvan zijn slechts feiten en omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van belang. De stelplicht en bewijslast (van feiten en omstandigheden waaruit volgt) dat het exoneratiebeding in de Plantumvoorwaarden onredelijk bezwarend is, rust op Sk Roses. Tegen die achtergrond wordt het volgende overwogen.
3.28.
Als onbetwist staat vast dat de Plantumvoorwaarden in de branche veel gebruikte voorwaarden zijn, die reeds tientallen jaren - eerst onder een andere naam - worden gehanteerd. Sk Roses heeft niet betwist dat zij meerdere keren overeenkomsten heeft gesloten met Plantise, en ook met branchegenoten, ten aanzien van de (ver)koop van planmateriaal en dat op die rechtsverhoudingen eveneens de Plantumvoorwaarden, inclusief het hier bedoelde beding, van toepassing waren. Sk Roses kon en moest er dan ook van op de hoogte zijn wat de voorwaarden inhielden en dat die voorwaarden een aansprakelijkheidsbeperking inhouden. Indien de in de Plantumvoorwaarden gebezigde formuleringen en/of de systematiek van de voorwaarden Sk Roses onduidelijk was, lag het op haar weg zich daarover nader te (laten) informeren, dan wel dat bij het sluiten van de overeenkomst te berde te brengen. Meer in het algemeen geldt dat van een ondernemer verwacht worden dat hij zich realiseert dat leveranciers in algemene voorwaarden hun aansprakelijkheid plegen te beperken.
3.29.
Volgens Sk Roses is het beding van artikel 11 lid 1 van de Plantumvoorwaarden vergaand, hetgeen resulteert in een wanverhouding tussen de exoneratie en de omvang van de schade door de ernstige wanprestatie van Plantise, waarbij volgens Sk Roses mede gelet moet worden op de hoge prijs van de afgenomen producten. Sk Roses wijst in dit verband op een uitspraak van het Hof Arnhem Leeuwarden van 6 augustus 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:6377). De vergelijking met dat arrest gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. In die zaak was sprake van het leveren en aansluiten van een technische installatie, die gebrekkig bleek te zijn. In het onderhavige geval is sprake van de levering van levend materiaal. Levend plantmateriaal is, anders dan een technische installatie, vatbaar voor ziektes en/of plagen. Het optreden daarvan bij plantmateriaal is niet in absolute zin te voorkomen, terwijl de gevolgen van dergelijke, buiten de invloedsfeer van de leverancier optredende gebeurtenissen groot zijn. Een exoneratie als de onderhavige vindt zijn rechtvaardiging in de disproportioneel grote schade die kan voortvloeien uit de levering van gebrekkig plantmateriaal in voornoemde zin. Dat de prijs in dit geval bijzonder hoog was, is niet onderbouwd. Niet gebleken is van enige schuld aan de zijde van Plantise. Daarin kan dus geen grond gelegen zijn om het beding onredelijk bezwarend te achten.
3.30.
Het voorgaande wordt niet anders door hetgeen Sk Roses heeft gesteld over de verzekerbaarheid van de schade. Sk Roses heeft wel gesteld doch niet onderbouwd dat Plantise het risico dat zich heeft voorgedaan volledig had kunnen verzekeren. Plantise heeft bovendien gesteld dat zij verzekerd is, doch dat die verzekering geen verdere dekking geeft dan tot circa 10% van de schade.
3.31.
Sk Roses heeft nog aangevoerd dat het feit dat het exoneratiebeding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn in overeenkomsten met consumenten (art. 6:237 sub f BW), doorwerkt bij de toetsing aan de hand van de open norm van artikel 6:233 sub a BW. Naar de rechtbank begrijpt, bedoelt Sk Roses daarmee dat die omstandigheid een normerende werking heeft bij de invulling van de open norm van artikel 6:233 onder a BW.
