Zie HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:3167, NJ 2005/131. Zie ook J.A.M. van Angeren, Gewone rechter en bestuursrechtspraak, 2015, nr. 44-45.
HR, 08-07-2016, nr. 16/01344
ECLI:NL:HR:2016:1516
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-07-2016
- Zaaknummer
16/01344
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1516, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑07‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBDHA:2015:15057
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:422, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:422, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1516, Gevolgd
- Vindplaatsen
JWB 2016/2280
Uitspraak 08‑07‑2016
Partij(en)
8 juli 2016
Eerste Kamer
16/01344
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als verzoeker en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/491793 / HA RK 15-277 van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015.
De beschikking van de rechtbank is aan deze de beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld.Het cassatierekest en het aanvullend rekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van verzoeker heeft bij brief van 25 mei 2016 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 8 juli 2016.
Conclusie 20‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Nationaliteitsrecht. Art. 17 Rijkswet Nederlanderschap. Formele rechtskracht van besluit tot intrekking Nederlanderschap.
Zaak 16/01344
Mr. P. Vlas
Zitting, 20 mei 2016
inzake: Conclusie inzake art. 80a
[verzoeker]
(hierna: verzoeker)
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid & Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst)
(hierna: de Staat)
1. In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan. Verzoeker is op 1 april 1958 te Bhajjal (India) geboren en heeft zich op 14 april 1990 in Nederland gevestigd. Bij Koninklijk Besluit van 26 mei 1998 is aan hem het Nederlanderschap verleend. Bij beschikking van 3 februari 2009 van de Minister van Justitie is het besluit tot verlening van het Nederlanderschap ingetrokken op grond van art. 14 lid 1 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in verband met verzwijging van relevante feiten in de vreemdelingen- en naturalisatieprocedure. Verzoeker heeft tegen deze intrekking bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de Minister bij beschikking van 10 juni 2009 ongegrond is verklaard. Verzoeker is in zijn daartegen gerichte beroep door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, bij uitspraak van 20 november 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij in het beroepschrift geen gronden van beroep heeft opgenomen en dit verzuim ook nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet heeft hersteld. Op 3 juli 2015 heeft verzoeker zich tot de rechtbank Den Haag gewend met het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op de voet van art. 17 RWN.
2. Bij beschikking van 10 december 2015 heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat het intrekkingsbesluit van 3 februari 2009 formele rechtskracht heeft gekregen (rov. 5.1). Tegen dat intrekkingsbesluit heeft een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter opengestaan, die door verzoeker ook is gevolgd (rov. 5.2).
3. Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker (tijdig) cassatieberoep ingesteld. Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 5.1 en 5.2 van de bestreden beschikking en betoogt dat het beginsel van formele rechtskracht niet absoluut is. Volgens het middel is er ruimte voor een uitzondering op dit beginsel indien de toepassing daarvan strijdig is met andere, fundamentele rechtsbeginselen. Nu verzoeker door intrekking van het Nederlanderschap staatloos is geworden, is van schending van een dergelijk fundamenteel rechtsbeginsel sprake, aldus de klacht. Ten slotte voert het middel aan dat de beslissing van de rechtbank onbegrijpelijk is, omdat zij in het geheel niet is gemotiveerd.
4. De klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daartoe geldt het volgende. Voor het maken van een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht is in de onderhavige zaak geen plaats, omdat niet geoordeeld kan worden dat in de procedure bij de bestuursrechter die het besluit tot intrekking van de naturalisatie van verzoeker in stand heeft gelaten, in strijd is gehandeld met een fundamenteel rechtsbeginsel waardoor niet meer gesproken kan worden van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.1.De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter heeft opengestaan. Aan het middel kan worden toegegeven dat nationaliteit essentieel is in het maatschappelijk leven, maar hieraan doet niet af dat een rechtsgang bij de bestuursrechter tegen de intrekking van het naturalisatiebesluit heeft opengestaan en verzoeker in die procedure de argumenten heeft kunnen aanvoeren tegen die intrekking. Verzoeker heeft in 2009 van die rechtsgang gebruik gemaakt, maar is door te verzuimen beroepsgronden aan te voeren destijds niet-ontvankelijk verklaard. Het thans in cassatie bestreden oordeel van de rechtbank is derhalve juist en begrijpelijk.
5. De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑05‑2016