Rb. Midden-Nederland, 07-10-2020, nr. 8529652 UE VERZ 20-155
ECLI:NL:RBMNE:2020:6015
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
07-10-2020
- Zaaknummer
8529652 UE VERZ 20-155
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2020:6015, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 07‑10‑2020; (Beschikking)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:9033
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2021-1247
VAAN-AR-Updates.nl 2021-1247
Uitspraak 07‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Wwz, ontslag op staande voet topfunctionaris vanwege belangenverstrengeling, hoor en wederhoor, afwijzing beroep op klokkenluidersbescherming, berekening vergoeding niet genoten vakantiedagen en gefixeerde schadevergoeding, wijziging bonusregeling.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8529652 UE VERZ 20-155 ip/1198
Beschikking van 7 oktober 2020
In de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Stam,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. Bos.
1. De procedure
1.1.
De procedure is begonnen met het verzoekschrift van [verzoeker] van 19 mei 2020 dat strekt tot vernietiging van het ontslag op staande voet van 20 maart 2019 en tot toewijzingen van daarmee verband houdende andere vorderingen.
1.2.
Daarna zijn de volgende stukken ontvangen:
- -
het voorlopig verweerschrift van 19 mei 2020 met het zelfstandig verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst en tot toewijzing van daarmee verband houdende andere vorderingen met producties;
- -
de brief van mr. Stam van 9 juli 2020 met aanvullende producties genummerd 1 tot en met 21;
- -
de aanvulling op het verweerschrift tevens aanvulling op het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van 13 juli 2020 met aanvullende producties genummerd 25 tot en met 39;
- -
de e-mails van mr. Stam aan de kantonrechter van 13 juli 2020;
- -
de e-mail van de griffier aan partijen van 13 juli 2020.
1.3.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 14 juli 2020. [verzoeker] is ter zitting verschenen, vergezeld door zijn partner [A] . Namens [verweerder] zijn verschenen [B] (gevolmachtigde ceo) en [C] (legal counsel). Beide partijen zijn bijgestaan door de gemachtigden. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. De spreekaantekeningen van de gemachtigden zijn toegevoegd aan het dossier.
1.4.
[verzoeker] heeft ter zitting zijn primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en zijn andere vorderingen gehandhaafd. Hij heeft verweer gevoerd tegen het voorwaardelijke ontbindingsverzoek en de andere vorderingen van [verweerder] . Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, heeft hij betaling gevorderd van hetgeen in zijn verzoekschrift is omschreven in de punten iii en vi tot en met xiii.
1.5.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter in overleg met partijen aan [verzoeker] nog een termijn van twee weken gegeven om schriftelijk te reageren op de producties die [verweerder] op 13 juli 2020 heeft ingebracht. Dat heeft [verzoeker] gedaan. De antwoordakte is op 28 juli 2020 ontvangen en bij de processtukken gevoegd.
Daarna is uitspraak bepaald. Om organisatorische redenen is de datum van de uitspraak uitgesteld.
2. De inhoud van de (tegen)verzoeken en andere vorderingen
2.1.
[verzoeker] verzoekt primair vernietiging van het ontslag op staande voet van 20 maart 2020, toelating tot de overeengekomen werkzaamheden binnen 24 uur na zijn betermelding (op straffe van een dwangsom) en doorbetaling van het salaris van €11.725,08 bruto excl. 8% vakantietoeslag vanaf 20 maart 2020, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
2.2.
[verzoeker] verzoekt subsidiair betaling van:
- € 77.080,95 bruto aan gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging,
- de wettelijke transitievergoeding
- € 495.000 aan billijke vergoeding,
- € 10.000 ex btw voor gemaakte kosten van rechtsbijstand
- € 41.250 bruto voor 52 niet genoten vakantiedagen,
alles vermeerderd met wettelijke rente, alsmede
- vernietiging van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst.
2.3.
Daarnaast vordert [verzoeker] een veroordeling van [verweerder] tot betaling van
€ 40.000 bruto aan bonus over 2018 en € 118.125 bruto aan bonus over 2019, € 6.545 netto aan bonus voor de heer [D] , alles te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
2.4.