Met de grijze lijst (artikel 6:237 BW) wordt beoogd consumenten te beschermen tegen oneerlijke bedingen. Volgens vaste jurisprudentie kan van de grijze lijst reflexwerking uitgaan in gevallen waarin een rechtspersoon een met een consument vergelijkbare positie inneemt en de transactie aldus nauwelijks van een consumententransactie te onderscheiden is. Daarvan is hier geen sprake. Sk Roses is geen consument en is daarmee ook niet op één lijn te stellen. Sk Roses is een professionele partij. De door Sk Roses gesloten overeenkomsten, die ertoe strekten dat Plantise voor haar plantmateriaal opkweekte, hangen rechtstreeks samen met haar bedrijfsmatige activiteiten als rozenteler.
3.32.
De conclusie van het voorgaande is dat aan het criterium van artikel 6:233 sub a BW niet is voldaan. Voor vernietiging van het beding in artikel 11 van de Plantumvoorwaarden is geen plaats.
(On)aanvaardbaarheid van het beroep op de exoneratie
3.33.
Volgens Sk Roses is het beroep van Plantise op de aansprakelijkheidsbeperking van artikel 11 van de Plantumvoorwaarden in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.34.
Bij de beoordeling van dit beroep van Sk Roses op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, wordt vooropgesteld dat in een overeenkomst tussen professionele partijen in beginsel de aansprakelijkheid voor eigen tekortkomingen kan worden beperkt of uitgesloten. De vraag of in een concreet geval een beroep op een daartoe strekkend beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, moet worden beoordeeld aan de hand van de relevante omstandigheden zoals deze naar voren zijn gebracht door de partij die zich met het beding geconfronteerd ziet. Van onaanvaardbaarheid in de hier bedoelde zin zal in ieder geval sprake zijn bij opzet of andere vormen van gekwalificeerde verwijtbaarheid.
3.35.
Zoals reeds eerder aan orde is gekomen, gaat het hier om de gevolgen van de besmetting van plantmateriaal met een bacterie die wel bekend was bij andere gewassen maar nog niet eerder was gezien bij rozen. De gevolgen van deze besmetting zijn groot. Sk Roses heeft op last van de overheid al het op haar bedrijf aanwezige planmateriaal moeten vernietigen. Dat betekent evenwel niet dat Plantise zich niet op het overeengekomen, bij de levering van planten in de branche gebruikelijke beding tot beperking van aansprakelijkheid kan beroepen. Relevant voor dat oordeel is dat Plantise geen enkel verwijt treft van de opgetreden besmetting. Gesteld noch gebleken is dat de besmetting heeft kunnen optreden doordat Plantise onzorgvuldig of ondeskundig met het plantmateriaal is omgegaan of in het algemeen de in redelijkheid op haar rustende zorgvuldigheidseisen bij het werken met plantmateriaal niet heeft nageleefd, zoals in 3.19 hiervoor reeds is overwogen. Onder deze omstandigheden is een beroep op het exoneratiebeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.36.
Dat wordt niet anders doordat Plantise heeft gegarandeerd dat het geleverde plantmateriaal voldeed aan de geldende voorschriften. Anders dan Sk Roses heeft bepleit zet de exoneratie van artikel 11 lid 1 van de Plantumvoorwaarden de garantie van artikel 10 lid 1 niet volledig buiten spel. Evenmin is sprake van een eenzijdige uitholling van de kernverplichting van Plantise. Indien Plantise ondeugdelijk plantmateriaal levert en de garantie van artikel 10 lid 1 van de Plantumvoorwaarden schendt, is zij gehouden de daardoor ontstane schade tot maximaal de factuurwaarde van het geleverde plantmateriaal te vergoeden. De exoneratie van artikel 11 lid 1 van de Plantumvoorwaarden ziet dan ook niet op het uitblijven van de gegarandeerde prestatie, maar op de gevolgen daarvan.
3.37.
