CRvB, 02-10-2013, nr. 11-6565 WIA
ECLI:NL:CRVB:2013:1923
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
02-10-2013
- Zaaknummer
11-6565 WIA
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:1923, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 02‑10‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA. Dit besluit berust op de overweging dat appellant met zijn beperkingen meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De beperkingen van appellant zijn neergelegd in de FML. Bij later besluit heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen op de grond dat geen sprake is van toegenomen beperkingen. Aan dit besluit ligt een medisch onderzoeksverslag ten grondslag. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat uit de door appellant in beroep ingebrachte informatie niet kan worden afgeleid dat appellant meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen.
11/6565 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 september 2011, 10/4696 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 september 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per
3 november 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit berust op de overweging dat appellant met zijn beperkingen meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De beperkingen van appellant zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2006.
1.2. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 13 december 2006 ziek gemeld.
1.3. Bij besluit van 11 februari 2010 heeft het Uwv onder toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA geweigerd appellant vanaf 13 december 2006 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen op de grond dat geen sprake is van toegenomen beperkingen sedert 3 november 2006. Aan dit besluit ligt ten grondslag een medisch onderzoeksverslag van 31 december 2009.
1.4. Bij besluit van 9 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 februari 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat het besluit van 22 september 2006, waarin is beslist dat appellant met ingang van 3 november 2006 niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering, in rechte vaststaat. Aan dit besluit lag onder meer ten grondslag de FML van 25 augustus 2006. De rechtbank heeft overwogen dat uit de beschikbare medische informatie niet is af te leiden dat de beperkingen van appellant per 13 december 2006 zijn toegenomen ten opzichte van de beperkingen zoals deze op 3 november 2006 waren vastgesteld.
3.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zowel aan de vaststelling van de FML van
25 augustus 2006 als aan het bestreden besluit een onvoldoende zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek is voorafgegaan. Appellant heeft zijn stelling herhaald dat hij op 13 december 2006 vanwege benauwdheidklachten, toegenomen psychische en cardiale klachten en medicijngebruik, volledig arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant een rapport overgelegd van Instituut Psychosofia van
30 november 2011.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het door appellant ingenomen standpunt ter zake van de betekenis die dient te worden toegekend aan de omstandigheid dat aan hem na zijn ziekmelding op 13 december 2006 uitkering op grond van de Ziektewet is verstrekt, vindt geen steun in de tekst van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
4.3.
Uitgangspunt bij de toepassing van artikel 55 van de Wet WIA is dat de beoordeling of sprake is van toegenomen beperkingen moet worden gerelateerd aan de beperkingen die ten grondslag zijn gelegd aan de voorafgaande beoordeling van de aanspraak op een Wet WIA-uitkering. IJkpunt bij de beantwoording van de vraag of hieraan is voldaan vormt in deze zaak de FML van 25 augustus 2006.
4.4.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat uit de door appellant in beroep ingebrachte informatie niet kan worden afgeleid dat appellant op 13 december 2006 meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. In hoger beroep zijn geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht noch zijn nadere of nieuwe medische gegevens overgelegd. Evenmin bestaan er aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat met de FML van 25 augustus 2006 is uitgegaan van een onjuist beeld van appellants belastbaarheid op 3 november 2006.
4.5.
Vaste rechtspraak geldt dat voor het aannemen van relevante arbeidsbeperkingen dat deze op een binnen de reguliere geneeskunde op gebruikelijke wijze dienen te worden vastgesteld. De rapportage van Instituut Psychosofia voldoet daar niet aan (zie bijvoorbeeld CRvB
5 november 2008, LJN BG4571). De rechtbank heeft terecht geen betekenis toegekend aan die rapportage en heeft op juiste wijze het bestreden besluit getoetst (zie bijvoorbeeld CRvB
9 december 2011, LJN BU8290).
5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M. Greebe en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.E. Haan
EH