[verweerder] concludeert tot afwijzing van alle verzoeken en andere vorderingen van [verzoeker] . Zij verzoekt [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan haar van € 40.405,79 bruto, subsidiair € 136.571,76 bruto (voor het geval ook de gemiddeld verdiende bonus in de berekening van de gefixeerde schadevergoeding moet worden betrokken). Zij vordert verder een verklaring voor recht dat een bedrag van € 28.228,71 bruto terecht in de eindafrekening met aan [verzoeker] toekomende gelden is verrekend. Daarnaast verzoekt [verweerder] de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk – namelijk onder de voorwaarde dat het verzoek tot vernietiging van [verzoeker] van de onmiddellijke opzegging door de kantonrechter wordt toegewezen – te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen en nalaten (de e-grond), subsidiair op grond van de verstoorde arbeidsrelatie (de g-grond), meer subsidiair de cumulatiegrond (de i-grond). Zij verzoekt ook [verzoeker] te veroordelen in de proces- en de nakosten.
3. De feiten waarvan de kantonrechter uit gaat.
3.1.
[verweerder] ontwerpt, financiert en begeleidt de digitale transformatie van bedrijven, overheid en zorgorganisaties. [verweerder] levert met name it-apparatuur door middel van leasecontracten. Deze contracten kunnen door externe partijen worden gefinancierd. [verweerder] maakt onderdeel uit van een wereldwijd opererende groep van ondernemingen en is in Brussel aan de beurs genoteerd. Het hoofdkantoor is in Frankrijk. In Nederland zijn ongeveer 40 werknemers voor [verweerder] werkzaam.
3.2.
[verzoeker] , geboren op [1963] , is op 1 oktober 2003 in dienst getreden van [verweerder] . Hij vervulde de functie van [functie] . In deze functie was [verzoeker] sinds 2012 verantwoordelijk voor het management en de ontwikkeling van strategic accounts, in het bijzonder gemeentes. Hij rapporteerde aanvankelijk rechtstreeks aan de directeur (ceo), maar vanaf 9 januari 2019 formeel aan [B] als diens plaatsvervanger voor het management van het team Technology, Management & Finance. [B] was voorheen ceo en is sinds 1 januari 2020 co-ceo van de Nederlandse organisatie. Het vaste salaris van [verzoeker] bedroeg € 11.275,08 bruto per maand excl. 8% vakantietoeslag. De gemiddeld verdiende bonus in 2019 was € 29.079 bruto per maand. De opzegtermijn voor [verweerder] was zes maanden, voor [verzoeker] drie maanden.
3.3.
In artikel 14 van de arbeidsovereenkomst staat dat het werknemer niet is toegestaan om in verband met de vervulling van zijn functie van derden, direct of indirect, enigerlei provisie, tegemoetkoming of vergoeding in welke vorm dan ook, of geschenken aan te nemen of te bedingen. Een vergelijkbare regeling staat in de [gids] . Er is een uitzondering geformuleerd voor relatiegeschenken die in de markt gebruikelijk zijn én die een ondergeschikte waarde vertegenwoordigen (minder dan 25 euro).
3.4.
Artikel 1.5 van de [gids] gaat over (potentieel) strijdige belangen. Dat artikel luidt als volgt:
De werknemer is verplicht de belangen van de werkgever als een goed werknemer te behartigen, ook als geen uitdrukkelijke opdracht daartoe is gegeven.
De werknemer dient te voorkomen dat hij in een situatie terechtkomt waarin zijn belangen tegenstrijdig zijn aan die van de werkgever. Onverminderd het voorgaande is de werknemer verplicht een (potentieel) tegenstrijdig belang bij de werkgever te melden. De werknemer verschaft daarbij alle relevante informatie. De werkgever beoordeelt vervolgens of sprake is van tegenstrijdig belang. Ingeval van een tegenstrijdig belang zal de werkgever zich op de situatie beraden en passende maatregelen treffen.
3.5.
[verzoeker] was belast met een grote klant van [verweerder] : [onderneming 1] ( [onderneming 1] ). In 2016 is [onderneming 1] overgenomen door [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ). [verweerder] heeft aan [onderneming 1] / [onderneming 2] leningen verstrekt. Deze leningen zijn gegarandeerd door [onderneming 2] .
