Zie de door het hof als bewijsmiddel 1 gebruikte verklaring van de verdachte.
HR, 19-11-2019, nr. 18/01842
ECLI:NL:HR:2019:1794
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-11-2019
- Zaaknummer
18/01842
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1794, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑11‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:959
ECLI:NL:PHR:2019:959, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 01‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1794
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (art. 225 Sr) en feitelijke leiding geven aan opzettelijk onjuist/onvolledig doen van aangifte omzetbelasting begaan door rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 69 AWR). Klacht dat bewezenverklaarde ‘feitelijke leiding geven’ door verdachte i.s.m. art. 341 Sv enkel volgt uit zijn eigen ttz. in h.b. afgelegde verklaring. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/01842
Datum 19 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 september 2017, nummer 21/001857-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. ter Riet, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden en een week, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019.
Conclusie 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Valsheid in geschrift en feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen. Tevergeefs voorgestelde klacht dat het bewezenverklaarde ‘feitelijke leiding geven’ door verdachte i.s.m. art. 341 Sv enkel volgt uit zijn eigen verklaring afgelegd ter zitting in hoger beroep. De AG adviseert de Hoge Raad het beroep te verwerpen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/01842
Zitting 1 oktober 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 20 september 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 2. primair en 3. primair “feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M. ter Riet, advocaat te Enschede, heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt tegen het onder 2 en 3 bewezenverklaarde. Het middel komt er in de kern op neer dat het feitelijk leiding geven door de verdachte aan de bewezenverklaarde delicten uitsluitend door de bekennende verklaring van de verdachte wordt gedragen en de overige door het hof gebruikte bewijsmiddelen slechts redengevend zijn voor de betrokken delicten zelf, zodat de bewezenverklaring gelet op het bepaalde in art. 341 Sv onvoldoende met redenen is omkleed.
2. De bewezenverklaring en de bewijsvoering
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“2 primair:
[A] op tijdstippen in de periode van 29 april 2009 tot en met 31 januari 2012 te Apeldoorn telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over het 1e en 2e en 3e en 4e kwartaal 2010 en 1e en 2e en 3e en 4e kwartaal 2011 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [A] telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen telkens een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
3 primair:
[B] op tijdstippen in de periode van 27 april 2012 tot en met 27 juli 2012 te Apeldoorn telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over het 1e en 2e kwartaal 2012 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [B] telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen telkens een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.”
2.2
Het hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaringen, conform art. 359 lid 3 Sv, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2017 heeft verklaard dat hij “de ten laste gelegde feiten, zoals deze door de rechtbank bewezen zijn verklaard, [bekent]”.1.De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het hoger beroep enkel was ingesteld vanwege de door de rechtbank opgelegde straf.2.Naast de bekennende verklaring van de verdachte heeft het hof als bewijsmiddelen gebruikt:
(i) De schriftelijke bescheiden genoemd onder de bewijsmiddelen 2 tot en met 7;
(ii) Een verklaring van getuige [getuige 1] (bewijsmiddel 8); en
(iii) Verklaringen van getuige [getuige 2] (bewijsmiddelen 9 en 10).
De inhoud van deze bewijsmiddelen zal ik, voor zover nodig, bij de bespreking van het middel weergeven.
3. Het middel
3.1
Het middel bevat zoals hiervoor gezegd de klacht dat het onder 2 en 3 bewezenverklaarde, in strijd met art. 341 Sv, enkel steunt op een verklaring van de verdachte.
3.2
Volgens de steller van het middel kan uit de overige bewijsmiddelen die het hof heeft gebruikt (bewijsmiddelen 2-10) weliswaar volgen dat de betreffende rechtspersonen de bewezenverklaarde feiten hebben begaan, maar niet dat de verdachte, zoals bewezen is verklaard, daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. De(ze) betrokkenheid van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten kan uitsluitend worden afgeleid uit zijn eigen bekennende verklaring die als bewijsmiddel 1 is gebruikt.
3.3
In cassatie staat dus niet ter discussie dat (toereikend gemotiveerd is bewezen verklaard dat) de ondernemingen [A] en [B] de onder 2, respectievelijk 3 bewezenverklaarde aangiften omzetbelasting onjuist en/of onvolledig hebben gedaan, door in deze aangiften telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven, terwijl dit feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.3.Gebleken is dat [A] in haar administratie over de jaren 2010 en 2011 bedragen van facturen van [C] heeft opgenomen. Ook in de administratie van [B] over het jaar 2012 zijn bedragen van facturen van [C] opgenomen. Deze facturen hebben betrekking op inkopen van machines die in werkelijkheid nooit hebben plaatsgevonden. De omzetbelasting over de inkopen die in 2010 en 2011 zouden zijn gedaan, heeft [A] telkens als voorbelasting in mindering gebracht op de kwartaalaangiften omzetbelasting over 2010 respectievelijk 2011. Ook [B] heeft de omzetbelasting die betrekking had op de inkoop in 2012 als voorbelasting in mindering gebracht op de aangiften omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal van 2012.4.
