Rb. Rotterdam, 04-02-2009, nr. 10/691250-06
ECLI:NL:RBROT:2009:BH1933
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
04-02-2009
- Zaaknummer
10/691250-06
- LJN
BH1933
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2009:BH1933, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 04‑02‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Rotterdam Bavaria City Racing 2006. Vrijspraak beveiliger. Geen causaal verband aangetoond tussen het handelen van verdachte en het overlijden van een bezoeker.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/691250-06
Datum uitspraak: 4 februari 2009
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Bos, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur negen maanden met aftrek van voorarrest.
GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 20 augustus te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [overledene]), meerdere malen, althans eenmaal, heeft verwurgd, tengevolge waarvan deze op 22 augustus 2006 is overleden.
Verwurgen betekent: door de keel te snoeren doen stikken (Van Dale’s Groot woordenboek van de Nederlandse taal).
Stikken wordt gedefinieerd als: door het afsluiten van toevoer van verse lucht doden.
Het kan echter niet zo zijn dat [overledene] op of omstreeks 20 augustus 2006 is gedood en dat deze op of omstreeks 22 augustus 2006 wederom is overleden. In zoverre is de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig en dient deze partieel nietig te worden verklaard.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging daar het spijtserum is vernietigd en thans niet kan worden onderzocht. Niet meer kan worden nagegaan of het handelen van [overledene] en diens eventuele middelengebruik hebben bijgedragen tot of de oorzaak zijn van zijn overlijden. De verdediging heeft hiertoe – kort weergeven – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de doodsoorzaak van [overledene] heeft de deskundige Das van de GGD Amsterdam gerapporteerd over de mogelijkheid van een zogeheten opwindingsdelier.
De patholoog Maes heeft in haar obductieverslag van 17 oktober 2006 geschreven dat toxicologisch onderzoek op het spijtserum dient plaats te vinden om uit te sluiten dat er ten tijde van het incident ook sprake was van gebruik van een of ander genotsmiddel, welk mogelijk de gemoedstoestand van de overledene zou kunnen verklaren. Bij brief d.d. 14 maart 2007 heeft de officier van justitie de verdediging laten weten dat het spijtserum vernietigd bleek te zijn. Naar alle waarschijnlijkheid heeft deze vernietiging in het ziekenhuis plaatsgevonden.
Een en ander is volgens de raadsman gebeurd onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie. Immers, na het overlijden is het stoffelijk overschot in beslag genomen. Het openbaar ministerie dient de organisatie zodanig in te richten dat afgenomen lichaamsmateriaal zorgvuldig bewaard wordt. Door vernietiging van het spijtserum is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Er is zelfs sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak grovelijk veronachtzaamd zijn.
Dit verweer wordt verworpen.
Het betreffende spijtserum is bij aankomst in het ziekenhuis van [overledene] afgenomen. Uit de door de raadsman aangehaalde brief van de officier van justitie is de rechtbank gebleken dat het de bedoeling was dat het spijtserum van [overledene] in het bezit van het NFI zou worden gesteld. Echter, bij navraag bij de afdeling toxicologie van het NFI bleek dat men daar van niets wist en niet in het bezit was van het spijtserum van [overledene]. Nader onderzoek wees uit dat het spijtserum in het ziekenhuis waar [overledene] opgenomen is geweest, was vernietigd.
Niet is gebleken dat het spijtserum in opdracht van de officier van justitie is vernietigd of dat de officier van justitie in dit opzicht anderszins enig verwijt kan worden gemaakt. Zij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor handelingen die in het ziekenhuis door medewerkers van dat ziekenhuis zijn verricht. Aldus kan niet worden gesproken van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan, kan zij in de vervolging worden ontvangen.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Feiten
Bij de beoordeling van de onderhavige zaak is de rechtbank van de volgende feiten uitgegaan.
Op zondag 20 augustus 2006 heeft in Rotterdam de zogenaamde Bavaria City-racing plaatsgevonden. Er was daartoe een zogenaamd evenemententerrein op het Noordereiland opgericht. Dit terrein was geheel afgesloten; toegang kon alleen met VIP kaarten of op uitnodiging van Philips. Bij inlevering van die kaarten werd aan de bezoekers polsbandjes verstrekt, die men moest dragen als zichtbaar bewijs van toegang. Op het terrein werden onder andere gratis alcoholhoudende dranken verstrekt.