Het is zonder meer duidelijk dat het exoneratiebeding voor Sk Roses nadelig is. Dat op zichzelf is evenwel, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond om het beroep op het beding in vorenbedoelde zin onaanvaardbaar te achten. Een exoneratiebeding is in de regel nadelig voor de wederpartij. Van een wanverhouding in de door Sk Roses bedoelde zin is in dit geval geen sprake. Zonder exoneratie als hier bedoeld zou Plantise blootstaan aan het risico van grote schadeclaims, die niet opwegen tegen de door haar ten behoeve van de wederpartij verrichte prestatie: het leveren, na opkweek, van plantmateriaal tegen een - afgewogen tegen de mogelijke schade - relatief lage vergoeding. De stelling dat Sk Roses een hoge prijs heeft betaald voor het plantmateriaal is door Plantise gemotiveerd betwist en kan hierbij verder geen rol spelen.
3.38.
Plantise heeft gemotiveerd betwist dat er in dit geval mogelijkheden zijn om de schade die zij door de claim van Plantise lijdt te verhalen op toeleveranciers of andere betrokken partijen. Vast staat dat de bron van de Ralstonia-uitbraak in Nederland in de zomer van 2015 tot op heden niet is gevonden. Pogingen van de NVWA om die bron te achterhalen zijn kennelijk gestaakt.
3.39.
De stelling van Sk Roses dat het voor Plantise mogelijk was om zich voor het risico dat zich hier heeft geopenbaard te verzekerenis hiervoor reeds besproken.
3.40.
In het licht van al het voorgaande, ziet de rechtbank in de naar voren gebrachte omstandigheden geen grond om het beroep van Plantise op het exoneratiebeding ter afwering van de hier bedoelde schadevordering van Sk Roses, in afwijking van het onder 3.34 geformuleerde uitgangspunt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten.
3.41.
Het beding van artikel 11 lid 1 van de Plantumvoorwaarden houdt dus stand. Plantise heeft met de verstrekking om niet aan Sk Roses van nieuw plantmateriaal met een waarde van € 60.420,- niet alleen voldaan aan haar verplichtingen ex art. 7:21 BW, maar in feite reeds meer schade vergoed dan waartoe zij op grond van artikel 11 lid 1 van de Plantumvoorwaarden gehouden is. De primaire vordering tot schadevergoeding zou dus, ook wanneer vast was komen te staan dat Plantise toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen, worden afgewezen.
Onrechtmatige daad
3.42.
Sk Roses heeft haar primaire vordering tot schadevergoeding door Plantise voorts gegrond op onrechtmatige daad. Sk Roses heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die, gegeven de specifieke omstandigheden van dit geval, in het bijzonder dat de besmetting van rozen met Ralstonia een novum was, de conclusie zouden kunnen dragen dat Plantise onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
Vordering tot wijziging van de overeenkomst
3.43.
Sk Roses heeft subsidiair gevorderd de overeenkomst te wijzigen. Sk Roses voert daartoe aan dat de besmetting van het plantmateriaal met Ralstonia een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 9 van de Plantumvoowaarden en artikel 6:258 lid 2 BW is, die van dien aard is dat Plantise naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten. Aan het wijzigen van de overeenkomst zou de rechtbank een door Plantise aan Sk Roses te betalen schadevergoeding moeten verbinden, aldus Sk Roses. Plantise heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3.44.
Naar vaste rechtspraak geldt dat met onvoorziene omstandigheden in de zin van art. 6:258 BW bedoeld zijn omstandigheden die op het ogenblik van het tot stand komen van de overeenkomst nog in de toekomst lagen. Niet beslissend is voorts of die omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voorzienbaar waren. Het gaat slechts om de veronderstellingen waarvan partijen zijn uitgegaan; of zij in de mogelijkheid van het optreden van de onvoorziene omstandigheden hebben (willen) voorzien, althans stilzwijgend die mogelijkheid hebben verdisconteerd. Voor toepassing van art. 6:258 BW is bovendien alleen dan plaats wanneer de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij van degene die herziening van de overeenkomst verlangt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan dit vereiste is niet spoedig voldaan. De redelijkheid en billijkheid verlangen in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord en laten afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toe. De rechter dient dan ook terughoudend te zijn bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot wijziging van de overeenkomst.
