Rb. Maastricht, 30-11-2009, nr. 03/703704-08
ECLI:NL:RBMAA:2009:BK4799, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
30-11-2009
- Zaaknummer
03/703704-08
- LJN
BK4799
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2009:BK4799, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 30‑11‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX9413, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 30‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Moord, volledig toerekeningsvatbaar, geen overtreding pressieverbod, 15 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703704-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2009
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonend te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 oktober, 2 november en 16 november 2009, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
[naam slachtoffer] -al dan niet met voorbedachten rade- heeft gedood.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
De vaststaande feiten
In afwachting van een nieuwe woning wonen [Moeder van slachtoffer], haar kinderen [naam slachtoffer] en [Zusje van slachtoffer] en haar vriend, verdachte, tijdelijk in bij [J. van B.] in diens flatwoning aan de [M-straat] te Maastricht.
Na een bezoek aan de moeder van [Moeder van slachtoffer], bij wie [Zusje van slachtoffer] achterblijft om daar te logeren, komen [Moeder van slachtoffer], [naam slachtoffer] en verdachte op vrijdag 31 oktober 2008 omstreeks 21.00 à 21.15 uur aan in de woning aan de [M-straat].
Na verschoond te zijn, wordt [naam slachtoffer] in een campingbedje gelegd dat op de slaapkamer van [Moeder van slachtoffer] en verdachte staat. [Moeder van slachtoffer] en verdachte bekijken daarna een DVD in de woonkamer. Even later, omstreeks 22:30 uur, komt [J. van B.] thuis. Omstreeks 00:00 uur gaat [Moeder van slachtoffer] slapen op de kamer waar op dat moment ook [naam slachtoffer] ligt.
Als, na eerst nog een DVD gekeken te hebben, omstreeks 01:00 à 01:30 uur [J. van B.] en verdachte willen gaan slapen, brengen zij [naam slachtoffer], liggend in zijn bedje, van de slaapkamer van [Moeder van slachtoffer] en verdachte naar de woonkamer. Bij het verplaatsen wordt [naam slachtoffer] even wakker. Vervolgens gaan [J. van B.] en verdachte ook naar bed.
Als [J. van B.] later die nacht naar de wc gaat en bij terugkeer naar bed even [naam slachtoffer] aait, merkt hij dat deze, in tegenstelling tot hetgeen hij gebruikelijk is te doen, niet reageert op zijn aanraking. Hij waarschuwt [Moeder van slachtoffer] en verdachte en belt ook de alarmdiensten. Daar, in de vroege uren van zaterdag 1 november 2008, meer precies om 04:56 uur, meldt hij dat [naam slachtoffer] koud aanvoelt en geen lucht meer heeft. De ambulance komt en de broeders trachten [naam slachtoffer] te reanimeren. Dit echter zonder resultaat. [naam slachtoffer], geboren op 11 juni 2007, blijkt te zijn overleden.
De ter plaatse verschenen politie neemt de situatie op en heeft dan geen reden om uit te gaan van een niet-natuurlijke dood. Op verzoek van [Moeder van slachtoffer] en de vader van [naam slachtoffer] vindt er toch een obductie plaats. Bij die obductie, op 3 november 2008, wordt een propje in de luchtpijp aangetroffen. De obductie wordt vervolgens afgebroken en kort daarna vindt er een gerechtelijke sectie door het NFI plaats. Een uitgebreid onderzoek wordt gestart, omdat men het vermoeden heeft dat de dood van [naam slachtoffer] door een misdrijf veroorzaakt is.