Aan het eind van de middag kwam bij de beveiliging het bericht binnen dat zich mensen bevonden op het evenemententerrein die daar niet thuis hoorden. Een groepje mensen dat zich daar bevond, onder wie [overledene], werd vervolgens door de beveiliging gecontroleerd. Een aantal leden van het groepje had fors gedronken en – waarschijnlijk – daarvoor ook geblowd. Het groepje werd rond 19.00 uur aangesproken waarna de zaak escaleerde en er een handgemeen onstond. Een aantal leden van het groepje, onder wie [overledene], en beveiligingsmedewerkers raakten slaags met elkaar. Verdachte besloot [overledene] aan te pakken en heeft hem vervolgens achterlangs om zijn nek vastgepakt waarbij hij zijn rechterarm om zijn nek heeft geslagen en zijn linkerarm om zijn middel. [overledene] verzette zich hevig en verdachte en [overledene] strompelden beiden door een hek waardoor zij op een achterterrein terecht kwamen. Een aantal beveiligingsmedewerkers en enkele leden van het groepje kwamen daar achteraan, waarna [overledene] door beveiligingsmedewerkers werd geslagen en geschopt. Verdachte heeft vervolgens door het toepassen van een zogenaamde wurggreep [overledene] naar de grond gebracht. Daar is [overledene] even buiten bewustzijn geraakt. Hij bloedde toen ook uit zijn neus of mond.
Korte tijd daarna kwam [overledene] weer bij. Hij stond direct op en wilde weer gaan vechten. De neef van [overledene], [getuige 1], probeerde hem fysiek tegen te houden, maar [overledene] wist zich aan de greep van zijn neef te ontrukken. Hij is vervolgens naar beveiligingsmedewerker [getuige 2] gerend en heeft hem geslagen. De beveiligingsmedewerkers grepen toen in, waarbij onder anderen verdachte een vuistslag van [overledene] op zijn hoofd heeft gekregen. [overledene] deelde ook een kopstoot uit aan een beveiligingsmedewerker, [getuige 3]. De chef van de beveiliging, [getuige 4], riep toen dat deze jongen naar de grond moest. Verdachte sloeg vervolgens zijn rechterarm om het hoofd of de nek van [overledene] en bracht hem samen met andere beveiligers opnieuw naar de grond. [overledene] kwam daarbij op zijn buik op de grond terecht en verzette zich weer hevig. Een aantal beveiligingsmedewerkers schoot verdachte te hulp en probeerde de handen van [overledene] op zijn rug te krijgen waarna hij met tie-rips werd geboeid. In ieder geval één beveiliger, maar mogelijk meerdere beveiligers hebben daarbij op de rug van [overledene] gezeten; anderen hielden zijn romp en benen vast. De beveiliger [getuige 5] heeft verklaard dat hij daarbij op de bovenbenen van het [overledene] is gaan zitten en dat een collega van hem (de rechtbank begrijpt: de verdachte) met zijn borst over de schouders van [overledene] is gaan liggen.
Op een gegeven moment werd er door omstanders geschreeuwd dat het gezicht van [overledene] blauw zag. Hij spuwde uit zijn mond en kreunde. Vervolgens liet verdachte, die [overledene] nog steeds in dezelfde greep vasthield, hem los. Men probeerde de inmiddels bewusteloze [overledene] vervolgens te reanimeren. Ter plaatse gekomen ambulancepersoneel nam die reanimatie over. Ook de politie was op dat moment ter plaatse. [overledene] is in het Erasmus Medisch Centrum op 22 augustus 2006 overleden.
Mogelijke doodsoorzaken
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat [overledene] op enig moment een hartstilstand heeft gehad, waardoor een zuurstofgebrek is ontstaan dat hersenletsel tot gevolg heeft gehad. Aan dit hersenletsel is [overledene] uiteindelijk overleden. De vraag is echter wat die hartstilstand heeft veroorzaakt.
Door de ter terechtzitting gehoorde (getuige-)deskundigen Maes (patholoog) en Das (arts), zijn een zestal mogelijkheden genoemd die tot een hartstilstand bij [overledene] geleid kunnen hebben, te weten: afsluiting van de luchtwegen, afsluiting van de halsaderen, afsluiting van de halsslagaderen, prikkeling van de zenuwknoop in de halsslagader, een zogenaamd opwindingsdelier of een zogenaamde positionele asphyxie. Ook een combinatie van een of meerdere mogelijkheden achten de deskundigen niet uitgesloten.