3.6.
[verzoeker] heeft zich op 4 januari 2020 ziek gemeld als gevolg van spanningsklachten (burn-out).
3.7.
In opdracht van [verweerder] heeft onderzoeksbureau Hoffmann in februari en maart 2020 onderzoek gedaan naar de gedragingen van [verzoeker] . De voorlopige bevindingen zijn mondeling gerapporteerd.
3.8.
[verweerder] heeft [verzoeker] op donderdag 19 maart 2020 uitgenodigd voor een (vanwege de corona-crisis telefonisch) overleg op vrijdag 20 maart 2020 over zaken die [verweerder] verontrustend vond. [verzoeker] heeft gevraagd het overleg met een kleine week uit te stellen. [verweerder] heeft dat verzoek niet ingewilligd.
3.9.
Op vrijdag 20 maart 2020 om 17.39 uur heeft [verweerder] een brief aan [verzoeker] doen toekomen waarmee de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang is opgezegd. De tekst van de negen pagina’s tellende brief wordt geacht hier te zijn ingevoegd en herhaald. In de brief is de voorwaarde geformuleerd waaronder het ontslag is gegeven. Dat is de voorwaarde dat [verzoeker] in de periode tot en met woensdag 25 maart te 18:00 uur geen afdoende verklaring kan geven op de feiten die zich volgens [verweerder] hadden voorgedaan en een dringende reden voor ontslag opleverden.
3.10.
Op 26 maart 2020 heeft de gemachtigde van [verweerder] aan de gemachtigde van [verzoeker] bevestigd dat de onmiddellijke opzegging onvoorwaardelijk is geworden en dat een eindafrekening zal worden opgesteld. Verder is bevestigd dat [verzoeker] die ochtend een aantal eigendommen van [verweerder] in goede staat had afgeleverd.
3.11.
De medewerkers van Hoffmann hebben op 30 april 2020 een schriftelijk rapport aan [verweerder] uitgebracht. Dat rapport is daarna ook aan [verzoeker] verstrekt.
3.12.
[verweerder] werkt voor de inkoop van ict voor haar klanten samen met de heer [E] (hierna: [E] ). Volgens [verzoeker] heeft zzp-er [E] zijn privé e-mailaccount gehackt. [verzoeker] is een gerechtelijke procedure tegen [E] gestart bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch.
3.13.
[onderneming 1] / [onderneming 2] is in staat van faillissement verklaard. Partijen houden rekening met een miljoenenclaim van [onderneming 2] en/of de curator vanwege (de verdenking van feitelijk leidinggeven aan) de lease- en WMO-activiteiten.
3.14.
Op 16 april 2020 heeft [verweerder] een brief met een toelichting op de eindafrekening van het dienstverband aan [verzoeker] toegezonden. In die brief staat onder meer dat een bedrag van € 27.060,16 bruto wordt uitbetaald voor 52 niet genoten vakantiedagen en dat een bedrag van € 28.228,71 wordt ingehouden voor gefixeerde schadevergoeding. Ook staat in de brief dat een bedrag van € 7.630 is ingehouden voor de waarde van Ajax seizoenkaarten seizoen 2019/2020 vanaf 1 januari 2020.
4. Beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet
4.1.
De vraag die als eerste moet worden beantwoord is of aan de arbeidsovereenkomst van partijen door het ontslag op staande voet een rechtsgeldig einde is gekomen. Volgens [verzoeker] kan het ontslag op formele en inhoudelijke gronden geen stand houden. [verweerder] heeft dat betwist.
4.2.
Artikel 7:677 lid 1 BW vereist dat een ontslag op staande voet ‘onverwijld’ wordt gegeven nadat de daaraan ten grondslag gelegde dringende reden zich heeft voorgedaan en bij de werkgever bekend is, alsook dat die reden ‘onverwijld’ aan de werknemer wordt meegedeeld. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd ‘zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt. En verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Het ontslag voldoet aan deze - strenge - wettelijke vereisten. De kantonrechter zal hierna uitleggen waarom.
Inhoudelijk
4.3.
