Rb. Den Haag, 09-03-2016, nr. 4785290 \ EJ VERZ 16-80485
ECLI:NL:RBDHA:2016:10078
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
09-03-2016
- Zaaknummer
4785290 \ EJ VERZ 16-80485
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:10078, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 09‑03‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/3143
AR-Updates.nl 2017-0824
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0824
Uitspraak 09‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Wg heeft met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst met wn (docent) opgezegd op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. Wn verzoekt toekenning van een transitievergoeding omdat hij meer dan 24 maanden in dienst is geweest en er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de wn. Wg voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen gelet op de bijzonder positie van wn’s in het bijzonder onderwijs: wn kan aanspraak maken op een bovenwettelijke uitkering, in casu arbeidsongeschiktheidspensioen en IPAP-voorziening. De kantonrechter oordeelt dat het recht van de wn op een aanvulling op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering geen vergoeding of voorziening is als bedoeld in artikel XXII lid 7 Wwz omdat de door de wn te ontvangen (aanvulling op de) arbeidsongeschiktheidsuitkering voorkomt uit een door hem zelf afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering en betaalde premies. Omdat er geen sprake is van een andere bovenwettelijke uitkering zoals de WOPO is de conclusie dat de transitievergoeding verschuldigd is.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Leiden
JdG
Rep.nr.: 4785290 \ EJ VERZ 16-80485
Datum: 9 maart 2016
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.W.H. Joosten,
tegen
de stichting Stichting voor Protestants-Christelijk Onderwijs,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Katwijk,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. Chr.H. Stokman-Prins.
Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.
1. Het procesverloop
1.1.
De werknemer heeft een verzoek gedaan om de werkgever te veroordelen ten laste van de werkgever de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW ten bedrage van € 22.270,51 toe te kennen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 22 februari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de werkgever bij fax van 19 februari 2016 nog productie 9 toegezonden.
2. De feiten
2.1.
De werknemer, geboren op [geboortedatum] , is op 1 januari 1980 in dienst getreden bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van leraar LA, met een salaris van € 1.043,93 bruto per maand.
2.2.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 11 augustus 2015 aan de werkgever toestemming gegeven voor opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 november 2015 en [verzoeker] een akte van ontslag per die datum doen toekomen.
3. Het verzoek
3.1.
De werknemer heeft een verzoek gedaan om ten laste van de werkgever een transitievergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de werknemer moet een transitievergoeding worden toegekend omdat de arbeidsovereenkomst na 2 jaar ziekte door de werkgever is opgezegd, hij meer dan 24 maanden in dienst is en er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
4. Het verweer
4.1.
De werkgever voert aan dat het verzoek om ten laste van haar een transitievergoeding toe te kennen, dient te worden afgewezen dan wel te worden gematigd wegens bijzondere omstandigheden gelegen in de rechtspositie van werknemers in het bijzonder onderwijs. De werkgever heeft daarbij gewezen op het Besluit overgangsrecht transitievergoeding en het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten transitievergoeding.
De werkgever is geen transitievergoeding verschuldigd omdat de werknemer recht heeft op voorzieningen als bedoeld in artikel XXII, zevende lid, Wet werk en zekerheid (hierna: Wwz). Hij kan immers aanspraak maken op een bovenwettelijke uitkering (in casu een arbeidsongeschiktheidspensioen en IPAP-voorziening).
5. De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan de werknemer een transitievergoeding moet worden toegekend. Artikel 7:673, lid 1, aanhef en onder a BW bepaalt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is beëindigd. Artikel 7:673, lid 7, onder c BW bepaalt dat de transitievergoeding niet is verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van de werknemer.
5.2.
Ingevolge artikel XXII lid 7 van de Wwz kan, in afwijking van de artikelen 7:673 en 673a BW, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of voorziening op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en werknemer of verenigingen van werknemers vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen V en W, van deze wet gemaakte afspraken.
5.3.
Het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding is de uitwerking van het in artikel XXII lid 7 Wwz bepaalde. Dit besluit bepaalt in artikel 2 lid 1 dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen en werknemers gemaakte afspraken recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoel in artikel XXII lid 7 Wwz, de transitievergoeding niet verschuldigd is, tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of voorziening, in aanvulling op de transitievergoeding.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het recht dat de werknemer (eventueel) heeft op een aanvulling op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering geen zodanige vergoeding of voorziening als bedoeld in artikel XXII lid 7 Wwz omdat de door de werknemer te ontvangen (aanvulling op de) arbeidsongeschiktheidsuitkering voortkomt uit een door hem zelf afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering en betaalde premies. Een dergelijke uitkering is geen vergoeding of voorziening die de werknemer heeft op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en vereniging van werknemers gemaakte afspraken en is evenmin een uitkering die verband houdt met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Het voorgaande leidt ertoe dat de werknemer op grond van het bepaalde in artikel 7:673 BW aanspraak heeft op de transitievergoeding omdat er geen sprake is van een andere bovenwettelijke uitkering zoals de WOPO. De omstandigheid dat hierdoor ongelijkheid zou ontstaan tussen werknemers in het bijzonder onderwijs en die in het openbaar onderwijs maakt dit niet anders.
De kantonrechter ziet geen aanleiding de transitievergoeding te matigen of toe te kennen onder voorwaarden als verzocht door de werkgever.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die vergoeding.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, omdat zij ongelijk krijgt.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een transitievergoeding te betalen van
€ 22.270,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele betaling;
6.2.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 871,--, te weten:
griffierecht € 471,--,
salaris gemachtigde € 400,--,
een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2016.