Voor een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde dood door schuld dient onder meer te komen vast staan dat het aanleggen en het laten voortduren van een nek- of wurgklem door verdachte uiteindelijk heeft geleid tot de dood van [overledene]. Dat brengt met zich dat alleen de eerste vier hierboven genoemde oorzaken in verband kunnen worden gebracht met het in de tenlastelegging omschreven handelen van verdachte.
De patholoog Maes heeft in haar obductieverslag d.d. 17 oktober 2006 een verband gelegd tussen de verwondingen aan de hals van [oveledene] en de hartstilstand. De verwondingen in de hals passen bij een wurggreep, waardoor luchtwegen kunnen zijn afgesloten. Ook kan druk op de hals aanleiding hebben gegeven tot een acute hartstilstand, aldus de patholoog.
In zijn rapport van 11 mei 2007 heeft de deskundige Das aangegeven dat bij druk op de hals een prikkeling van de zenuwknoop met als gevolg hartritmestoornissen of afsluiting van de halsslagaderen of een combinatie van beide de meest waarschijnlijke verklaringen zijn voor de hartstilstand en de als gevolg daarvan opgetreden hersenschade.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen zoals hierboven weergegeven niet zonder meer over. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten Faas en Snoei die als eersten ter plaatse waren, is gebleken dat zij toen zagen dat [overledene] nog ademhaalde en constateerden dat hij nog hartslag had. Niet duidelijk is geworden of [overledene] toen nog bij bewustzijn was. [overledene] was op dat moment nog wel geboeid maar reeds enige tijd door verdachte losgelaten. Nadat zij van diverse beveiligingsambtenaren desgevraagd hadden gehoord wat er was gebeurd, besloten zij aanvankelijk [overledene] aan te houden. Daarvan is echter afgezien toen de verbalisanten zagen dat [overledene] steeds bleker werd. Kort na die constatering moest [overledene] worden gereanimeerd hetgeen ook – in afwachting van de GGD – is gedaan door zowel de beveiligers als de politie. Het GGD-personeel heeft op een gegeven moment gezegd dat met de reanimatie kon worden gestopt omdat [overledene] zelf weer hartslag had en tevens zelf ademhaalde. [overledene] is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
Desgevraagd hebben de deskundigen ter terechtzitting verklaard dat zij ten tijde van het schrijven van de respectieve rapporten van deze omstandigheid niet op de hoogte waren. Das heeft ter terechtzitting aangegeven dat het blauw worden van [overledene] past bij het afsluiten van de aderen en de luchtwegen, doch niet past bij het afsluiten van de halsslagaderen of bij een hartritmestoornis. Het vervolgens bleek worden is een symptoom dat past bij het falen van de hartslag/circulatie.
Daar komt bij dat de verwondingen aan de hals van [oveledene] heel wel kunnen zijn ontstaan naar aanleiding van de wurggreep die verdachte eerder op [oveledene] heeft toegepast. Niet kan worden aangenomen dat die wurggreep tot de hartstilstand heeft geleid, nu [overledene] kort daarna weer bijkwam en vervolgens een aantal beveiligers aanviel. Bovendien heeft verdachte bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting volgehouden dat hij verdachte niet bij de nek, maar bij het hoofd heeft vastgepakt toen hij hem voor de tweede maal naar de grond bracht. Voorts kan niet met zekerheid achteraf worden vastgesteld dat prikkeling van de zenuwknoop in de halsslagader tot de hartstilstand heeft geleid.
Wel kan de rechtbank zich vinden in de conclusie van deskundige Das dat hij het onwaarschijnlijk acht dat de luchtwegen van [overledene] door een nekklem/wurggreep geblokkeerd zijn geweest, vanwege het feit dat er geen fracturen van halsskelet en tongbeen zijn gevonden.
Niet uit te sluiten valt en zelfs redelijk waarschijnlijk is dat [overledene] is overleden (mede) aan de gevolgen van een opwindingsdelier. Evenmin kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten de mogelijkheid van een positionele asphyxie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Opwindingsdelier
De deskundige Das acht een opwindingsdelier zeker mogelijk. Niet alleen het gebruik van cocaïne, maar ook het gebruik van andere verdovende middelen, zoals speed en amfetamine, kan leiden tot een opwindingsdelier.