[verweerder] heeft inhoudelijk voldoende onderbouwd dat sprake was van een dringende reden voor ontslag. In de ontslagbrief staan elf onderwerpen. [verweerder] heeft [verzoeker] als eerste verweten dat hij zichzelf met hulp van [F] en diens onderneming [onderneming 3] B.V. voor zeer grote bedragen heeft verrijkt ten koste van [verweerder] en dat hij zakelijke en privé belangen onaanvaardbaar heeft verstrengeld. De kantonrechter moet dit verwijt juist oordelen. [verzoeker] heeft erkend dat hij al jarenlang hecht bevriend is met [F] . Het heeft ook erkend dat binnen deze vriendschap over en weer grote bedragen zijn gegeven en geleend en dat samen bedrijfsmatig is geïnvesteerd in paarden via een vennootschap van [verzoeker] ( [onderneming 4] ). Toch heeft [verzoeker] de klant van [verweerder] [onderneming 1] / [onderneming 2] geadviseerd om [F] via diens onderneming in te huren als consultant, heeft [verzoeker] aan [F] gedicteerd hoe hij de facturen voor de consultancywerkzaamheden moest inrichten en heeft [verzoeker] met [onderneming 1] / [onderneming 2] afgesproken dat de facturen voor de consultancywerkzaamheden van [F] door [verweerder] (aanvankelijk voor de helft en later volledig) zouden worden betaald. De facturen waren zeer hoog, laatstelijk € 120.000 excl. btw per kwartaal voor 3,5 dag per week. In totaal heeft [verweerder] in de periode 2015-2019 een bedrag van € 2.177.317,45 aan facturen van [onderneming 3] B.V. betaald. [verzoeker] had moeten beseffen dat hij niet tegelijkertijd zijn persoonlijke vriendschaps- en handelsbelangen en de zakelijke belangen van [verweerder] en haar klant mocht dienen. Het is ook voldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] persoonlijk heeft geprofiteerd van de verstrengeling van belangen. De omvang daarvan kan worden afgeleid uit de e-mail van 4 oktober 2018 van [verzoeker] aan [F] . [verzoeker] heeft toen opgegeven dat hij in privé nog € 45.000 (restant van een lening van € 100.000) wilde ontvangen en zakelijk, via zijn vennootschap [onderneming 4] , nog betaling van een vordering van € 175.000. Het is aannemelijk dat [F] de lening heeft afgelost en de vordering heeft betaald vanuit (een deel van) de opbrengst van zijn consultancy werkzaamheden voor [onderneming 1] en dat zo (een deel van) die opbrengst bij [verzoeker] terecht is gekomen. [verweerder] heeft hiervoor de term kick-backs gebruikt en naar het oordeel van de kantonrechter ook mogen gebruiken. De constructie via leningen en investeringen heeft immers een vergelijkbare geldstroom opgeleverd als wanneer rechtstreeks kick-backs zouden zijn afgesproken en/of gefactureerd. [verzoeker] heeft [F] ook gevraagd via diens vennootschap (een deel van) de kosten van het feest voor de vijftigste verjaardag van zijn echtgenote en het eindexamenfeest van zijn zoon op zich te nemen. Het is zonneklaar dat dergelijke verzoeken aan de consultant van een klant die (mede of geheel) door de eigen werkgever wordt betaald niet door de beugel kunnen en in strijd zijn met het verbod in de arbeidsovereenkomst op het aannemen van geschenken.
4.4.
Volgens [verzoeker] was [verweerder] op de hoogte van de verstrengeling van persoonlijke en zakelijke belangen. Die stelling kan niet als juist worden aanvaard. Mogelijk wisten de (voormalige) ceo en/of co-ceo wel van de vriendschap tussen [verzoeker] en [F] . Maar uit niets blijkt dat [verzoeker] [verweerder] heeft geïnformeerd over de omvang van de bedragen die tussen hem en [F] (al dan niet via vennootschappen) werden gegeven en geleend en over de wijze waarop de facturen aan [onderneming 1] / [onderneming 2] tot stand kwamen.
4.5.