Het verslag van het pathologische onderzoek door het NFI beschrijft, onder andere, de volgende letsels:
- -
puntvormige bloeduitstortingen in het gelaat en naast de haarlijn, in de bindvliezen van de oogleden en het slijmvlies van de onderlip;
- -
meerdere huidverkleuringen, variërend in kleur, met onderhuidse bloeduitstortingen in het gelaat, aan de behaarde hoofd rechts, aan de linkeroorschelp, hoog aan de rug links (net onder de nek) en aan de ledematen, waarvan een deel met oppervlakkige huidbeschadiging;
- -
voor in de hals een rode streepvormige huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting, lengte 2,5 cm, onder aan de kin 2 vage streepvormige huidverkleuringen van 0,6x0,6 cm elk en in de hals links een rode onregelmatige huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting, afmeting 0,8x0,3 cm;
- -
meerdere oppervlakkige beschadigingen zowel voor- als achterwaarts van de tong, een scheur aan de rand rechts in de tong van bovenwaarts op de tong doorlopend naar achterwaarts op de tong en wel over een lengte van 1 cm;
- -
bloeduitstortingen in de laaggelegen diepe halsspieren en nog dieper, ter hoogte van de lobben van de schildklier links en rechts, en ook tegen de eerste luchtpijpring aan.
Daarnaast wordt vermeld dat in de luchtpijp nog een propje “vreemd lichaamsmateriaal” is gevonden, hetgeen de rechtbank begrijpt als “lichaamsvreemd materiaal”.
De conclusie uit het onderzoek luidt dat het intreden van de dood van [naam slachtoffer] goed kan worden verklaard door weefselschade op basis van zuurstoftekort in het kader van verstikking, opgelopen door belemmering van de luchtwegen als gevolg van inwerking van samendrukkend geweld op de hals en/of door vreemde structuren in de luchtpijp en/of door toepassing van uitwendig botsend geweld op de mond door bijvoorbeeld het dichtdrukken van de mond of een combinatie van al deze.
Er vindt, aanvullend, ook een onderzoek plaats aan de hersenen: het neuropathologische onderzoek. Bij dit onderzoek komt naar voren dat er geen tevoren bestaande ziekelijke of aangeboren afwijkingen aan de hersenen zijn, dat er geen aanwijzingen zijn voor letsels aan de hersenen, dat er afwijkingen zijn die erop wijzen dat voorafgaande aan het overlijden ernstig zuurstoftekort in de hersenen was waardoor er ernstige beschadiging van de hersenzenuwcellen is opgetreden en dat er tekenen zijn van bloedstuwing in de (ook kleinste) bloedvaten in de hersenen. Deze bevindingen kunnen passen bij verstikking als doodsoorzaak.
3.2
De verklaringen van diverse verdachten
Naar aanleiding van deze onderzoeksbevindingen worden verdachte, [J. van B.] en [Moeder van slachtoffer] als verdacht van, kort gezegd, de levensberoving op [naam slachtoffer] aangemerkt en zij worden allen op 6 januari 2009 aangehouden en in verzekering gesteld. In de daarop volgende dagen worden zij alle drie verhoord als verdachte. Aanvankelijk blijven allen bij de verklaringen die zij eerder hebben afgelegd als getuige. [Moeder van slachtoffer] verklaart, kort gezegd, dat zij is gaan slapen en om 5 uur is gewekt door [J. van B.] met de mededeling dat [naam slachtoffer] niet meer reageerde. [J. van B.] verklaart, eveneens kort gezegd, dat hij ’s nacht bemerkte dat [naam slachtoffer] niet meer reageerde en dat hij toen [Moeder van slachtoffer] en verdachte waarschuwde.
Verdachte verklaart bij zijn eerste verhoor als verdachte op 6 januari 2009 dat hij niets met de dood van [naam slachtoffer] te maken heeft.
Bij zijn tweede verhoor, op 7 januari, verklaart hij dat hij [naam slachtoffer] ’s nachts heeft willen helpen toen deze ergens in leek te stikken. Hij heeft [naam slachtoffer] daarbij, zo verklaart hij, met een hand ter hoogte van zijn nekje vastgepakt om zo zijn hoofdje naar achteren te kunnen duwen om zo meer ruimte te krijgen om met de rechterwijsvinger in de mond te komen en hetgeen de verstikking veroorzaakte uit de mond te halen. Het is mogelijk dat hij daarbij te hard heeft geknepen.
