HR, 25-01-2000, nr. 111879
ECLI:NL:HR:2000:AA4576
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-01-2000
- Zaaknummer
111879
- Conclusie
Nr. 111.879 Conclusie inzake
- LJN
AA4576
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2000:AA4576, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA4576
ECLI:NL:HR:2000:AA4576, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA4576
- Wetingang
art. 41 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑01‑2000
Nr. 111.879 Conclusie inzake
Partij(en)
Mr Fokkens Nr. 111.879
Nr. 111.879 Conclusie inzake
Zitting 12 oktober 1999 [verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Verdachte is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens het handelen in strijd met het bepaalde in art. 41, lid 1 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten veroordeeld tot een geldboete van fl 500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen, waarvan fl 250,- voorwaardelijk.
2.
Namens verdachte heeft mr G. Spong, advocaat te ‘s-Gravenhage , één middel van cassatie voorgesteld.
3.
De eerste in het middel vervatte klacht houdt in dat het bewezenverklaarde niet kan volgen uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder voor zover de aanduiding “[..] Accountancy” redelijkerwijs bij het publiek de indruk moet wekken dat degene die deze aanduiding voert, gerechtigd is de benaming accountant te voeren.
4.
Art. 41, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, luidt als volgt:
‘Het is degene, die niet is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 36 of in het register bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants verboden om anders dan in besloten kring de benaming accountant zonder nadere toevoeging dan wel in enige samenstelling of afkorting, anders dan die van registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent te voeren, dan wel zich zodanig te gedragen, dat daardoor bij het publiek redelijkerwijs de indruk moet worden gewekt, dat hij tot het voeren van die benaming gerechtigd is.’
Art. 43, eerste lid van voornoemde wet stelt de niet-naleving van het bepaalde in art. 41, eerste lid van die wet strafbaar.
5.
Blijkens het bestreden arrest luidt de bewezenverklaring als volgt:
‘Op 9 augustus 1994 te [woonplaats], zonder dat zij tot het voeren van de benaming van accountant gerechtigd was, als exploitant van een administratiekantoor de handelsnaam “[..] Accountancy” heeft gevoerd en naar het publiek toe heeft opgetreden onder de naam “[..] Accountancy” waardoor bij het publiek redelijkerwijs de indruk moest worden gewekt dat zij gerechtigd was tot het voeren van de benaming accountant.’
6.
Onder het kopje ‘De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs’ heeft het Hof onder meer overwogen:
‘Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat door het gebruik van de aanduiding ‘[..]-Accountancy’ bij het publiek redelijkerwijs de indruk moest worden gewekt dat verdachte gerechtigd was de benaming accountant te voeren.’
7.
De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring stoelt, houden voor zover het de
klacht betreft, in:
- (1)
een verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep waarin zij stelt in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Eindhoven ingeschreven te staan als eigenaresse en onderneemster van de onderneming, genaamd Administratiekantoor [..]. Als exploitant van de onderneming heeft zij de naam [..] Accountancy gebruikt. Deze naam stond vermeld op de facturen en enveloppen van het bedrijf en op een bord aan de voorgevel van het bedrijfspand. De verdachte verklaart niet in het bezit te zijn geweest van een diploma RA of AA;
- (2)
een proces-verbaal opgesteld door een verbalisant van de Economische Controledienst d.d. 1 september 1994 dat inhoudt dat blijkens ingewonnen informatie bij de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten en het Nederlandse Instituut van Registeraccountants de verdachte op 3 augustus 1994 niet stond ingeschreven in het accountantsregister. Verder houdt het proces-verbaal in dat aan de gevel van het pand waar de verdachte haar bedrijf uitoefenende een bord was bevestigd met de naam [..] Accountancy. De verbalisant kreeg op zijn verzoek een blanco factuur met daarop vermeld de naam [..] accountancy;
- (3)
een bij het onder (2) genoemd proces-verbaal behorend bijlage inhoudende een uittreksel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuidoost-Brabant te Eindhoven waarin onder meer als ondernemingsgegevens zijn opgenomen de handelsnaam [..];
- (4)
een bij het onder (2) genoemde proces-verbaal in de bijlage gevoegde blanco factuur waarop is vermeld [..] Accountancy en de enveloppe vermeldende [..] Accountancy.
8.
Kort samengevat volg uit de bewijsmiddelen dat de verdachte zich aan het publiek presenteerde met de bedrijfsnaam ‘[..] Accountancy’, welke naam zowel op een bord op het bedrijfspand was aangebracht als op de facturen en enveloppen van het bedrijf een plaats had gekregen. Volgens het middel is het onbegrijpelijk hoe het Hof tot de overweging kon komen dat het gebruik van de naam [..]-Accountancy bij het publiek redelijkerwijs de indruk moest wekken dat verdachte gerechtigd was de benaming accountant te voeren, nu uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat personen (het publiek) door de benaming ‘[..]-Accountancy’ op het verkeerde been zijn gezet en bij die benaming direct aan een accountant hebben gedacht.
9.