3.4
Uit de door het hof als bewijsmiddelen 9 en 10 gebezigde verklaringen van [getuige 2] volgt dat zij de aangiften heeft verzorgd. Verder houden haar verklaringen het volgende in:
- Op pagina 250-2515.:
“Vraag: Wat kunt u verklaren omtrent de handel in machines?
Antwoord: (…) Periodiek kreeg ik facturen van [verdachte] , altijd in de tijd dat de aangiften omzetbelasting moesten worden gedaan. Soms kwam [verdachte] er zelf mee, soms vroeg ik of er ook machinehandel was geweest. Ik kreeg van [verdachte] zowel de inkoopfactuur als de verkoopfactuur. Ik boekte ze dan in en verwerkte ze in de aangifte omzetbelasting. (…) [verdachte] kwam altijd met een aktekoffer op zijn werk, hier haalde hij altijd de facturen uit. (…) Ik heb over de machinehandel wel gesproken met zowel [betrokkene 1] als [verdachte] . [verdachte] wist het meest van de machinehandel af. De inkoopfacturen waren in het begin van [D] , volgens mij was dit bedrijf gevestigd in de omgeving van Rotterdam. Later, ik weet niet meer precies wanneer, waren er inkoopfacturen van [C] Ook dit bedrijf was gevestigd in de omgeving van Rotterdam. (…) De verkoopfacturen waren altijd van [E] , het is altijd dezelfde vaste afnemer geweest.
(…)
Vraag: De machinehandel in de jaren 2006 tot en met medio 2012 gaat om ongeveer € 5.000.000. U verwerkt de facturen in de administratie en de aangiften. Maar U kent de betrokken bedrijven niet. Vermoedde U niet dat de facturen vals zijn?
Antwoord: Dat heb ik wel eens vermoed. Daar heb ik ook naar gevraagd. Mijn werkgever werd er erg boos omdat ik de facturen in twijfel trok. Met mijn werkgever bedoel ik [verdachte] . (…) [verdachte] beweerde bij hoog en bij laag dat het goed was. [verdachte] is erg overtuigend, dat het is zoals het is.
(…)
Vraag: Wie verzorgde de aangiften Omzetbelasting voor de bedrijven [F] , [A] en [B] in de periode 2006 tot en met medio 2012?
Antwoord: De fysieke aangiften deed ik altijd. (…) De gegevens die ik nodig had om aangiften te doen haalde ik uit het boekhoudprogramma. De aanvullende gegevens van de machinehandel kreeg ik van [verdachte] , ik verwerkt deze stukken extra comptabel in de aangiften. Ik deed de aangiften omzetbelasting in opdracht van [verdachte] . De aangiften werden altijd gedaan onder de verantwoordelijkheid van [verdachte] .
(…)
- Op pagina 255 en 2586.:
“Vraag: Wat zijn/waren uw werkzaamheden?
Antwoord: (…) Het inboeken van administratieve gegevens in het boekhoudprogramma, genaamd King. Ik deed uiteindelijk aan het eind van het kwartaal de aangiften Omzetbelasting. (…)
Vraag: Met wie heeft u overleg met betrekking tot het voeren van de administratie?
Antwoord: [verdachte] was mijn aanspreekpunt.
Vraag: Wie boekt de inkoopfacturen in met betrekking tot de machinehandel?
Antwoord: Ik weet niet wie de inkoopfacturen heeft gemaakt. Ik kreeg ze van [verdachte] en ik voerde deze in het boekhoudprogramma.
(…)
Vraag: Wij hebben het vermoeden dat in de periode van 1 januari 2007 tot en met de 1e helft van 2012 valse inkoop, verkoop facturen en vrachtbrieven zijn opgemaakt met tot in en verkoop van machines (zoals hoogwerkers en verreikers). Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord: Ik kreeg de inkoop en verkoopfacturen vaak bij het opmaken van de kas. Ik hield de kas, zo vaak ik er was, bij. (…) Ik maakte de kas op in Excel. Op een gegeven moment merkte ik op dat het kassaldo opliep, zodanig dat dit niet juist was. Ik vroeg toen aan [verdachte] of er nog bonnen waren die in de kas verwerkt moesten worden. Ik kreeg dan van hem bonnetjes en de transacties van de machinehandel. Met transacties bedoel ik de bedragen van de handel in de machines. Het Excelbestand stond in de server. Deze was zowel door mij als door [verdachte] te benaderen. Ik weet dat hij zelf ook transacties van de machinehandel in het kasboek tussenvoegde. Eigenlijk boekte hij al deze transacties in. In het begin van het nieuwe kwartaal moest de aangifte Omzetbelasting over het voorgaande kwartaal klaar gemaakt worden. De gegevens die ik op dat moment had legde ik per mail voor aan [verdachte] . Die gegevens kwamen uit het boekhoudprogramma. Met name te betalen of terug te vorderen Omzetbelasting. Hij deelde mede, dat de informatie niet compleet was en dan kwamen de gegevens van de machinehandel erbij. Ik bedoel dan de bedragen. De bijbehorende facturen kreeg ik er later bij. Op het moment dat ik de facturen kreeg was ook het kasbestand bijgewerkt. Het kan zijn dat ik weleens een transactie met betrekking tot de machinehandel in de kasstaat heb ingevoerd. Ik had dan op dat moment de datum en de datum van de in- en verkoop. Ik had op dat moment geen facturen. Op een later tijdstip zaten die er wel bij. Ik weet niet of de inkoop- en verkoopfacturen vals zijn.