In zijn vervolgrapportage d.d. 9 juni 2008 zet de deskundige Das onder meer uiteen wat een opwindingsdelier (excited delirium) inhoudt.
Een delier wordt gekenmerkt door verwardheid en verminderd bewustzijn. Er is sprake van psychiatrische symptomen veroorzaakt door een psychiatrische aandoening of door een somatische stoornis, zoals een koortsende ziekte of een intoxicatie. Gebruik van alcohol, cocaïne, XTC of GHB kan ook een delirant beeld veroorzaken.
Bij een geagiteerd delirium (excited delirium) is sprake van een combinatie van een delier en een opwindingstoestand. De patiënt is agressief en verward en vaak ook paranoïde. Hij is ‘door het wilde heen’ en gewoonlijk niet tot bedaren te brengen.
Onder het ‘excited delirium syndrome’ (EDS) wordt verstaan het plotseling overlijden tijdens of kort na een geagiteerd delirium. Dit plotseling overlijden kan optreden tijdens of kort na een heftige vechtpartij.
In een opwindingstoestand door overmatig cocaïnegebruik raakt de gebruiker in een vechtpartij verwikkeld. Juist door de cocaïne is de gebruiker ‘niet te stoppen’ en ‘sterk als een paard’. Terwijl een normaal mens na zo’n vijf tot tien minuten vechten buiten adem is en zijn verzet staakt, gaan deze mensen eindeloos door. Totdat op een plotseling moment het hart, mede door het relatieve zuurstofgebrek (mede door het genegeerde buiten-adem-signaal), de extreme inspanning niet meer aankan en een acute hartstilstand optreedt.
Een (cocaïne)delier is een gevaarlijke toestand, die indirect tot de dood kan leiden. Niet het delier is dodelijk, maar de intoxicatie en de gevolgen daarvan, met name de cardiovasculaire gevolgen. Het risico op een acute hartdood is in een dergelijke situatie heel groot.
Das geeft in zijn tweede rapport d.d. 9 juni 2008 aan dat in het medisch dossier van [overledene] wel aanwijzingen zijn gevonden voor drugsgebruik, maar dat er geen bewijzen zijn nu de uitslag van het ‘toxlab’ van het Erasmus MC was: “amfetamine, barbituraten, benzo en cocaïne negatief.” Waarbij hij aantekent dat niet duidelijk is of er bloed of urine is onderzocht en evenmin blijkt op welk moment deze lichaamsvloeistof is afgenomen.
Diverse getuigen hebben verklaard over de gemoedstoestand van [overledene] voorafgaand aan en tijdens zijn aanhouding door onder meer de verdachte. Zo verklaarde de getuige [getuige 1] onder meer dat [overledene] zich tegoed had gedaan aan alcohol en dronken was. Toen [getuige 1] ‘iets’ zag gebeuren, greep hij [overledene] vast en trok hij hem naar achteren. Hij was van plan [overledene] mee te nemen, weg van de beveiligers, maar [overledene] verzette zich heel erg en rukte zich van hem los. [getuige 1] verklaart verder dat [overledene] helemaal uit zijn dak is gegaan en dat hij buiten zinnen was. De getuige [getuige 6] heeft het over een tegenstribbelende [overledene] die met zijn armen begon te slaan opdat men hem zou loslaten. Hij zag dat [overledene], wellicht door de drank, in paniek raakte. De getuige [getuige 7] omschrijft [overledene] als ‘geheel door het dolle heen’. Hij pakte [overledene] beet door zijn armen om [overledene] zijn middel te slaan en diens armen vast te houden. Het lukte hem desondanks niet om [overledene] in bedwang te houden. De getuige [getuige 8] herkende het gedrag van [overledene] als van iemand die veel speed of iets dergelijks had gebruikt. Hij verklaart onder meer dat [overledene] - na de eerste confrontatie met de verdachte - weer agressief werd richting de beveiligers, zich los rukte en naar de eerste beveiliger die hij zag begon te slaan. De jongen was heel erg agressief, de beveiligers hadden moeite hem in bedwang te houden. Ten slotte heeft de getuige [getuige 9] gezien dat de pupillen van [overledene] heel groot waren en dat hij dit vaker heeft gezien bij mensen die drugs gebruikt hebben.
