De op 12 november 2015 ingediende schriftuur bevat twee cassatiemiddelen. Bij brief van 28 januari 2016 heeft de raadsvrouwe laten weten het eerste middel in te trekken.
HR, 15-11-2016, nr. 15/01560
ECLI:NL:HR:2016:2585, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2016
- Zaaknummer
15/01560
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2585, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑11‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1062, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:1062, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2585, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0418 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Uitkeringsfraude. Strafoplegging. Slagende motiveringsklacht. Het hof heeft blijkens zijn strafmotivering klaarblijkelijk ten bezware van de verdachte in aanmerking genomen "dat het handelen van de verdachte (...) ook voor haar zelf profijtelijk is geweest en dat dat voor haar het doorslaggevende motief voor haar handelen was". Noch de processen-verbaal van de t.t.z-en, noch de stukken waarvan aldaar de korte inhoud is medegedeeld, houden evenwel iets in waaruit zulks kan worden afgeleid. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders. Samenhang met 15/01558 en 15/02358.
Partij(en)
15 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/01560
AGE/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart 2015, nummer 22/004603-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Bij brief van 28 januari 2016 heeft de raadsvrouwe het eerste middel ingetrokken.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de strafoplegging onbegrijpelijk heeft gemotiveerd, nu het Hof heeft overwogen dat het handelen van de verdachte ook voor haar zelf profijtelijk is geweest, terwijl niet blijkt waaraan het Hof die omstandigheid heeft ontleend.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en valsheid in geschrift" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 25.000,-, subsidiair 160 dagen hechtenis. Het Hof heeft deze strafoplegging - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft als werkgever gedurende een periode van bijna vijf jaren uitzendovereenkomsten en aanvraagformulieren voor uitkeringen opgemaakt, die waren gebaseerd op valse loongegevens. Op basis daarvan zijn door de betreffende (zogenaamde) werknemers uitkeringen aangevraagd en ontvangen, waar zij geen recht op hadden. De verdachte heeft hiermee het vertrouwen beschaamd dat de uitkeringsinstanties in de echtheid en juistheid van documenten van werkgevers moeten kunnen stellen. Het hof acht voorts aannemelijk dat het handelen van de verdachte - dat haar in staat heeft gesteld om op naam van de betrokken (fictieve) werknemers onbekenden te laten werken - ook voor haar zelf profijtelijk is geweest en dat dat voor haar het doorslaggevende motief voor haar handelen was. Het hof rekent de verdachte het bewezen verklaarde ernstig aan. Feiten als de onderhavige ondermijnen het sociale verzekeringsstelsel."
2.3.
Het Hof heeft blijkens zijn strafmotivering - klaarblijkelijk ten bezware van de verdachte - in aanmerking genomen "dat het handelen van de verdachte (...) ook voor haar zelf profijtelijk is geweest en dat dat voor haar het doorslaggevende motief voor haar handelen was". Noch de processen-verbaal van de terechtzittingen, noch de stukken waarvan aldaar de korte inhoud is medegedeeld, houden evenwel iets in waaruit zulks kan worden afgeleid.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2016.
Conclusie 06‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Uitkeringsfraude. Strafoplegging. Slagende motiveringsklacht. Het hof heeft blijkens zijn strafmotivering klaarblijkelijk ten bezware van de verdachte in aanmerking genomen "dat het handelen van de verdachte (...) ook voor haar zelf profijtelijk is geweest en dat dat voor haar het doorslaggevende motief voor haar handelen was". Noch de processen-verbaal van de t.t.z-en, noch de stukken waarvan aldaar de korte inhoud is medegedeeld, houden evenwel iets in waaruit zulks kan worden afgeleid. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders. Samenhang met 15/01558 en 15/02358.
Nr. 15/01560 Zitting: 6 september 2016 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 24 maart 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en valsheid in geschrift” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en tot een geldboete van € 25.000,–, subsidiair 160 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 15/01558 en 15/02358. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te ’s-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.1.
4. Het middel klaagt dat het hof de strafoplegging onbegrijpelijk heeft gemotiveerd, nu het daarin heeft meegewogen dat het bewezenverklaarde handelen ook voor de verdachte profijtelijk moet zijn geweest.
5. De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
“Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft als werkgever gedurende een periode van bijna vijf jaren uitzendovereenkomsten en aanvraagformulieren voor uitkeringen opgemaakt, die waren gebaseerd op valse loongegevens. Op basis daarvan zijn door de betreffende (zogenaamde) werknemers uitkeringen aangevraagd en ontvangen, waar zij geen recht op hadden. De verdachte heeft hiermee het vertrouwen beschaamd dat de uitkeringsinstanties in de echtheid en juistheid van documenten van werkgevers moeten kunnen stellen. Het hof acht voorts aannemelijk dat het handelen van de verdachte - dat haar in staat heeft gesteld om op naam van de betrokken (fictieve) werknemers onbekenden te laten werken - ook voor haar zelf profijtelijk is geweest en dat dat voor haar het doorslaggevende motief voor haar handelen was. Het hof rekent de verdachte het bewezen verklaarde ernstig aan. Feiten als de onderhavige ondermijnen het sociale verzekeringsstelsel.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen een voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 28 december 2006.
Daarnaast heeft het hof in zijn oordeel betrokken dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep omtrent haar persoonlijke omstandigheden heeft verklaard dat zij schulden heeft en betalingsregelingen heeft getroffen en dat zij nog steeds als werkgever optreedt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormen. In de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld ziet het hof aanleiding een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, zulks teneinde de verdachte, die nog steeds optreedt als werkgever, ervan te weerhouden zich in de nabije toekomst wederom aan strafbare feiten als de onderhavige schuldig te maken.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep.”
6. In de toelichting op het middel wordt op zichzelf terecht opgemerkt dat uit het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat en in welke zin het bewezenverklaarde handelen voor de verdachte voordeel heeft opgeleverd. De nadruk in de strafmotivering ligt erop dat door handelen zoals dat in de onderhavige bewezenverklaring centraal staat het sociale verzekeringsstelsel onder druk komt te staan. Met de door het middel bedoelde overweging heeft het hof kennelijk niet meer tot uitdrukking willen brengen dan dat de verdachte kan worden verweten dat zij haar persoonlijke, al dan niet geldelijke belangen zwaarder heeft laten wegen dan het algemeen belang. In aanmerking genomen dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte als werkgever meermalen valsheid in geschrift heeft gepleegd met betrekking tot meerdere werknemers is niet onbegrijpelijk dat het hof niet aannemelijk heeft geacht dat de verdachte onbaatzuchtig zal hebben gehandeld.
7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2016