(…)
Vraag: Door wie en op welke wijze worden de aangiften Omzetbelasting voor [F] . [A] en [B] gemaakt en ingediend bij de Belastingdienst?
Antwoord: Uit het boekhoudprogramma haalde ik de gegevens van de te betalen of te vorderen omzetbelasting. Ik gaf deze informatie door aan [verdachte] . Hij kwam met aanvullingen of een akkoord. Ik vulde dan de gegevens in het programma van de Belastingdienst. Online. [verdachte] gaf aan dat zijn naam onder de aangifte moest staan. [verdachte] was ook degene die de contacten onderhield met de Belastingdienst. (…) Ik drukte dan een kopie van de aangifte af en zette deze in de computer. Ik wil nog met klem aangeven dat de machinehandel al bestond voordat ik daarin dienst kwam (maart 2006). Hiermee bedoel dat er toen al zulke inkoop en verkoop facturen in de administratie stonden. De verkoop van de machine stond toen ook al op dezelfde naam. Ik bedoel dan de naam [E] . Dit bedrijf kwam uit Viersen (Duitsland). De naam [D] stond in eerste instantie op de inkoopfacturen. Later is dat de naam [C] te Velddriel geworden. Ik denk dat de verandering sinds 2010/2011 heeft plaatsgevonden. Ik weet geen aanleiding waarom de naam is veranderd. De laatste jaren waren het kwartaal aangiften. Ik had het wachtwoord naar de Belastingdienst toe, anders kon ik er niet in.
(…)”
Vraag: Hoe en door wie zijn de aangiften Omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met het eerste helft 2012 van [F] , [A] , [B] gemaakt en ingediend?
Antwoord: De werkwijze is altijd hetzelfde geweest. Over de werkwijze heb ik zojuist verklaard.
Vraag: In hoeverre zijn deze aangiften Omzetbelasting juist?
Antwoord: De aangiften sluiten aan op de administratie, in die zin zijn ze juist geweest.
(…)”
3.5
Uit deze verklaringen van de getuige heeft het hof, in aanvulling op de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van het hof kunnen afleiden dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan – kort gezegd – het opzettelijk onjuist/onvolledig doen van de onder 2 en 3 bewezenverklaarde aangiften omzetbelasting door de rechtspersonen [A] en [B] , zodat de bewezenverklaring niet in strijd is met art. 341 Sv. Het middel faalt dan ook.
4. Conclusie
4.1
4.2
Ambtshalve merk ik op dat het beroep in cassatie blijkens de daarvan opgemaakte akte op 4 oktober 2017 is ingesteld. Naar verwachting zal de Hoge Raad geen uitspraak doen binnen twee jaren na het instellen van dit beroep, nu deze termijn aanstaande 4 oktober verloopt.
4.3
Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden kunnen leiden, heb ik niet aangetroffen.
4.4
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
Bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑10‑2019
Zie het proces-verbaal van terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2017.
Daarbij wil ik aantekenen dat de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen de feiten 2 en 3 niet helemaal dekken. Het hof gebruikt de kasboeken waarin de inkoopfacturen zijn verwerkt als bewijs, maar hieruit blijkt verder niet dat de in de aangiften als voorbelasting opgegeven bedragen de omzetbelasting over de inkopen betreft. Ik laat dit hier verder in het midden omdat het feit dat opzettelijk onjuiste aangiften zijn gedaan in cassatie niet betwist wordt.
Zie in dit verband het vonnis van de rechtbank, p. 4 e.v.
Het hof verwijst kennelijk abusievelijk naar p. 250-251, maar een deel deze redengevende verklaring staat op p. 252.
Het hof verwijst wederom kennelijk abusievelijk naar p. 255 en 258, terwijl de redengevende onderdelen voor het feitelijk leiding geven staan vermeld op de tussenliggende p. 256-257. In het citaat worden dan ook deze passages weergegeven.