ABRvS, 07-10-2009, nr. 200902288/1/H1
ECLI:NL:RVS:2009:BJ9473
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-10-2009
- Zaaknummer
200902288/1/H1
- LJN
BJ9473
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BJ9473, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑10‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 07‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college) geweigerd aan [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de permanente bewoning van hun recreatiewoning aan de [locatie] te [plaats] (hierna onderscheidenlijk: de recreatiewoning en het perceel).
Partij(en)
200902288/1/H1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 27 februari 2009 in zaak nr. 08/1262 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college) geweigerd aan [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de permanente bewoning van hun recreatiewoning aan de [locatie] te [plaats] (hierna onderscheidenlijk: de recreatiewoning en het perceel).
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 april 2009 en 28 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door B. Bolink en M. Luikens, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Recreatieterrein Twentseweg e.o." rust op het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden, categorie RW".
2.2.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn bedoelde gronden bestemd voor recreatieve doeleinden met de daarbij behorende recreatiewoonverblijven, en de daarbij benodigde gebouwen, andere bouwwerken, andere werken en terreinen.
Ingevolge artikel 8, derde lid, is het verboden de in het eerste lid genoemde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het bestemmingsplan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
2.3.
Niet in geschil is dat [appellant] de recreatiewoning sinds 26 augustus 2002 gebruikt voor permanente bewoning en dat dit gebruik in strijd is met de bestemming "Recreatieve doeleinden, categorie RW".
2.4.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985), zoals dat van 1 juni 2007 tot 1 juli 2008 luidde, komt voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning in aanmerking, mits:
1e. deze voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;
3e. de aanvrager voor, maar in elk geval op 31 oktober 2003, de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.
Ingevolge het vijfde lid wordt vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder g, in elk geval geweigerd, indien verlening in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerd handhavingsbeleid.
2.5.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan kon weigeren. Hij voert daartoe aan dat in dit geval niet kan worden gesproken van daadwerkelijk handhavingsbeleid dat aan hem kan worden tegengeworpen.
2.5.1.
Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college op 31 oktober 2003 geen handhavingsbeleid had vastgesteld en bekendgemaakt. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de nota van toelichting bij artikel 20, vijfde lid van het Bro 1985 (Stb. 2007, 107), voorts terecht overwogen dat deze bepaling niet met zich brengt dat in dat geval de gevraagde vrijstelling moet worden verleend. Wel worden bij de beoordeling of het college in redelijkheid tot zijn besluit omtrent vrijstelling heeft kunnen komen, blijkens de nota van toelichting hogere eisen gesteld aan de motivering van een weigering de gevraagde vrijstelling te verlenen dan bij gemeenten die op 31 oktober 2003 wel een in artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985 bedoeld handhavingsbeleid voerden.
Het recreatiepark de Stoevinghe, waarin de recreatiewoning van [appellant] is gelegen, behoorde tot 1 januari 1997 tot het grondgebied van de gemeente Dalfsen en na die datum tot de gemeente Heino. Vervolgens heeft op 1 januari 2001 een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden, waarbij de gemeente Heino is opgegaan in de gemeente Raalte.
In het primaire besluit vermeldt het college dat het bij besluit van 2 november 2004 het beleidsplan "Beleid inzake permanente bewoning van recreatiewoningen" heeft vastgesteld. Dit beleid is bekendgemaakt op 8 december 2004. De peildatum die - voor zover thans van belang - in dit beleid wordt gehanteerd is 1 juli 1994. In het primaire besluit stelt het college dat het gemeentebestuur van Raalte het beleid van het gemeentebestuur van Dalfsen, dat op 1 juli 1994 in werking is getreden en dat betrekking had op het recreatiepark de Stoevinghe, heeft overgenomen. Dit beleid houdt in dat alle gevallen van onrechtmatige bewoning waarvan sprake was op 1 juli 1994 worden gedoogd en dat er tegen alle gevallen die nadien aanvangen zal worden opgetreden. Op grond van dit beleid zijn er door het college van Heino (herindeling Dalfsen-Heino 1997) handhavingsacties opgestart, die na de herindeling door het college van Raalte zijn overgenomen.
Bij besluit van 4 mei 2006 - naar aanleiding van de op stapel staande wijziging van artikel 20 van het Bro 1985 - heeft het college besloten onverkort aan het op 2 november 2004 vastgestelde beleid te willen vasthouden.
In haar advies ten behoeve van het besluit op bezwaar, somt de commissie Bezwaarschriften de activiteiten op die het college heeft ontplooid in het kader van het handhavingsbeleid met betrekking tot het recreatiegebied de Stoevinghe, waarbij de commissie vermeldt dat het beleid van de voormalige gemeente Heino werd voortgezet: handhaving ten aanzien van de percelen Haarweg 8 en Haarweg 16, de percelen Hillebrandsweg 8 en 10 en het perceel Stoevenweg 10, en een schriftelijk verzoek van 12 maart 2003 en 16 december 2003 aan Collage Vastgoed BV met betrekking tot verkoopadvertenties voor recreatiewoningen. Voorts zijn met betrekking tot Parc Salland bepalingen opgenomen in koopcontracten en in contracten van verenigingen van eigenaren, zijn brieven, bijvoorbeeld aan een makelaar, verstuurd waarin het gemeentelijke standpunt wordt verwoord en zijn controles uitgevoerd.
Gelet op deze handhavingsactiviteiten en andere handelingen, en gelet op het feit dat bij bestuurlijke herindelingen steeds is aangesloten bij bestaand beleid met betrekking tot de permanente bewoning van recreatieverblijven, heeft het college aannemelijk gemaakt dat het niet heeft berust in permanente bewoning en het steeds duidelijk en consequent heeft uitgedragen dat bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan.
Uit het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat er, anders dan [appellant] betoogt, sprake is van een daadwerkelijk handhavingsbeleid.
2.6.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat vrijstelling zou worden verleend, nu het college pas na 14 augustus 2007 handhavend is gaan optreden.
2.6.1.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan [appellant] het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling zou verlenen. Nu nimmer onduidelijkheid heeft bestaan over het standpunt van het college ten aanzien van de permanente bewoning van recreatiewoningen, is niet gebleken dat door het college het vertrouwen is gewekt dat, in afwijking van zijn handhavingsbeleid, de permanente bewoning van recreatiewoningen zou worden gedoogd.
2.7.
Gelet op het vorenstaande heeft het college de vrijstelling van het bestemmingsplan krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO, in redelijkheid kunnen weigeren.
2.8.
[appellant] heeft in het hoger beroepschrift aangegeven dat enkele eerdere processtukken als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank ingegaan op hetgeen in beroep door [appellant] is aangevoerd. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.9.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009
357-619.