Art. 41 lid 1 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten eist niet dat het publiek misleid is, maar houdt een verbod in zich zodanig te gedragen dat bij het publiek redelijkerwijs de indruk moet worden gewekt dat de betreffende persoon gerechtigd is de titel accountant te voeren. Voor dat laatste is niet nodig dat in de bewijsvoering wordt vastgesteld dat het publiek misleid is; de rechter kan, zoals het Hof hier heeft gedaan, vaststellen dat bepaalde gedragingen redelijkerwijs een dergelijke indruk moeten wekken. Die vaststelling is hier niet onbegrijpelijk - het Hof zal van oordeel zijn geweest dat “accountancy” door velen in het publiek zal worden begrepen als het ambt van accountant - en zij kan voor het overige in cassatie niet op haar juistheid worden beoordeeld, zodat de eerste klacht niet kan slagen.
10.
De tweede in het middel vervatte klacht houdt in dat het Hof niet zonder een nadere motivering de begrippen ‘accountant’ en ‘accountancy’ had mogen vereenzelvigen, gelet op het in hoger beroep terzake gevoerde verweer van de raadsman. Op het door de verdediging gevoerde kwalificatieverweer zou onvoldoende gemotiveerd zijn beslist.
11.
De klacht dat het Hof op het verweer dat de begrippen accountant en accountancy niet mogen worden vereenzelvigd, ten onrechte niet heeft beslist, faalt eveneens. De bewezenverklaring houdt immers niet in dat verdachte op enigerlei wijze de benaming accountant heeft gevoerd - in dat geval zou van de gestelde vereenzelviging sprake zijn - maar dat door de handelwijze van de verdachte bij het publiek redelijkerwijs de indruk moest worden gewekt dat zij gerechtigd was tot het voeren van de benaming accountant. Van een kwalificatieverweer was dus geen sprake.
12.
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Ook ambtshalve is er geen reden voor vernietiging, zodat ik concludeer dat het beroep zal worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 25‑01‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
25 januari 2000
Strafkamer
nr. 111879
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch
van 9 november 1998 in de
strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1.
Het Hof heeft na verwijzing van de zaak door
de Hoge Raad in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Eindhoven van 12 december 1995 - de verdachte ter zake van "handelen in strijd met het bepaalde in artikel 41, lid 1, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan tweehonderdvijftig gulden, subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2.
Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt primair dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de aanduiding
"[..]-Accountancy" redelijkerwijs bij het publiek de indruk wekt dat degene die deze aanduiding voert, gerechtigd is de benaming accountant te voeren.
De subsidiaire klacht van het middel komt er blijkens de daarop gegeven toelichting op neer dat het Hof op een in hoger beroep gevoerd kwalificatieverweer ontoereikend heeft beslist.
3.2.1.
Het gaat in deze zaak om een verdachte aan wie is tenlastegelegd en ten aanzien van wie is bewezenverklaard dat zij heeft gehandeld in strijd met het verbod van art. 41, eerste lid, van de Wet op de
Accountants-Administratieconsulenten.
Dat artikellid luidt als volgt:
"Het is degene, die niet is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 36 of in het register bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants verboden om anders dan in besloten kring de benaming accountant zonder nadere toevoeging dan wel in enige samestelling of afkorting, anders dan die van registeraccountant of Account-administratieconsulent te voeren, danwel zich zodanig te gedragen, dat daardoor bij het publiek redelijkerwijs de indruk moet worden gewekt, dat hij tot het voeren van die benaming gerechtigd is".
3.2.2.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt die bepaling tot strafrechtelijke handhaving van het verbod op het voeren van met de titel Accountant-Administratieconsulent en Registeraccountant verwante titels of aanduidingen door niet tot het dragen van deze titels bevoegde personen (Kamerstukken II, 1991-1992, 22 313, nr.5, blz 37).
3.3.
De primaire klacht van het middel berust kennelijk op de opvatting dat voor een bewezenverklaring als de onderhavige is vereist dat komt vast te staan dat bij een of meer personen uit het publiek daadwerkelijk de in de bewezenverklaring genoemde indruk is gewekt. Die opvatting is onjuist, zodat die klacht faalt.
3.4.
Ook de subsidiaire klacht treft geen doel.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar namens de verdachte een verweer gevoerd dat is weergegeven in de toelichting op het middel onder 5. Dit verweer komt neer op het betoog dat de Engelstalige term "accountancy" mede omvat werkzaamheden die niet exclusief zijn voorbehouden aan registeraccountants en accountant-administratieconsulenten, zodat de benaming "[..] Accountancy" niet betreft het voeren van de benaming "accountant" in enige samenstelling of afkorting.
Het Hof heeft op blz. 3 van het verkorte arrest onder het hoofd "de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" geoordeeld dat door het uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende gebruik van de aanduiding "[..]-Accountancy" bij het publiek redelijkerwijs de indruk moest worden gewekt dat de verdachte gerechtigd was de benaming accountant te voeren.
Daarin ligt 's Hofs oordeel besloten dat de aanduiding "accountancy" zozeer overeenstemt met en associaties wekt met de benaming "accountant" (of een samenstelling of afkorting die terug te voeren is tot die benaming), dat redelijkerwijs bij het publiek de indruk moet worden gewekt dat de verdachte tot het voeren van die benaming gerechtigd is en dat daaraan niet kan afdoen dat - zoals is aangevoerd - de Engelstalige term accountancy een brede strekking heeft en mede omvat werkzaamheden die ook door anderen dan degene die gerechtigd zijn de benaming accountant te voren mogen worden verricht.
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Het verweer is dus op toereikende gronden verworpen.
3.5.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook ambtshalve geen grond aan-
wezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak zou
behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Koster, Orie en Balkema, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op 25 januari 2000.