De aard van de belangenverstrengeling die aan het licht is gekomen, is zodanig dat geen weldenkende werkgever [verzoeker] als belangrijke functionaris zou willen handhaven. Het ontslag op staande voet is daarom op inhoudelijke gronden rechtsgeldig. Ook andere onderwerpen die aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd: de kwestie “ [naam] ”, de verzoeken of opdrachten aan leveranciers om een kluis, wasdroger en tv te kopen om geen btw te hoeven betalen, het opdragen van privé-werkzaamheden aan de advocaat van [verweerder] voor rekening van [verweerder] , het bestellen van bloemen voor privé-contacten op rekening van [verweerder] en het zonder toestemming van [verweerder] laten overschrijven van de seizoenkaarten van Ajax op naam van [onderneming 4] , maken duidelijk dat [verzoeker] zijn moreel kompas is kwijtgeraakt.
4.6.
[verzoeker] heeft als verweer gevoerd dat collega’s en superieuren bij [verweerder] zich ook schuldig hebben gemaakt aan zaken als btw-fraude, het geven van kostbare cadeaus aan klanten en het stellen van de eigen belangen boven de gerechtvaardigde belangen van klanten. De kantonrechter hoeft die verwijten aan anderen niet te onderzoeken. [verzoeker] was zelf een belangrijke functionaris binnen [verweerder] . Hij had daarom een eigen verantwoordelijkheid om integer te handelen en zelfs de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Dat geldt zeker omdat [verzoeker] namens [verweerder] zaken deed met klanten en relaties die zelf bijzonder integer moeten handelen (overheidsinstellingen en financiële instellingen).
4.7.
[verweerder] heeft [verzoeker] ook oneigenlijk gebruik van de tankpas, het niet houden aan instructies van de bedrijfsarts om rust te houden, alsmede het in strijd met de waarheid opgeven van hoge koorts verweten. Die verwijten zijn onvoldoende onderbouwd. [verzoeker] heeft hiervoor een verklaring gegeven. Het is mogelijk dat hij tijdens ziekte zijn rust en ontspanning heeft gevonden in het rijden in zijn bedrijfsauto en de rijstijl van [verzoeker] kan het grote aantal getankte liters benzine wellicht verklaren. Bovendien staat vast dat [verzoeker] zijn bedrijfsauto ook gebruikte om paardentrailers te trekken. Dat [verzoeker] opzettelijk heeft gelogen over hoge koorts op dinsdag 10 maart 2020 om niet op kantoor van [verweerder] te hoeven komen om het plan van aanpak te ondertekenen, is ook niet voldoende duidelijk geworden.
Beroep op de bescherming van klokkenluiders
4.8.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat [verweerder] het faillissement van [onderneming 1] / [onderneming 2] heeft bewerkstelligd doordat zij veel te lang onrealistisch hoge provisies is blijven nemen op de leasecontracten en zeer hoge winsten is blijven boeken die niet meer in verhouding stonden tot de geleverde prestaties. Volgens [verzoeker] is dit een misstand waarvan niet alleen [onderneming 1] / [onderneming 2] , maar ook andere betrokkenen zoals [onderneming 2] , de dupe dreigen te worden. Hij stelt dat hij daarover al in 2018 de klok heeft geluid, maar dat [verweerder] niet heeft willen luisteren en hem nu zelfs zonder grond tot zondebok van de situatie heeft gemaakt. [verzoeker] heeft voor de door hem gedane meldingen van een misstand verwezen naar de e-mails die hij als productie 6 heeft overgelegd. [verweerder] heeft betwist dat [verzoeker] een klokkenluidersmelding heeft gedaan. Volgens [verweerder] wilde [verzoeker] zelf juist steeds meer verdienen, kon dat niet meer binnen het kader van de arbeidsovereenkomst en is daarom in 2019 onderhandeld over uitdiensttreding en een toekomstige positie voor [verzoeker] als agent.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter kwalificeren de e-mails die [verzoeker] heeft overgelegd als productie 6 niet als naar behoren gedane meldingen van een (vermoeden van een) misstand. Uit de e-mail van 30 april 2018 blijkt dat [verzoeker] desgevraagd geen akkoord heeft willen geven op zogenoemde pro rata berekeningen voor de klanten [klant 1] , [klant 2] en [onderneming 1] . Uit de e-mails van 26 maart 2018 en 2 mei 2018 blijkt dat [verzoeker] een andere koers wilde inzetten om faillissement van klant [onderneming 1] te voorkomen. De e-mails zijn steeds geschreven in reactie op e-mails met vragen van anderen in het kader van de gewone bedrijfsvoering. Noch uit de tekst van de e-mails, noch uit de adressering of de onderwerp-regel blijkt dat [verzoeker] de e-mails heeft geschreven omdat hij een mogelijke misstand wilde melden bij de ceo, de coo of een andere (compliance-verantwoordelijke of vertrouwens-) persoon binnen de organisatie van [verweerder] . [verzoeker] komt daarom geen beroep toe op de bescherming voor klokkenluiders.