Bij zijn vijfde verhoor op 13 januari verklaart hij echter dat hij onder invloed van stemmetjes de keel van [naam slachtoffer] heeft dichtgeknepen. Volgens verdachte zei het stemmetje dat hij [naam slachtoffer] bij het nekje moest vastpakken en moest kijken wat er gebeurde. Vervolgens verklaart verdachte dat hij heeft geknepen tot [naam slachtoffer] niet meer bewoog. Bij zijn zesde verhoor, ook op 13 januari, verklaart verdachte dat het stemmetje verder tegen hem zei dat hij er wel mee weg zou komen als hij bij [naam slachtoffer] iets in de keel zou stoppen. Daarop heeft hij bij [naam slachtoffer] een stukje van de matras in de keel gestopt. Verder verklaart hij in dit verhoor nader over hetgeen die nacht gebeurd is.
Vervolgens poogt verdachte zich, op zijn cel in het huis van bewaring, op 14 januari, van het leven te benemen. Dit mislukt. Bij een daaropvolgend ziekenhuisbezoek, op 15 januari, zegt hij tegen medewerkers van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) die hem brengen naar het ziekenhuis en hem daar begeleiden, dat hij in opdracht van een stem de keel van het kindje heeft dichtgeknepen.
Op 16 januari wordt verdachte nogmaals gehoord door de politie. Ook bij die gelegenheid blijft hij bij zijn bekentenis en verklaart hij nader over hetgeen hij met [naam slachtoffer] gedaan heeft.
Op 18 februari 2009 ontvangt de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank vervolgens een fax van de raadsman van verdachte. In deze fax verzoekt de raadsman, naar aanleiding van een gesprek dat hij “de afgelopen week” had met zijn cliënt, om een verhoor van verdachte door de rechter-commissaris, omdat verdachte aan zijn raadsman te kennen heeft gegeven een valse bekentenis te hebben afgelegd. Door de lange verhoren alsmede de constante druk is verdachte gezwicht voor de op hem door de politie uitgeoefende zeer zware druk om een bekennende verklaring af te leggen.
Daarop wordt verdachte op 19 mei 2009 gehoord door de rechter-commissaris. Hij verklaart dan dat hij bekend heeft onder druk van de politie en dat alles wat hij verklaard heeft omtrent de stemmetjes niet waar is. Hij stelt dan wederom, net zoals hij aanvankelijk gedaan heeft, dat hij niets met de dood van [naam slachtoffer] te maken heeft.
3.3
Het gebruik van de bekennende verklaring van verdachte
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdachte is volgens de verdediging gedurende zijn verhoren door de politie onder zware druk gezet. Hierdoor is hij tot de bekennende verklaring gekomen. Deze druk bestond onder andere uit psychologische druk, spreken met stemverheffing en het op de tafel slaan tijdens de verhoren. Voorts was hij danig onder de indruk van de aanhouding op zijn werk, zijn verblijf in de politiecel en de aan hem opgelegde beperkingen. Ook zijn hem tijdens de verhoren woorden in de mond gelegd en zijn zaken gesuggereerd.
