Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/10
10 De TRIPs-overeenkomst
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS582589:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Commissie van de Europese Gemeenschappen – Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen, COM(2003)46 def., p. 3.
Unieverdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom. Het Unieverdrag van Parijs is zesmaal herzien, de laatste keer in Stockholm op 14 juli 1967. Deze laatste tekst trad voor Nederland op 10 januari 1975 in werking. Zie Trb. 1969, 144 en 1970, 187 en Goedkeuringswet van 26 juni 1974, Stb. 1974, 398.
Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 1886, aangevuld te Parijs op 4 mei 1896, herzien te Berlijn op 13 november 1908, aangevuld te Bern op 20 maart 1914, herzien te Rome op 2 juni 1928, te Brussel op 26 juni 1948, te Stockholm op 14 juli 1967 en te Parijs op 24 juli 1971, en gewijzigd op 28 september 1979; (met Aanhangsel), Trb. 1972, 157.
Stoll e.a. 2009, p. 2-3; Cohen Jehoram & Rörsch 2008, p. 12.
Advies 1/94 van het HvJ EG aan de Commissie, uitgebracht krachtens art. 228, lid 6, van het EG-Verdrag inzake de ‘bevoegdheid van de Gemeenschap om internationale akkoorden op het gebied van diensten en bescherming van de intellectuele eigendom te sluiten’, Jur. 1994, p. I-5267, r.o. 105; Besluit van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986- 1994) voortvloeiende overeenkomsten, Pb. 1994, L 336/1. De bevoegdheid van het HvJ EU om te beslissen op vragen van uitleg over de TRIPs-overeenkomst is bevestigd in HvJ EU 14 december 2000, NJ 2001/403 (Dior/Tuk), r.o. 33.
De bevoegdheid van het HvJ EU om te beslissen op vragen van uitleg over de TRIPs-overeenkomst is bevestigd in HvJ EU 14 december 2000, NJ 2001/403 (Dior/ Tuk), r.o. 33.
Reinbothe 2011, p. 5; Cohen Jehoram & Rörsch 2008, p. 11.
Stoll e.a. 2009, p. 2.
TRIPs-overeenkomst, deel II titels 1 t/m 7. Zie Grosheide 2016, p. 26.
Cohen Jehoram & Rörsch 2008, p. 11; COM(2003)46 def., p. 17.
Stoll e.a. 2009, p. 680.
Cohen Jehoram & Rörsch 2008, p. 37.
Uit het richtlijnvoorstel van 2003 volgt dat de Handhavingsrichtlijn is bedoeld als aanvulling op de initiatieven ter bestrijding van namaak en piraterij in het kader van de betrekkingen die de Gemeenschap met derde landen onderhoudt, en van de multilaterale overeenkomsten waarbij zij partij is.1 In dit verband is met name relevant de TRIPs-overeenkomst. Zoals nader aan de orde zal komen, zijn diverse bepalingen van de Handhavingsrichtlijn overgenomen uit, althans gebaseerd op, de TRIPs-overeenkomst.
De TRIPs-overeenkomst bouwt voort op eerdere internationale verdragen op het gebied van IE, zoals het Unieverdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 18832 en de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 18863,4 Het doel van de TRIPs- overeenkomst is de internationale handel te bevorderen door o.a. de IE-rechten te beschermen, terwijl verzekerd dient te worden dat een doeltreffende en toereikende bescherming van de intellectuele eigendom niet het handelsverkeer belemmert.5
Zowel de EU als geheel als de afzonderlijke lidstaten van de EU zijn partij bij de TRIPs-overeenkomst. Voor Nederland is het op 1 januari 1996 in werking getreden. Het Europese Hof van Justitie heeft in een advies verklaard dat de bevoegdheid tot sluiting van de TRIPs-overeenkomst berust bij de Europese Gemeenschap en haar lidstaten tezamen.6 Doordat de EU zelf is aangesloten bij het Wereldhandelsverdrag en de TRIPs-overeenkomst, zijn zowel de TRIPs-overeenkomst als de uitleg van de daarin neergelegde bepalingen Europeesrechtelijke aangelegenheden geworden. Dat maakt het Europese Hof van Justitie bevoegd te beslissen op vragen van uitleg over TRIPs.7
