ABRvS, 11-07-2018, nr. 201706766/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:2291
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-07-2018
- Zaaknummer
201706766/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:2291, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑07‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2017:5331, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft het college op een verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een aantal stukken openbaar gemaakt.
201706766/1/A3.
Datum uitspraak: 11 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2017 in zaak nr. 16/5400 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft het college op een verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een aantal stukken openbaar gemaakt.
Bij besluit van 5 juli 2016 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaken nrs. 201704664/1/A3 en 201705467/1/A3, ter zitting behandeld op 13 april 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.P.J. Roef, is verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk verklaard.
[appellant] is het hiermee niet eens. Hij betoogt onder meer dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden en partijdig is.
1.1. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht kan mede acht worden geslagen op het eerdere procedeergedrag van [appellant]. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157. Uit de drie gevoegd ter zitting van de Afdeling behandelde zaken blijkt dat [appellant] grote aantallen Wob-verzoeken indient over dezelfde dan wel soortgelijke onderwerpen die verband houden met de gemeentelijke organisatie of het samenwerkingsverband van de gemeentelijke organisatie. De aanleiding tot het indienen van deze verzoeken is kennelijk gelegen in onvrede van [appellant] over de wijze waarop hij van gemeentewege is bejegend met betrekking tot een verzoek om een uitkering en de terugvordering ervan. Het college heeft ter zitting van de Afdeling uiteengezet dat het aantal Wob-verzoeken per 9 augustus 2017 voor Albrandswaard 538 en voor Ridderkerk 237 is, en dat na die datum nog nieuwe verzoeken zijn binnengekomen. De Wob-verzoeken worden gevolgd door tal van ingebrekestellingen. Daarbij kan uit de werkwijze van [appellant] worden afgeleid dat zijn oogmerk is om de afhandeling van de verzoeken te bemoeilijken door aan iedere brief een afzonderlijke code te geven en daarnaar, in plaats van naar het onderwerp, te verwijzen, ruime en niet-limitatieve verzoeken in te dienen en hangende procedures opvolgende verzoeken over hetzelfde onderwerp in te dienen. Ook dient hij gelijkluidende verzoeken in bij verschillende organen dan wel onderdelen ervan. Verder is niet duidelijk waarom hij die verzoeken indient. Hoewel hij in het kader van zijn Wob-verzoeken geen belang hoeft te stellen, kan de achterliggende motivatie voor het doen van die verzoeken wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3118 en 5 oktober 2016, ECLl:NL:RVS:2016:2640. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant], zelfs wanneer hij daartoe is opgeroepen, niet op zittingen van de rechtbank verschijnt en evenmin reageert op verzoeken om gebruik te maken van mediation of om anderszins in gesprek te raken met het college. Een gesprek over de achterliggende reden van zijn vele Wob-verzoeken is daarom niet mogelijk. Deze proceshouding kan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van recht in het nadeel van [appellant] uitvallen. [appellant] is niet ter zitting van de Afdeling verschenen. Evenmin heeft hij in zijn hogerberoepschrift of zijn nadere stukken zijn motivatie uiteengezet.
1.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank het beroep van [appellant] gelet op het voorgaande terecht wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is niet buiten de omvang van het geschil getreden. De beantwoording van de vraag of misbruik van recht wordt gemaakt, gaat immers vooraf aan inhoudelijke beoordeling van een beroep. Bij een bevestigend antwoord op die vraag zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep wordt dan niet meer toegekomen. Van partijdigheid van de rechtbank is niet gebleken. Hetgeen [appellant] voor het overige in hoger beroep naar voren brengt, kan evenmin aan de aangevallen uitspraak afdoen.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3. Omdat de Afdeling niet eerder heeft geoordeeld dat [appellant] misbruik van recht maakt, bestaat voor een veroordeling van hem in de door het college gemaakte proceskosten in deze zaak geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018
620.