Onverwijldheid
4.10.
Volgens [verzoeker] was [verweerder] al vanaf in ieder geval februari 2020 op de hoogte van de zaken die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. Hij baseert dat op een door hem waargenomen verandering in de houding van [verweerder] richting hem (i), het uitblijven van een verzoek om zijn zakelijke e-mailaccount tijdens ziekte te ontsluiten (ii), het ontbreken van een concrete aanleiding voor het onderzoek van Hoffmann (iii), alsmede zijn waarneming dat [E] zijn privé e-mailaccount heeft gehackt (iv). Volgens [verzoeker] is aan Hoffmann alleen opdracht gegeven om een onderzoek te doen om te verhullen dat [verweerder] al veel eerder op de hoogte was.
4.11.
De kantonrechter volgt [verzoeker] hierin niet. [verweerder] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er voor haar in februari 2020 wel een concrete aanleiding was om Hoffmann opdracht te geven tot een onderzoek. Het is aannemelijk dat die aanleiding was gelegen in de nijpende situatie van [onderneming 1] / [onderneming 2] en de vele verzoeken van [onderneming 2] in dat verband om informatieverstrekking op het operationele vlak waarop [verweerder] geen antwoord kon geven, de hoge facturen van [onderneming 3] B.V., alsmede de ongebruikelijke transacties met de tankpas. [verzoeker] heeft ook in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat [B] (of een andere persoon binnen [verweerder] die bevoegd was om hem ontslag te geven) al langere tijd op de hoogte was van al de onderwerpen die het ontslag op staande voet naar het oordeel van de kantonrechter inhoudelijk kunnen dragen.
4.12.
De kantonrechter kan de stelling dat [E] het privé e-mailaccount van [verzoeker] heeft gehackt lang voor het ontslag op staande voet ook niet als juist aanvaarden. [E] en [verweerder] hebben dat ontkend. Het blijkt ook niet uit de stukken.
Hoor en wederhoor en het onderzoek van Hoffmann
4.13.
[verzoeker] heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn visie te geven op de zaken die [verweerder] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, zowel voordat het ontslag onvoorwaardelijk is geworden, als daarna in deze procedure. Hetgeen hij naar voren heeft gebracht, heeft [verweerder] niet kunnen overtuigen om het ontslag op staande voet in te trekken. [verzoeker] is daarom niet in zijn belangen geschaad door het feit dat [verweerder] het overleg met hem niet heeft willen verschuiven en niet heeft willen wachten met het geven van ontslag op staande voet.
4.14.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat het rapport van Hoffmann niet bij de beoordeling van de dringende reden mag worden betrokken omdat medewerkers van Hoffmann inbreuk hebben gemaakt op zijn privacy, hij niet is gehoord door medewerkers van Hoffmann en het rapport ook inhoudelijk op onderdelen aantoonbaar onjuist is.
4.15.
De kantonrechter verwerpt ook deze formele verweren. Het staat vast dat medewerkers van Hoffmann inbreuk hebben gemaakt op de privacy van [verzoeker] . Maar die inbreuk is niet per definitie onrechtmatig. Hoffmann beschikt over een vergunning voor haar werkzaamheden. En [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inbreuk op zijn privacy disproportioneel is geweest. Er is ook geen aanwijzing dat medewerkers van Hoffmann een privé e-mailaccount van [verzoeker] hebben gehackt.