TRIPs wordt beschouwd als het tot op heden meest vergaande internationale verdrag op het gebied van de intellectuele eigendom.8 In de eerste plaats zijn de belangrijkste bepalingen van de eerdere verdragen via schakelbepalingen in TRIPs van kracht geworden voor de aangesloten landen. Aangezien meer landen partij zijn bij TRIPs dan bij de eerdere verdragen, is aldus de werking van de betreffende bepalingen tot die landen uitgebreid. Daarnaast betreft TRIPs, anders dan de eerdere verdragen, de intellectuele eigendom als geheel, waarmee wordt bedoeld: de industriële eigendom inclusief het auteursrecht en naburige rechten.9 De TRIPs- overeenkomst is van toepassing op de volgende intellectuele-eigendomsrechten: auteursrechten, naburige rechten, merken, geografische (herkomst)aanduidingen, tekeningen en modellen, octrooien en ontwerpen voor topografieën van geïntegreerde schakelingen (chips). Daarnaast regelt TRIPs ook minder duidelijk omlijnde terreinen, zoals de bescherming van niet openbaar gemaakte informatie.10 Niet genoemd in TRIPs zijn het handelsnaamrecht, het portretrecht, de geschriftenbescherming, het databankenrecht, de bescherming van domeinnamen, misleidende en vergelijkende reclame en slaafse nabootsing. In hoeverre deze, aan de intellectuele eigendom verwante, terreinen onder het bereik van TRIPs vallen is onderwerp van (internationale) discussie.11
Ten derde kan de TRIPs-overeenkomst als uniek en vergaand worden aangemerkt aangezien het, naast bepalingen die de bescherming van IE-rechten betreffen, tevens gedetailleerde bepalingen bevat met betrekking tot de (civielrechtelijke) handhaving van IE-rechten. Tijdens de onderhandelingen zijn grote verschillen tussen de rechtsstelsels geconstateerd voor wat betreft de grondslagen en beginselen van de individuele rechtsordes enerzijds, en de ‘infrastructural and economic framework conditions’ anderzijds. De nationale regels van procesrecht behoren dan ook tot de soevereine competentie van staten, die ieder hun eigen juridische tradities erop nahouden.12 Om die reden is de doelstelling van TRIPs niet de regels van procesrecht te harmoniseren, maar minimumstandaarden voor de handhaving van IE-rechten vast te stellen.13 De keuze voor minimumstandaarden in de TRIPs-overeenkomst brengt mee dat verdergaande bescherming van IE-rechten toegestaan is. Dit volgt ook expliciet uit art. 1.1. TRIPs, dat bepaalt dat de verdragsluitende landen een uitgebreidere bescherming kunnen toepassen in hun nationale wetgeving dan in TRIPs is vereist, mits deze bescherming niet in strijd is met de bepalingen van het verdrag. TRIPs laat het dus aan de verdragsluitende landen over, in de context van hun eigen rechtsstelsel en -praktijken, de beschermde belangen en de wijze van bescherming ervan nader te regelen op voorwaarde dat die bescherming doeltreffend is.14
In deel III zijn de minimumbepalingen over de middelen tot handhaving van IE- rechten vastgelegd. De aangesloten landen zijn in het algemeen verplicht erop toe te zien dat in hun nationale wetgeving is voorzien in procedures voor de handhaving van IE-rechten, ‘opdat doeltreffend kan worden opgetreden tegen elke inbreuk (…)’ (art. 41 TRIPs). Onder dergelijke procedures worden (tevens) begrepen snelle middelen om inbreuken te voorkomen en middelen die verdere inbreuken tegengaan. De handhavingsprocedures dienen evenwel eerlijk en billijk te zijn, en mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn of onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden (art. 41 lid 2). In het bijzonder dienen de aangesloten landen de houders van IE-rechten de mogelijkheid te bieden tot het voeren van civiele gerechtelijke procedures ter handhaving van hun IE-rechten. Deze procedures dienen te voldoen aan bepaalde minimumvoorwaarden zoals vastgesteld in art. 42. Verder biedt TRIPs de nationale rechterlijke autoriteiten enkele bevoegdheden ten aanzien van corrigerende maatregelen (bijvoorbeeld rechterlijke bevelen, toekenning van schadevergoeding, winstafdracht, beslaglegging, de verwijdering van inbreukmakende producten en – facultatief – het recht op informatie) en bevat het minimumvoorwaarden waaraan voorlopige maatregelen (zoals ex parte maatregelen, bewijsbeschermende maatregelen) moeten voldoen. Tot de corrigerende maatregelen behoort ook de vergoeding van proceskosten, waarover meer in par. 2.6. Verder zijn de verdragsluitende landen verplicht te voorzien in strafrechtelijke procedures en straffen in bepaalde gevallen, in ieder geval wanneer sprake is van opzettelijke namaak van handelsmerken of inbreuk op auteursrechten op commerciële schaal.