Deze zaak hangt samen met de zaak met griffienummer 12/05660 P waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
HR, 02-12-2014, nr. 12/05664
ECLI:NL:HR:2014:3495
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-12-2014
- Zaaknummer
12/05664
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3495, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑12‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2228, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2228, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑10‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3495, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
2 december 2014
Strafkamer
nr. S 12/05664
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, van 3 december 2012, nummer 24/001138-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2014.
Conclusie 28‑10‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 12/05664 Zitting: 28 oktober 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker=verdachte] 1. |
1. Verzoeker is bij arrest van 3 december 2012 door het Gerechtshof te Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, – onder bevestiging van het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 april 20102.- wegens onder parketnummer 07-660016-10 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en wegens onder parketnummer 07-603287-09 “1. mishandeling” en “2. bedreiging met zware mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts is beslist op het beslag, één en ander op de wijze vermeld in het vonnis van de Rechtbank.
2. Namens verzoeker heeft mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat “het Hof ten onrechte tot een bewezenverklaring is gekomen en voorts het door de verdediging ter zake gevoerd verweer, heeft gepasseerd zonder nadere dan wel afdoende motivering”.
4. Voor zover het middel klaagt over de bij tussenarrest van 16 april 2012 gegeven afwijzende beslissing van het Hof op het verzoek om met betrekking tot de overzichtslijsten van de getapte telefoongesprekken de wijze van verkrijging van de gegevens (verder) inzichtelijk te maken, klaagt het tevergeefs, nu het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2012 in verband met de gewijzigde samenstelling van het Hof opnieuw is aangevangen. Voorts merk ik op dat, anders dan de steller van het middel lijkt te veronderstellen, het Hof geen acht hoefde te slaan op hetgeen in eerste aanleg en bij appelschriftuur op dit punt door de verdediging is aangevoerd. En anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, noopte ook hetgeen door de raadsman van verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2012 bij pleidooi naar voren werd gebracht het Hof niet tot nader onderzoek naar de telefooncontactlijsten dan wel tot bewijsuitsluiting. Immers, slechts medegedeeld werd: “De rechtbank heeft niet de overzichten van de gevoerde telefoongesprekken genoemd. Zoals op de regiezitting […] reeds is aangegeven, volgt uit deze overzichten niet op welke wijze deze tot stand zijn gekomen. De tijdsduur van de gesprekken wordt niet vermeld. Indien sprake is van 5 minuten, is sprake van ongerijmde overlappingen. Indien sprake is van seconden, is sprake van een zeer groot aantal "gesprekken" dat dermate kort is geweest, dat in alle redelijkheid niet kan worden aangenomen dat een transactie tot stand is gekomen”. Tot slot wil ik niet onvermeld laten dat het middel in zoverre ook feitelijke grondslag mist, nu deze “telefooncontactlijsten” in het door het Hof bevestigde vonnis helemaal niet tot het bewijs zijn gebezigd.
5. Het middel faalt.
6. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte tot de bewezenverklaarde periode is gekomen en niet (afdoende) op verweren daaromtrent heeft gereageerd.
7. Voor zover het middel ervan uitgaat dat het Hof op geen enkele wijze heeft gerespondeerd op hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de aanvang van de bewezenverklaarde periode, mist het feitelijke grondslag nu het door het Hof bevestigde vonnis wel degelijk een motivering op dit punt behelst. Voor zover het middel klaagt dat deze motivering tekortschiet gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, faalt het eveneens. Ook in het licht van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is de bewezenverklaarde periode niet onbegrijpelijk. Daarbij merk ik nog op dat de uit de toelichting op het middel voortvloeiende opvatting dat het Hof had dienen te responderen op ieder onderdeel van het in hoger beroep gevoerde pleidooi, geen steun vindt in het recht.
8. Het middel faalt.
9. Het derde middel klaagt dat het Hof in het verlengde van de voorgaande cassatiemiddelen ten onrechte tot strafoplegging komt over de periode van 1 oktober 2009 tot en met 11 januari 2010.
10. Het middel faalt gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt. Voor zover in de toelichting op het middel nog de klacht moet worden gelezen dat de door het Hof bevestigde strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd gelet op hetgeen in hoger beroep bij pleidooi is aangevoerd, faalt het middel eveneens.
11. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑10‑2014
Het Hof heeft enkel de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder parketnummer 07-660016-10 verbeterd.