Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet internationale kinderbescherming
Artikel 10 [Plaatsing van of verstrekking van zorg aan kind vanuit andere staat in Nederland]
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
09-02-2022, Stb. 2022, 72 (uitgifte: 16-02-2022, kamerstukken: 35888)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-03-2022, Stb. 2022, 121 (uitgifte: 06-04-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1.
In geval van plaatsing van een kind vanuit een andere staat in Nederland of verstrekking van zorg aan een zodanig kind in een pleeggezin of in een instelling in Nederland ingevolge artikel 33 van het verdrag dan wel artikel 82 van de verordening, dient de instemming dan wel goedkeuring, bedoeld in de genoemde artikelen, te worden gegeven door de centrale autoriteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid.
2.
De instemming dan wel goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, wordt eerst gegeven nadat de centrale autoriteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van het kind een gemotiveerd verzoek heeft ontvangen, vergezeld van een rapport betreffende het kind, en nadat zij de volgende bescheiden heeft ontvangen, welke bescheiden zij toezendt aan de bevoegde autoriteit van het land van herkomst van het kind:
- a.
een schriftelijke verklaring van de personen of de instelling bij welke de plaatsing of de verstrekking van zorg dient plaats te vinden, waaruit hun instemming dan wel goedkeuring blijkt;
- b.
indien gewenst, een rapport waaruit de geschiktheid van de pleegouder tot het verstrekken van pleegzorg aan het kind blijkt;
- c.
indien van toepassing, bescheiden waaruit blijkt dat het kind vergunning heeft of zal verkrijgen om Nederland binnen te komen en met het oog op de plaatsing of de verstrekking van zorg een verblijfsrecht in Nederland heeft of zal verkrijgen.