Gelet hierop, verzoekt de verdediging de rechtbank een rechtspsycholoog tot deskundige te benoemen. Deze zou moeten nagaan of bij de verhoren de normen, gebaseerd op artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, zijn nageleefd. Tevens moet er nader psychologisch en psychiatrisch onderzoek worden verricht naar de persoonlijkheid van de verdachte. De psychiater en psycholoog die verdachte hebben onderzocht, geven te kennen dat verdachte beïnvloedbaar is en dat zijn persoonlijkheid niet kan omgaan met druk. Bij nader onderzoek moet worden nagegaan of het bekennen van verdachte hiermee verband houdt.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Bij de verhoren van de verdachte door de politie is volgens de officier van justitie geen ongeoorloofde druk uitgeoefend. Bij zulke ernstige verdenkingen is het geoorloofd de verdachte stevig te ondervragen. Daarbij mogen de grenzen gesteld bij artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering echter niet worden overschreden. Dat zijn die in deze zaak ook niet. De audiovisuele opnames van de verhoren geven daar geen blijk van en ook is verdachte niet extreem lang verhoord. Geconfronteerd met gedeelten uit de opnames van de verhoren, kan verdachte de gestelde druk ook niet nader onderbouwen. Er is, kortom, geen sprake van ongeoorloofde druk.
Ook wanneer gelet wordt op de persoonlijkheid van de verdachte, is daarvan geen sprake. De psycholoog heeft immers te kennen gegeven dat verdachte weliswaar beïnvloedbaar is, maar dan wel door zijn moeder en niet door de politie. Tevens geeft het dossier geen aanknopingspunten om de lezing van de verdediging hieromtrent nader te onderbouwen.
Van vatbaarheid van verdachte voor suggestie is volgens de officier van justitie ook niet gebleken. Zo verbeterde verdachte de agenten bij hun samenvattingen van zijn verklaringen.
Ook van het in de mond leggen van verklaringen is geen sprake. Het horen van stemmetjes wordt weliswaar door de agenten aangedragen, maar verdachte verklaart daar vrijelijk en gedetailleerd over verder.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of bij de verhoren het zogenaamde pressieverbod, zoals neergelegd in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, in acht is genomen, overweegt de rechtbank het volgende.
Objectieve druk
Mede na het zien van de opnames van de verhoren in het licht van de jurisprudentie ter zake, is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de wijze van verhoor bij tijd en wijle indringend is geweest, niet kan worden gezegd dat daarmee objectief een ontoelaatbare druk op de verdachte is uitgeoefend, teneinde een bekennende verklaring te verkrijgen. In een strafzaak als de onderhavige is een zekere verbale en non-verbale druk toelaatbaar. Voorts is de duur van de verhoren (zeer) beperkt geweest.
Subjectieve druk
Dat verdachte meer dan de gemiddelde mens beïnvloedbaar zou zijn, zoals volgt uit de stellingen van de verdediging, is de rechtbank niet gebleken. Een ieder ervaart een zekere druk bij een verhoor en een ieder treft het onbehaaglijke gevoel van beperkingen en verblijf in de cel. De verdachte heeft echter, ook bij het zien van de beelden en na daartoe ondervraagd te zijn, niet aannemelijk kunnen maken welke elementen uit het verhoor het maken dat juist hij zwaarder wordt getroffen dan die gemiddelde mens. Dat verdachte meer dan gemiddeld beïnvloedbaar is door de politie, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is daarom niet van oordeel dat verdachte onder een dusdanige druk heeft verkeerd dat hij in weerwil van de door hem gewenste proceshouding, gebracht is tot een bekentenis. Hierbij heeft de rechtbank tevens in ogenschouw genomen dat verdachte ook ten overstaan van de vervoerders van DV&O en op een moment dat hij niet geconfronteerd werd met hem verhorende politieagenten in volledige vrijheid en zonder druk de levensberoving op [naam slachtoffer] heeft bekend.
De rechtbank is voorts niet van oordeel dat verdachte woorden in de mond zijn gelegd of dat hem suggesties zijn gedaan tijdens de verhoren. Bij bestudering van de opnames van de verhoren is het de rechtbank gebleken dat verdachte weliswaar door de verhoorders voorzetten zijn gedaan met betrekking tot het wurgen en het horen van stemmetjes, maar dat er daarbij steeds keuzemogelijkheden zijn geweest voor verdachte om anders te verklaren. De door de verhoorders gestelde vragen waren wat dat betreft voldoende “open”. Daarnaast verbeterde verdachte, zonder daartoe te zijn aangezet, de verhoorders bij het definitief vaststellen van de tekst van het verhoor. En ook hier acht de rechtbank het van belang dat verdachte zijn bekentenis, zonder druk en in volledige vrijheid, herhaald heeft jegens de vervoerders van DV&O.
In het verlengde van deze oordelen komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen noodzaak is een rechtpsycholoog nader onderzoek te laten verrichten naar de mogelijke schending van het pressieverbod. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging daaromtrent dan ook af.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte bruikbaar om als bewijsmiddel te dienen.
3.4
De overige overwegingen omtrent het bewijs
3.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De bekennende verklaring van verdachte is geloofwaardig, omdat zijn verklaring overeenstemt met de forensische bevindingen, hij geen reden had om te liegen en hij wrok koestert tegen [Moeder van slachtoffer].
Omdat het opzet en de voorbedachten rade uit de handelingen van verdachte blijkt, acht de officier van justitie dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] heeft vermoord.
3.4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair is de verdediging van mening dat, als de rechtbank niet overgaat tot het benoemen van een rechtspsycholoog, de verklaringen van verdachte niet als bewijsmiddel mogen worden gebruikt. De verklaringen zijn immers in strijd met het pressieverbod ex artikel 29 Wetboek van Strafvordering verkregen. Verdachte moet vervolgens worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Om redenen als genoemd onder onderdeel 3.3.3 van het vonnis komt de rechtbank niet tot uitsluiting van de bekennende verklaring van verdachte.
Gelet op die verklaring acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg [naam slachtoffer] heeft vermoord, immers heeft verdachte toen hij ’s nachts iets ging drinken een stemmetje gehoord dat hem zei dat hij [naam slachtoffer] moest vastpakken en zijn keel moest dichtknijpen teneinde te kijken wat er gebeurde. Verdachte heeft aan die stem gehoor willen geven en heeft de daad bij het woord gevoegd. Verdachte is op [naam slachtoffer] toegelopen en heeft het door de stem ingefluisterde plan tot uitvoer gebracht. In die tijdspanne, hoe kort ook, had verdachte ook van zijn voornemen af kunnen zien. Dit heeft hij niet gedaan. Daarmee heeft verdachte met voorbedachten rade gehandeld.
De verklaring van verdachte over de wijze waarop hij [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, komt overeen met de forensische bevindingen. Ook verklaart verdachte dat de stem tegen hem zei dat hij een propje in de keel van [naam slachtoffer] moest steken om zijn daad te verhullen. Verdachte verklaart dat hij vervolgens een stukje uit de matras nam en dit in de keel van [naam slachtoffer] stak. Ook dit komt overeen met de resultaten van het forensische onderzoek. Na vezelonderzoek is immers geconcludeerd dat het propje dat in de keel van [naam slachtoffer] is ontdekt hoogst waarschijnlijk afkomstig was van het matrasje waarop [naam slachtoffer] sliep. De rechtbank acht derhalve de verklaring van verdachte geloofwaardig, omdat deze past in hetgeen bij forensisch onderzoek is vastgesteld.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 31 oktober 2008 tot en met 1 november 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel en/of hals van die [naam slachtoffer] dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden en een of meer propjes in de mond en/of keel van die [naam slachtoffer] gestopt, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het strafbare feit moord op.
4.1
Toerekenbaarheid
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vraag naar de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, kan mede door de ontkenning van verdachte en door het beperkte zicht dat hij biedt op zijn persoon, door de gedragsdeskundigen niet wetenschappelijk verantwoord worden beantwoord. Om die reden gaat de officier van justitie uit van volledige toerekeningsvatbaarheid.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de onderzoeken van de gedragswetenschappers, is volgens de verdediging onvoldoende bekend omtrent de persoon van verdachte. De mate van beïnvloedbaarheid is echter van groot belang bij het vaststellen van toerekeningsvatbaarheid. Nu de psychiater en de psycholoog die verdachte hebben onderzocht, hierover geen oordeel geven, is de toerekeningsvatbaarheid niet vast te stellen. Er dient nader onderzoek te worden verricht omtrent de persoon van de verdachte, bijvoorbeeld door hem in het Pieter Baan Centrum te laten onderzoeken dan wel te observeren. De zaak moet daarom naar de rechter-commissaris worden verwezen, zodat er nader onderzoek kan worden verricht naar de persoon van de verdachte met het oog op de toerekeningsvatbaarheid, aldus de raadsman.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte het volgende.
In het kader van de toerekenbaarheid is door zowel psychiater [naam psychiater] als psycholoog [naam psycholoog] als forensisch milieuonderzoeker [naam forensisch milieuonderzoeker] onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. In het bijzonder [naam psychiater] en [naam psycholoog] hebben zich daarbij in de door hen uitgebrachte rapporten van respectievelijk 10 juni 2009 en 18 juni 2009 uitgelaten over de vragen:
? of verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens,
? hoe dit was ten tijde van het plegen van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd,
? of de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzen c.q. zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde beïnvloedde en dat dan zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden en mocht dit het geval zijn,
? op welke manier dat dan geschiedde,
? in welke mate dat geschiedde en
? welke conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan te adviseren is.
Ook is hen de beantwoording verzocht van de vragen: welke factoren voortkomend uit de eventuele stoornis van verdachte van belang kunnen zijn voor de kans op recidive, welke andere factoren en condities hierbij in ogenschouw dienen te worden genomen en of er iets te zeggen is over de eventuele onderlinge beïnvloeding van deze factoren en condities. Daarbij is hen gevraagd welke aanbevelingen van gedragskundige en van andere aard te doen zijn over interventies op deze factoren en condities en hun eventuele onderlinge beïnvloeding en binnen welk juridisch kader dit gerealiseerd zou kunnen worden.
Psychiater [naam psychiater] verwoordt op bladzijde 18 en 19 in zijn rapportage dat uit het onderzoek blijkt dat verdachte kenmerken vertoont van een persoonlijkheidsstoornis met vooral afhankelijke en vermijdende kenmerken. Hij merkt daarbij op dat het psychologische onderzoek wijst op een psychotische kwetsbaarheid, maar dat tijdens de verschillende onderzoeksgesprekken geen harde aanwijzingen werden gevonden voor het bestaan van psychotische symptomen ten tijde van dit onderzoek.
Op de vraag hoe dit was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde antwoordt [naam psychiater] dat de persoonlijkheidsproblematiek bestond ten tijde van het tenlastegelegde. [naam psychiater] vervolgt dan met: “Mogelijk is er ten tijde van het tenlastegelegde sprake geweest van een psychose; doch onderzochte ontkent dit nu, na hiervoor zelf eerst wel aanwijzingen te hebben gegeven. Elke nadere uitspraak in deze is dermate hypothetisch, dat daarvan wordt afgezien.”
Daar waar het de vraag betreft of de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzen c.q zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde beïnvloedde, antwoordt [naam psychiater]: “Gezien het feit dat onderzochte het tenlastegelegde tegenover ondergetekende bij herhaling heeft ontkend kan op deze vraag slechts in hypothetische zin worden geantwoord en is het niet mogelijk dit antwoord voldoende wetenschappelijk te onderbouwen. Daarom wordt van de beantwoording van deze en volgende vragen afgezien.”