Conclusie: geen vernietiging
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat het ontslag op staande voet in stand moet blijven. Dat betekent dat de primaire en subsidiaire verzoeken en vorderingen van [verzoeker] die verband houden met het ontslag niet kunnen worden toegewezen.
5. Beoordeling van de verdere verzoeken en vorderingen van [verzoeker]
Vergoeding voor niet genoten vakantiedagen
5.1.
[verzoeker] vordert een vergoeding van € 41.250 bruto voor 52 (416 uren) niet genoten vakantiedagen. Hij heeft de waarde van deze vakantiedagen berekend door uit te gaan van een gemiddeld salaris van € 41.256 bruto per maand. [verweerder] heeft de berekening betwist. Zij heeft voor 416 uren een bedragen van € 27.060,19 bruto betaald bij de eindafrekening. Het geschil tussen partijen gaat om de vraag of de gemiddeld verdiende bonus bij de bepaling van de waarde van een vakantiedag moet worden betrokken. Volgens [verzoeker] is dat het geval. Volgens [verweerder] niet. [verweerder] heeft bovendien aangevoerd dat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn standpunt omdat dan ook de waarde van de bonus moet worden betrokken bij de bepaling van de door [verweerder] gevorderde gefixeerde schadevergoeding (over een periode van 72 dagen).
5.2.
De kantonrechter sluit zich aan bij het standpunt van [verweerder] . Zowel de waarde van de 52 vakantiedagen als de waarde van het loon over de opzegtermijn (72 dagen) moet in dit geval worden bepaald aan de hand van het vaste salaris, vermeerderd met vakantiegeld. Er is geen reden om verschillende uitgangspunten te hanteren. Omdat niet duidelijk is of, en zo ja, hoeveel, bonus [verzoeker] zou hebben verdiend tijdens vakantie of tijdens de opzegtermijn, kan daarmee geen rekening worden gehouden. De vordering ter zake van vergoeding voor niet genoten vakantiedagen wordt dus afgewezen.
Uitbetaling van het restant van de bonus over 2018
5.3.
[verweerder] heeft een bedrag van € 40.000 ingehouden op de door [verzoeker] verdiende bonus over 2018, vanwege een dispuut met klant [klant 3] . Voor de transactie met [klant 3] had [verzoeker] over 2013 een bonus van € 80.000 uitgekeerd gekregen. Het staat vast dat de ceo en toenmalig leidinggevende van [verzoeker] , [G] , met [verzoeker] heeft besproken dat hem maar de helft toekwam en dat de andere helft alsnog afhankelijk werd gemaakt van het te behalen resultaat. Met een e-mail van 28 maart 2019 is dat bevestigd. In die e-mail staat ook dat in de jaarrekening een voorziening moest worden genomen van 3,2 miljoen euro vanwege het geschil met [klant 3] . [verzoeker] heeft per ommegaande geprotesteerd (zijn productie 17). Hij heeft aangevoerd dat alleen commissies binnen [verweerder] onderhevig zijn aan regels over ‘pay back’. Volgens [verzoeker] kwalificeren de door hem ontvangen betalingen niet als commissie, maar als bonus.
Aan het geschil met [klant 3] is een definitief einde gekomen met een uitspraak van de Hoge Raad van 3 april 2020; [verweerder] heeft een verlies moeten nemen van 5,5 miljoen euro op deze klant. De kantonrechter oordeelt dat [verweerder] in maart 2019 tegen de achtergrond van een dreigend groot verlies goede redenen had om aan [verzoeker] voor te stellen de helft van de eerder uitgekeerde bonus alsnog afhankelijk te stellen van het uiteindelijk te behalen resultaat. [verzoeker] moest dat voorstel aanvaarden. Hij heeft namelijk niet onderbouwd dat het voorstel onredelijk was of dat van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden het te aanvaarden. Er is dus geen grond om [verweerder] te veroordelen alsnog aan hem een bedrag van € 40.000 uit te keren.
Uitbetaling van bonus over 2019
5.4.