3.45.
De door Sk Roses gestelde omstandigheden leveren onvoldoende grond op om in te grijpen in de rechten en verplichtingen die voor partijen voortvloeien uit de overeenkomst. In artikel 8 lid 1 van de Plantumvoorwaarden is onder overmacht onder meer begrepen ‘ziekten’. Aldus is bij het aangaan van de overeenkomst rekening gehouden met de situatie zoals die zich thans voordoet en is geen sprake van een onvoorziene omstandigheid ex art. 6:258 BW. Overigens rechtvaardigt het enkele gegeven dat de (grote) nadelige gevolgen van die omstandigheid hoofdzakelijk voor rekening van één partij komen niet dat de overeenkomst wordt gewijzigd.
Ontbinding
3.46.
Sk Roses heeft meer subsidiair gevorderd de overeenkomst ontbonden te verklaren, althans deze te ontbinden en Plantise te veroordelen tot terugbetaling van het door Sk Roses voor het geleverde plantmateriaal betaalde bedrag uit hoofde van de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenis.
3.47.
Indien vast komt te staan dat Plantise met Ralstonia besmet plantmateriaal heeft geleverd aan Sk Roses, betekent dat dat Plantise tekortgeschoten is in haar contractuele verplichtingen jegens Sk Roses. Op grond van de koopoovereenkomst tussen partijen, die een resultaatsverbintenis inhoudt, mocht Sk Roses immers verwachten dat haar plantmateriaal werd geleverd dat gezond en geschikt voor de rozenteelt was. Deze tekortkoming van Plantise geeft Sk Roses de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). Toerekenbaarheid van de tekortkoming is voor ontbinding niet vereist. De tekortkoming rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de ontbinding van de overeenkomst.
3.48.
Ontbinding heeft tot gevolg dat de rechtsgrond aan de door partijen op grond van de ontbonden overeenkomst verrichte prestaties komt te ontvallen. De reeds verrichte prestaties dienen over en weer ongedaan gemaakt. Dat komt in beginsel neer op teruggave van het geleverde plantmateriaal door Sk Roses, tegen terugbetaling door Plantise van de daarvoor door Sk Roses betaalde prijs. Ongedaanmaking in die zin is hier evenwel niet mogelijk, nu het besmette plantmateriaal op last van de NVWA is vernietigd. Op grond van artikel 6:272 BW, wordt de vergoeding die Plantise voor het plantmateriaal toekomt beperkt tot de waarde die de prestatie voor Sk Roses op het moment van ontvangst werkelijk heeft gehad. Die waarde wordt gesteld op nihil. Dat leidt ertoe dat Plantise als gevolg van de ontbinding het door Sk Roses voor het plantmateriaal betaalde bedrag van € 52.788,43 zou dienen terug te betalen.
3.49.
Plantise heeft echter reeds nieuw plantmateriaal geleverd, van, naar onbetwist is, een grotere economisch waarde. Het beroep op verrekening dat zij doet is gerechtvaardigd, zij heeft door dat nieuwe materiaal te leveren aan haar verplichtingen in het kader van ongedaanmaking voldaan.
3.32
Een en ander brengt met zich dat, hoewel geen duidelijkheid is verkregen omtrent de vraag of besmet materiaal is geleverd door Plantise, bewijs op dat punt niet zou kunnen leiden tot een voor Sk Roses gunstiger afloop van dit geding zodat Sk Roses niet zal worden toegelaten tot dit bewijs. De vorderingen zullen worden afgewezen en Sk Roses zal worden veroordeeld in de kosten. Dat komt neer op € 3.903,- aan vastrecht en op € 15.424,- aan salaris voor de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten als in de beslissing vermeld.
4. De beslissing
De rechtbank,
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt Sk Roses in de proceskosten vastgesteld op € 19.327,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt SkRoses in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
4.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. A Boer en mr. S.M. den Hollander. Het is ondertekend door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021.
1861//106/2872/1629