Einde inhoudsopgave
Wet lokaal spoor
Artikel 25
Geldend
Geldend vanaf 01-12-2015
- Bronpublicatie:
10-07-2013, Stb. 2013, 528 (uitgifte: 13-12-2013, kamerstukken: 33324)
- Inwerkingtreding
01-12-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2013, Stb. 2013, 528 (uitgifte: 13-12-2013, kamerstukken: 33324)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Vervoersrecht / Railvervoer
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld in het belang van de verkeersveiligheid op de lokale spoorweg en de daaraan grenzende hoofdspoorwegen of bijzondere spoorwegen, bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, van de Spoorwegwet, alsmede aan de daaraan grenzende wegen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.
De regels bedoeld in het eerste lid kunnen tevens een verplichting inhouden voor gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur om regels te stellen in het belang van de verkeersveiligheid op de lokale spoorweg.
3.
De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen in ieder geval de volgende onderwerpen betreffen:
- a.
seingeving;
- b.
veiligheidsvoorzieningen en maatregelen;
- c.
verlichting en signalering van spoorvoertuigen;
- d.
overwegen en spoorbruggen;
- e.
verkeersregels en verkeerstekens;
- f.
rijvaardigheid en rijbevoegdheid;
- g.
verplichtingen van vervoerders, bestuurders van spoorvoertuigen en andere personen die deelnemen aan het verkeer over de lokale spoorweg, in verband met storingen, ongevallen, incidenten en andere onregelmatigheden.
4.
Een ieder die zich op de lokale spoorweg bevindt, neemt de regels, bedoeld in het eerste en derde lid in acht.
5.
Indien gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur niet tevens wegbeheerder zijn van de aan de lokale spoorweg grenzende weg, treft het openbaar lichaam dat het beheer heeft over de weg of, indien geen openbaar lichaam het beheer heeft, de eigenaar van de weg, op verzoek van gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur de maatregelen die door gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur noodzakelijk worden geacht voor het veilig verkeer op de lokale spoorweg.
6.
De maatregelen, bedoeld in het vijfde lid, betreffen:
- a.
de plaatsing of verwijdering van verkeerstekens of onderborden; of
- b.
het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer.