Vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8498, NJ 2004, 201, HR 30 oktober 2001, LJN AB3143, NJ 2002, 129 en HR 15 september 1997, DD 98.007.
HR, 22-09-2009, nr. 07/12075
ECLI:NL:HR:2009:BI5623
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-09-2009
- Zaaknummer
07/12075
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI5623
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI5623, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI5623
ECLI:NL:PHR:2009:BI5623, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI5623
- Wetingang
- Vindplaatsen
VA 2010/25 met annotatie van J. Silvis
NbSr 2009/345
Uitspraak 22‑09‑2009
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Belediging ex art. 266 jo. 267 Sr. Grondslagverlating? Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd i.d.z.v. art. 266 Sr i.v.m. art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarvan is i.h.a. sprake indien de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben. In het licht van ’s Hofs vaststelling dat de door verdachte geuite woorden (“sukkels, “klootzakken”, “loosers”, “kankerlijers”) op zichzelf beschouwd beledigend zijn, getuigt zijn oordeel dat “de door verdachte geuite bewoordingen i.c. geen belediging opleveren”, van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de term “belediging” a.b.i. art. 266 jo. 267 Sr. De omstandigheden waaronder die uitlatingen zijn gedaan, zijn – anders dan het Hof heeft geoordeeld, van onvoldoende gewicht om daaraan het beledigend karakter te ontzeggen. ’s Hofs opvatting van politieagenten een zeker incasseringsvermogen mag worden verwacht vindt geen steun in het recht (HR LJN AA9745).
22 september 2009
Strafkamer
nr. 07/12075
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 februari 2007, nummer 24/001353-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman van de verdachte, mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging onder 3 heeft verlaten doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de daarin voorkomende, aan art. 266, eerste lid, Sr in verbinding met art. 267 Sr ontleende term "belediging".
2.2. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
"zij op of omstreeks 14 augustus 2005, in de gemeente Groningen, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [betrokkene 1], agent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 3], agent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 4], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "sukkels" en/of "klootzakken" en/of "loosers" en/of "kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking."
2.3. Het Hof heeft de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en daartoe het volgende overwogen:
"De onder 3 ten laste gelegde belediging van politieambtenaren heeft plaatsgevonden omstreeks vier uur 's nachts in het uitgaanscentrum van Groningen. Genoemde politieambtenaren hielden op de Grote Markt aldaar temidden van het uitgaanspubliek toezicht op de openbare orde. Verdachte, een studente die op dat moment aangeschoten was, schold hen na een woordenwisseling uit voor "sukkels, loosers, klootzakken en kankerlijers", woorden die op zichzelf beledigend kunnen zijn. Gelet echter op de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden, mede in aanmerking nemend dat van politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen mag worden verwacht, is het hof van oordeel dat de door verdachte gebezigde bewoordingen in het onderhavige geval geen belediging opleveren als bedoeld in artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen onder 3 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken."
2.4. Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd in de zin van art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarvan is in het algemeen sprake indien de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben.
2.5. In het licht van de vaststelling van het Hof dat de door de verdachte geuite woorden "sukkels", "klootzakken", "loosers" en "kankerlijers" op zichzelf beschouwd beledigend zijn, getuigt zijn oordeel dat "de door verdachte gebezigde bewoordingen in het onderhavige geval geen belediging opleveren" van een onjuiste opvatting omtrent de term "belediging" in de betekenis die daaraan toekomt in art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr.
De omstandigheden waaronder die uitlatingen zijn gedaan, zijn - anders dan het Hof heeft geoordeeld - van onvoldoende gewicht om daaraan het beledigend karakter te ontzeggen.
's Hofs opvatting "dat van politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen mag worden verwacht", vindt geen steun in het recht (vgl. HR 19 december 2000, LJN AA9745, NJ 2001, 101).
2.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak wat betreft de ten aanzien van feit 3 gegeven beslissingen niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak wat betreft de ten aanzien van feit 3 gegeven beslissingen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 22 september 2009.
Conclusie 26‑05‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 6 februari 2007 verdachte vrijgesproken van belediging van een ambtenaar in functie en haar voorts wegens het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en wederspannigheid veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
2.
De advocaat-generaal bij het hof heeft beroep in cassatie ingesteld; een plaatsvervangend advocaat-generaal bij dat hof heeft bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht het hof ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit — met verlating van de grondslag van de tenlastelegging — verdachte heeft vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd, nu het hof bij deze vrijspraak is uitgegaan van een onjuiste uitleg van het in de tenlastelegging voorkomende, aan art. 266, eerste lid, Sr ontleende, woord ‘belediging’.
4.
Aan verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 3 tenlastegelegd dat:
‘zij op of omstreeks 14 augustus 2005, in de gemeente Groningen, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [betrokkene 1], agent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 3], agent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 4], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden ‘sukkels’ en/of ‘klootzakken’ en/of ‘loosers’ en/of ‘kankerlijers’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.’
5.
Het hof heeft verdachte van het haar onder 3 tenlastegelegde feit vrijgesproken en de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
‘Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De onder 3 ten laste gelegde belediging van politieambtenaren heeft plaatsgevonden omstreeks vier uur 's nachts in het uitgaanscentrum van Groningen. Genoemde politieambtenaren hielden op de Grote Markt aldaar temidden van het uitgaanspubliek toezicht op de openbare orde. Verdachte, een studente die op dat moment aangeschoten was, schold hen na een woordenwisseling uit voor ‘sukkels, loosers, klootzakken en kankerlijers’, woorden die op zichzelf beledigend kunnen zijn. Gelet echter op de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden, mede in aanmerking nemend dat van politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen mag worden verwacht, is het hof van oordeel dat de door verdachte gebezigde bewoordingen in het onderhavige geval geen belediging opleveren als bedoeld in artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen onder 3 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.’
6.
De tenlastelegging is ten aanzien van feit 3 toegesneden op art. 266, eerste lid, en 267, aanhef en onder 2o, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende term ‘beledigend’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 266, eerste lid, Sr.
7.
Art. 266, eerste lid, Sr luidt als volgt:
‘Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.’
8.
Art. 267 Sr luidt, voor zover hier van belang:
‘De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:
- 1o.
(…)
- 2o.
een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- 3o.
(…).’
9.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Het gaat hier om een belediging die een viertal politieambtenaren mondeling in hun tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd, wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam.1. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.2.
10.
De opvatting dat op zichzelf beledigende woorden minder spoedig als beledigend kunnen worden bestempeld indien zij zijn gericht tot politieagenten, omdat dergelijke functionarissen uit hoofde van hun functie, waar het beledigende uitlatingen betreft, meer moeten kunnen verdragen dan anderen, vindt geen steun in het recht.3.
11.
Het bezigen van in het spraakgebruik erkende scheldwoorden is beledigend in de zin van art. 266, eerste lid, Sr.4. Een uitdrukking of term is beledigend in de betekenis van voornoemde bepaling, indien deze zonder meer geschikt is om daarmee andermans waardigheid te miskennen. Termen die naar algemeen spraakgebruik als scheldwoorden te kwalificeren zijn, zijn daarvoor geschikt. In het bezigen van dergelijke termen ligt reeds — behoudens contra-indicaties — de strekking om te beledigen besloten.5. Voorts is de ratio van de strafverzwaringsgrond van art. 267, aanhef en onder 2o, Sr gelegen in de bescherming van het ordentelijk functioneren van het overheidsgezag.6. Het gaat hierbij om de handhaving van het gezag van de politie, zonder welk gezag die politie niet goed kan functioneren. De jurisprudentie ten aanzien van belediging van politieambtenaren laat het volgende beeld zien.
12.
In HR NJ 2004, 201 roept de verdachte in kennelijk beschonken toestand door een geopend raam een politieambtenaar het woord ‘homofiel’ toe, nadat deze hem had aangesproken op wildplassen. Het oordeel van het hof dat in de door hem geschetste omstandigheden de term ‘homofiel’ de strekking heeft de politieman tot wie de uitlating was gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten, geeft geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
13.
In HR NJ 2001, 101 fietst de verdachte langs een aantal politieambtenaren, waarbij hij ‘een geluid als van een paard’ in hun richting maakt. Verdachte fietst door maar blijft in de richting van de verbalisanten achterom kijken, waarna hij ten val komt. Als de politieambtenaren hierom lachen, voegt de verdachte hun de woorden ‘vuile homo's’, ‘homofielen’ en ‘vieze smerissen’ toe. De Hoge Raad oordeelt dat het hof klaarblijkelijk de woordcombinaties ‘vuile homo's’ en ‘vieze smerissen’ beledigend heeft geacht, hetgeen het hof heeft kunnen doen zonder miskenning van de betekenis die aan die in art. 266 Sr voorkomende term toekomt. Voorts overweegt de Hoge Raad dat het hof tegen die achtergrond het samenstel van uitlatingen waaronder het door de verdachte in samenhang met de genoemde uitlatingen gebezigde woord ‘homofielen’ als beledigend heeft aangemerkt, welk oordeel volgens de Hoge Raad geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is.
14.
In gerechtshof 's‑Hertogenbosch 28 december 2007, LJN BC0815 roept de verdachte politieambtenaren zingend ‘homo's’ toe, terwijl die verbalisanten in zijn visie bezig zijn met het onnodig uitschrijven van bekeuringen. Op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg verklaart de verdachte dat het woord ‘homo’, wanneer dit woord onder deze omstandigheden wordt geuit, voor hem zoiets als ‘eikel’ of ‘sukkel’ betekent en dat hij zich kan voorstellen dat de politie zich beledigd voelde. Voorts verklaart een van de verbalisanten op de terechtzitting in hoger beroep dat hij het woord ‘homo's’ als beledigend heeft opgevat. Het hof oordeelt dat de bewezenverklaarde uiting van verdachte onder deze omstandigheden de strekking had de verbalisanten tot wie de uitlating was gericht in hun eer en goede naam aan te tasten en ook dat effect had.
15.
In gerechtshof 's‑Gravenhage 12 oktober 2007, LJN BB5880 roept de verdachte op het moment dat een busje van de politie hem passeert ‘Joden’ in de richting van dat busje. Het hof overweegt dat verdachte zonder enige aanleiding in het openbaar in de richting van het passerende politiebusje ‘Joden’ heeft geschreeuwd zonder dat dit op enigerlei wijze functioneel was, en dat is gebleken dat verdachte zijn eerdere contacten met de politie als negatief had ervaren en een hekel had aan de politie. Voorts oordeelt het hof dat daaruit kan worden afgeleid dat de kreet ‘Joden’ een vernederende bedoeling had en dus onder de gegeven omstandigheden als beledigend kan worden gekwalificeerd.
16.
In de hiervoor onder 5 weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat de door verdachte gebezigde bewoordingen, te weten ‘sukkels’, ‘loosers’, ‘klootzakken’ en ‘kankerlijers’, in het onderhavige geval geen belediging opleveren als bedoeld in art. 266, eerste lid, in verbinding met art. 267, aanhef en onder 2o, Sr. Het hof heeft daartoe overwogen dat de tenlastegelegde belediging van politieambtenaren heeft plaatsgevonden omstreeks vier uur 's nachts in het uitgaanscentrum van Groningen, de politieambtenaren aldaar temidden van het uitgaanspubliek toezicht hielden op de openbare orde, verdachte — die op dat moment aangeschoten was — de politieagenten na een woordenwisseling heeft uitgescholden met woorden die op zichzelf beledigend kunnen zijn, en van politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen mag worden verwacht.
17.
De woorden ‘sukkels’, ‘loosers’, ‘klootzakken’ en ‘kankerlijers’ dragen op zichzelf genomen in het algemeen een beledigend karakter. Gelet hierop en in het licht van hetgeen hiervoor onder 9, 10 en 11 is vooropgesteld, geeft het oordeel van het hof blijk van een onjuiste uitleg van de in de tenlastelegging voorkomende term ‘beledigend’. Het hof heeft verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit derhalve vrijgesproken van iets anders dan haar was tenlastegelegd. Het middel klaagt terecht dat het hof aldus de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
18.
Opmerkelijk is dat de benadering van het hof diametraal tegenover die van de regering staat. Uit de brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 26 oktober 20067. valt bezorgdheid op te maken voor het frequenter voorkomen van agressie en geweld bij de uitvoering van publieke taken. In de brief wordt verslag gedaan van een nieuwe richtlijn van het OM voor de verhoging van de strafeis bij een geweldsdelict in geval het gaat om gekwalificeerde slachtoffers zoals ambtenaren, maar ook ambulancepersoneel, van 25% naar 100% van de eis voor het gronddelict. Hoewel de brief over geweld gaat is aannemelijk dat de opvatting tegenover belediging van ambtenaren in het publieke domein daarvan niet veel zal afwijken.
19.
Een andersgericht, maar in dit verband niet irrelevant perspectief biedt het editorial van Buruma in Delikt en Delinkwent van februari van vorig jaar.8. Kort gezegd maakt hij zich zorgen om een sterk gedaalde verdraagzaamheid en afgenomen incasseringsvermogen in de samenleving in het algemeen. Het strafrechtelijk systeem wordt nogal gemakkelijk door burgers ingezet om elkaar te kwetsen en te benadelen.
20.
Misschien heeft het hof — bij het vrijwel ontbreken van de bevoegdheid van de rechter om een opportuniteitstoetsing van een concrete vervolging uit te voeren — een signaal willen afgeven in de (latere) lijn van Buruma. Als de politie op zijn strepen staat tegenover burgers, gaan de burgers misschien ook wel op hun strepen staan tegenover de politie. Iets van de-escalatie voorzover het niet om daadwerkelijk geweld tegen gekwalificeerde slachtoffers gaat is misschien wel te prefereren. Kon een goed gesprek of een stevige schrobbering niet meer opleveren? Had de vervolging zich niet kunnen beperken tot het niet opvolgen van een ambtelijk bevel en de wederspannigheid?
21.
Hoe dan ook: langs deze weg kon het hof zijn — hier veronderstelde — doel op het punt van de belediging niet bereiken. De voorwaardelijke boete voor de andere feiten drukt dat wel uit.
22.
Het middel slaagt.
23.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2009
Vgl. HR NJ 2004, 201.
Vgl. HR 19 december 2000, LJN AA9745, NJ 2001, 101.
Vgl. A.L.J. Janssens, Strafbare belediging (diss. Groningen, 1998), p. 197–199.
Vgl. A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, 2e, p. 70–74.
Vgl. A.L.J. Janssens, a.w., p. 257–258, A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, a.w., p. 102 en HR 10 mei 1955, NJ 1956, 8, m.nt. B.V.A.R.
TK 2006–2007, 28 684, nr 100.
Een al te responsief strafrecht, DD 2008, 9.