De deskundige Das somt in voornoemde vervolgrapportage ten aanzien van het EDS de volgende kenmerken op:
- meestal jonge mannelijke patiënten;
- drugsgebruik, meestal cocaïne, soms amfetamine;
- acuut ontstaan van de symptomen;
- delier met tijdelijke stoornissen in het bewustzijn en cognitie;
- gewelddadig gedrag waardoor vaak contact met politie;
- vaak pas na langdurige vechtpartij door politie ‘onder controle gebracht’;
- acuut staken van de weerstand van de betrokkene met ontstaan van oppervlakkige, moeizame ademhaling gevolgd door een hartstilstand;
- meestal geen respons op reanimatie. Als het lukt het hart weer op gang te brengen, dan overlijdt de patiënt meestal na een aantal dagen aan irreversibele beschadiging van de hersenen door zuurstofgebrek;
- bij sectie wordt vaak geen anatomische afwijking die het overlijden kan verklaren gevonden.
Vrijwel al deze kenmerken hebben zich in deze zaak bij [overledene] voorgedaan.
Positionele asphyxie
Uit diverse zich in het dossier bevindende verklaringen blijkt dat [overledene], ten tijde van zijn aanhouding, in een buikligging op de grond lag en dat hij in die houding werd gefixeerd doordat de verdachte hem vasthield bij de nek dan wel het hoofd, terwijl twee collega-beveiligers van de verdachte [overledene] in bedwang hielden door op zijn benen te zitten. De getuigen [getuige 6] en [getuige 10] verklaren ook over beveiligers die met hun knieën (op de rug) van [overledene] zaten.
Ten aanzien van een mogelijke positionele asphyxie (het optreden van een zuurstoftekort doordat de borstkas en eventueel ook de buik zodanig gefixeerd worden dat er geen ademhalingsbewegingen meer mogelijk zijn) als oorzaak van het overlijden van [overledene] heeft de deskundige Das ter terechtzitting verklaard dat daar geruime tijd (vijf à tien minuten) overheen moet gaan. Gedurende die periode kleurt eerst het gezicht blauw en daarna verliest het slachtoffer het bewustzijn. Na loslating herstelt de betreffende persoon weer. Blijft de fixatie echter gehandhaafd, dan kan er zuurstofgebrek in de hersenen ontstaan, hetgeen weer kan leiden tot een hartstilstand. Ter terechtzitting heeft Das verklaard dat hij niet uitsluit dat de borstkas van [overledene] enige tijd afgesloten is geweest, maar dat hij daar niet het gevolg van de hartstilstand aan verbindt, nu daarop heel lang heel veel druk voor uitgeoefend zou moeten worden.
In tegenstelling tot het standpunt van de deskundige Das kan uit de zich in het dossier bevindende verklaringen, waaronder de verklaringen van de getuigen [getuige 7], [getuige 11], [getuige 12] en [getuige 13], worden afgeleid dat het ‘gefixeerd’ houden van [overledene] inderdaad langere tijd - in ieder geval enige minuten - heeft geduurd, zodat ook niet kan worden uitgesloten dat een positionele asphyxie tot de bewuste hartstilstand heeft geleid.
Nu niet kan worden uitgesloten en zelfs aannemelijk is geworden dat van één van de voornoemde doodsoorzaken – een opwindingsdelier dan wel een positionele asphyxie – sprake is geweest, kan niet worden geconcludeerd dat het handelen van de verdachte – zoals ten laste gelegd: het (te lang) aanleggen van een nekklem/verwurging – de hartstilstand bij [overledene] heeft veroorzaakt. Nu onvoldoende is gebleken van een causaal verband tussen het handelen van verdachte en de dood van [overledene] dient verdachte te worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het primair ten laste gelegde;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van dhr. Meulendijk-Giese, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2009.
Bijlage bij vonnis van 4 februari 2009.
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 augustus 2006 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]), meerdere malen, althans eenmaal, heeft verwurgd,
tengevolge waarvan deze op 22 augustus 2006 is overleden;
[SR 300/3]
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2006 te Rotterdam, door roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (te lang)
een nekklem/verwurging heeft aangelegd bij [slachtoffer], waardoor het aan zijn
schuld te wijten is geweest dat genoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten
hersenletsel, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan op 22 augustus
2006 is overleden;
[SR 307]