Psycholoog [naam psycholoog] laat zich op bladzijde 16 en 17 van haar rapportage in gelijke termen over verdachte uit. Geparafraseerd komen haar bevindingen hierop neer: Betreffende de persoonlijkheid van verdachte zijn afhankelijke en vermijdende stoorniskenmerken naar voren gekomen, waarbij over de (onuitgerijpte) ontwikkeling van betrokkene is opgemerkt dat deze imponeert als een eenzijdige identiteitsontwikkeling, gericht (geweest) op externe normen en waarden. De indruk is niet dat sprake is van anti-sociale problematiek. Van deze persoonlijkheidsproblematiek was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Omdat verdachte het tenlastegelegde ontkent kunnen de overige vragen niet goed beantwoord worden.
Zowel [naam psychiater] als [naam psycholoog] heeft zich daarmee onthouden van een beantwoording van de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Ter toelichting op hun rapporten hebben [naam psychiater] en [naam psycholoog] ter zitting op 30 oktober 2009 verklaard dat verdachte wel kenmerken vertoont van een persoonlijkheidsstoornis maar dat van een persoonlijkheidsstoornis niet gesproken kan worden omdat er geen lijn van problemen door zijn leven zichtbaar is.
Ook bij het verhoor van hen ter terechtzitting van 30 oktober 2009 heeft zowel [naam psychiater] als [naam psycholoog] zich niet willen wagen aan een beantwoording van de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Wel heeft [naam psychiater], desgevraagd, ter zitting opgemerkt:
“Is er sprake van psychose ten tijde van het tenlastegelegde? Verdachte heeft tegen verschillende mensen gezegd dat hij stemmen hoorde. Verdachte heeft op dit vlak een biologische achtergrond. Zijn vader is schizofreen en als een vader dat heeft dan heeft zijn zoon 10 procent kans dit ook te krijgen. Uit het onderzoek zijn echter geen harde aanwijzingen naar voren gekomen dat er sprake was van een psychose. Ik plaats daarbij de kanttekening dat er nu geen sprake is van psychose. Dat betekent niet dat er geen psychose geweest is. Het horen van stemmen wil niet automatisch zeggen dat verdachte psychotisch is. Meestal is bij onderzoek na een aantal minuten vast te stellen dat iemand psychotisch is. Die bevestiging is bij verdachte niet te vinden.”
(…)
“Als iemand een psychose heeft, is hij op dat moment niet in staat om vast te stellen wat waar is of niet. Het maakt niet per definitie dat iemand niet meer verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn daden. Schizofrenie is een hersenziekte. Niet iedereen met een erfelijke aanleg krijgt de stoornis. Niet iedereen die stemmen hoort, doet wat de stem zegt. Het is afhankelijk van de soort stem of mensen reageren. Een bekende stem, bijvoorbeeld van vader of moeder, zal sneller opgevolgd worden dan een onbekende stem.”
De rechtbank leidt uit deze passages af dat ook al zou verdachte [naam slachtoffer] vermoord hebben alleen omwille van “een stem” die daarop aandrong, deze aandrang niet dusdanig behoeft te zijn geweest dat verdachte daaraan op geen enkele wijze weerstand heeft kunnen bieden. Ware dat immers het geval geweest, dan had verdachte ook van de brug af moeten rijden, toen de stem hem dat opdroeg of had verdachte op andere momenten anderen “op de bek” moeten slaan. Dat heeft de stem hem, zo verklaart hij, namelijk ook gezegd. Ook andere, verdachtes persoonlijkheid betreffende omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot een ernstig vermoeden van volledige ontoerekeningsvatbaarheid blijken niet uit de genoemde rapportages.
Of omtrent de persoonlijkheid van verdachte meer zou kunnen blijken bij een onderzoek door het Pieter Baan Centrum, acht de rechtbank, gelet op hetgeen beide deskundigen daarover hebben verklaard ter terechtzitting, onwaarschijnlijk. Zij zal het daartoe strekkende verzoek van de raadsman daarom afwijzen.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat hetgeen bewezen is verklaard aan verdachte toegerekend kan worden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de ernst van de zaak, het leed bij de nabestaanden en de persoon van de verdachte gevorderd een gevangenisstraf van 15 jaar aan verdachte op te leggen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich over de hoogte van een eventueel op te leggen straf niet uitgelaten.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
In de nacht van 31 oktober op 1 november 2008 heeft een klein, weerloos jongetje, [naam slachtoffer], het leven gelaten. Door de handen van een volwassen man is hij gewurgd. Ook propte de man een stukje matras in zijn keel. Niets had dit 16 maanden oude kindje deze volwassene misdaan. Toch vermoordde verdachte hem en probeerde hij zijn daad te verhullen door met dat materiaal de keel te blokkeren.