[verzoeker] heeft over 2019 een aanspraak op een bonus van € 118.125 bruto. Partijen hebben een geschil over de vraag of [verzoeker] voldoet aan de voorwaarden voor het ingaan van een recht op uitbetaling. Volgens [verzoeker] is dat het geval omdat hij geheel 2019 in dienst is geweest, volgens [verweerder] is dat niet het geval. [verweerder] heeft aangevoerd dat één van de voorwaarden voor uitbetaling is dat [verzoeker] zich heeft gehouden aan alle regelingen die gelden binnen de [verweerder] Group. Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] aan die voorwaarde niet voldaan.
5.5.
[verweerder] heeft de bonusregeling overgelegd als productie 14. Onder de kop: General Rules staat inderdaad dat voldoen aan alle regels van [verweerder] een voorwaarde is voor een recht op bonus. [verzoeker] heeft niet aan alle regels voldaan. Hij heeft zich in ieder geval niet gehouden aan de regels in zijn arbeidsovereenkomst en de [gids] over het aannemen van geschenken en het melden van een (potentiële) verstrengeling van belangen . Daarom is zijn aanspraak op bonus geen recht op uitbetaling geworden en kan [verweerder] niet worden veroordeeld tot betaling.
Bonus die [verzoeker] persoonlijk aan medewerker [D] heeft betaald
5.6.
[verzoeker] heeft persoonlijk aan werknemer [D] een bedrag van € 6.564 netto betaald als bonus over 2018. Volgens [verzoeker] had [D] recht op uitbetaling van het bruto equivalent aan bonus, had hij behoefte aan dit geld en was betaling nodig om hem gemotiveerd te houden. [verzoeker] heeft [verweerder] gevraagd de bonus aan [D] te betalen en/of hem te compenseren. Dat is niet gebeurd.
5.7.
De vordering van [verzoeker] kan niet worden toegewezen. [D] dient zijn geschil met [verweerder] over de betaling van bonus over 2018 zelf op te lossen. [verzoeker] heeft niet gesteld, en dat is ook niet gebleken, dat [D] zijn vordering op [verweerder] aan [verzoeker] heeft gecedeerd. [verzoeker] heeft ook geen rechtsgrond aangevoerd op grond waarvan zijn werkgever hem zou moeten compenseren voor een persoonlijke betaling aan een collega/ondergeschikte. De betaling is niet op verzoek of met toestemming van [verweerder] gedaan.
6. Beoordeling van de verzoeken en vorderingen van [verweerder]
Gefixeerde schadevergoeding
6.1.
Omdat sprake is geweest van een dringende reden voor het ontslag op staande voet zal [verzoeker] de gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:677 lid 3 onder a aan [verweerder] moeten betalen. Die schadevergoeding heeft [verweerder] primair begroot op € 40.405,79 bruto. Zij heeft daarbij het vaste salaris over de periode van 21 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 berekend, vermeerderd met vakantietoeslag. Die berekening is, zoals hiervoor is overwogen, juist. Voor een deel van € 28.228,71 bruto heeft verrekening al plaatsgevonden in de eindafrekening. Daarmee zal in de beslissing rekening worden gehouden.
Ontbinding
6.2.
De voorwaarde waaronder [verweerder] het verzoek tot ontbinding is gedaan, is niet in vervulling gegaan. Daarom zal dat verzoek worden afgewezen.
Proceskosten en kosten rechtsbijstand
6.3.
[verzoeker] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten die zijn gevallen op zijn verzoeken en andere vorderingen. Deze kosten worden aan de kant van [verweerder] met toepassing van het liquidatietarief begroot op € 1.440 voor salaris gemachtigde. De kosten die zijn gevallen op de verzoeken en andere vorderingen van [verweerder] worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7. De beslissing
De kantonrechter:
op het verzoek en de vorderingen van [verzoeker]
7.1.
wijst het verzoek en de vorderingen af;
7.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 1.440 voor salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de voldoening;
op het verzoek en de andere vorderingen van [verweerder]
7.3.
verklaart voor recht dat [verzoeker] een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 40.405,79 bruto aan [verweerder] verschuldigd is en dat [verweerder] terecht een deel van € 28.228,71 bruto in de eindafrekening met aan [verzoeker] toekomende gelden heeft verrekend;
7.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen;
7.5.
op alle verzoeken en vorderingen
7.6.
veroordeelt [verzoeker] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerder] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
7.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
wijst af het meer of anders verzochte of gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.