Dat iemand een kind zo iets onomkeerbaars aandoet, is niet te begrijpen.
Het verdriet van de ouders van [naam slachtoffer], van zijn zusje en van zijn andere familieleden is onvoorstelbaar en onbeschrijfelijk groot. Niets kan [naam slachtoffer] aan hen teruggeven.
Bij de afweging welke straf een dader moet krijgen, moet de rechter niet alleen kijken naar wat de dader heeft gedaan, maar moet hij ook op de persoon van de dader letten. Gewogen heeft de rechtbank dat verdachte niet ontoerekeningsvatbaar is en tevens dat hij naar zijn eigen zeggen handelde onder invloed van een stem, waaraan hij op dat moment geen weerstand wist te bieden. Verdachte is verder een man die op een kleine “jeugdzonde” na, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Deze twee elementen leggen echter niet veel gewicht in de schaal. Voorop staat namelijk dat verdachte een onschuldig kind heeft vermoord en die daad heeft willen verhullen. Hij heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn daad willen of durven nemen. Voor de rechtbank komt als straf daarom alleen een gevangenisstraf van lange duur in aanmerking. Alles afwegend is de eis van de officier van justitie een terechte eis. Die zal de rechtbank dan ook volgen. De straf die de rechtbank verdachte zal opleggen, is een gevangenisstraf van 15 jaren met aftrek van de tijd die hij al in voorrarrest heeft doorgebracht.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert een schadevergoeding terzake van het feit.
De vordering is opgebouwd uit de posten:
- -
Kosten begrafenis € 3555,62
- -
Kosten begrafenis € 335,00
- -
Kosten grafmonument € 1700,00
- -
Telefoonkosten € 100,00
- -
Reiskosten € 49,92
- -
Buitengerechtelijke incassokosten € 900,00
Totaal € 6640,54
De benadeelde partij heeft ter zitting aangegeven dat hij uit hoofde van een uitvaartverzekering een vergoeding ad € 2.500,00 heeft gekregen.
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat de incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat er bij deze kosten geen rechtstreeks verband bestaat met het tenlastegelegde. Deze post zal dan ook worden afgewezen.
De overige posten zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de uitkering van de verzekering van de benadeelde partij, ad € 2.500,00 euro, van het totaal bedrag zal worden afgetrokken. De rechtbank zal derhalve overgaan tot toewijzing van € 3.240,54 euro vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2008.
De rechtbank zal daarbij ook overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7. De wettelijke voorschriften
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.5 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- -
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [adres benadeelde partij] te betalen een bedrag van EUR 3.240,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2008;
- -
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] voor het overige af;
- -
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] EUR 3.240,54 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 42 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2008;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en
mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 november 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2008 tot en met 1 november 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel en/of hals van die [naam slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, in elk geval excessief omklemmend geweld uitgeoefend op de keel en/of hals van die [naam slachtoffer] en/of de mond van die [naam slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of een of meer (stoffen) voorwerpen/propjes
in de mond en/of keel van die [naam slachtoffer] gestopt, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2008 tot en met 1 november 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel en/of hals van die [naam slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, in elk geval excessief omklemmend geweld uitgeoefend op de keel en/of hals van die [naam slachtoffer] en/of de mond van die [naam slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of een of meer (stoffen) voorwerpen/propjes in de mond en/of keel van die [naam slachtoffer] gestopt, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.