ABRvS, 06-11-2013, nr. 201210747/1/A3
ECLI:NL:RVS:2013:1806
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-11-2013
- Zaaknummer
201210747/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1806, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑11‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft het CBR het aan [appellant] afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard en hem verplicht aan een alcoholslotprogramma deel te nemen.
201210747/1/A3.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Coevorden,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 9 oktober 2012 in de zaak nrs. 12/625 en 12/646 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft het CBR het aan [appellant] afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard en hem verplicht aan een alcoholslotprogramma deel te nemen.
Bij besluit van 11 september 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot oplegging van een alcoholslotprogramma. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2. Het CBR heeft het in bezwaar gehandhaafde besluit genomen naar aanleiding van een mededeling van de regiopolitie Drenthe van 17 juli 2012, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, die het CBR op 18 juli 2012 heeft ontvangen. Volgens die mededeling is bij [appellant] op 14 juli 2012 een ademalcoholgehalte van 680 µg/l geconstateerd.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het CBR bij het besluit van 11 september 2012 ten onrechte zijn bezwaar dat het besluit van 27 augustus 2012 in strijd met de wet is genomen, ongegrond heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat laatstgenoemd besluit niet binnen vier weken is genomen, zoals in artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 is voorgeschreven. Volgens hem is, gelet op de zinsnede "uiterlijk binnen vier weken" in deze bepaling, die termijn onmiskenbaar een fatale, zodat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het CBR na het verstrijken ervan bedoeld besluit niet nog zou nemen.
3.1. Vaststaat dat het besluit van 27 augustus 2012 niet binnen de in artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 vermelde termijn is genomen.
De voorzieningenrechter heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling, waaraan kan worden toegevoegd de uitspraak van 2 april 2008 in zaak nr. 200706744/1, met juistheid overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 130 tot en met 134 (thans tot en met 134a) van de Wvw 1994 (Kamerstukken II 1990/91, 22 030, nr. 3, blz. 43 en volgende) kan worden afgeleid dat de in deze artikelen genoemde beslistermijnen daarin zijn opgenomen met het oog op de wens te komen tot een in het belang van de verkeersveiligheid slagvaardiger optreden tegen verkeersgevaarlijke overtredingen in het algemeen en een verscherpte aanpak van alcoholovertredingen in het bijzonder. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat overschrijding van de termijn, vermeld in artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 met zich brengt dat het CBR niet meer bevoegd is een besluit, als bedoeld in die bepaling, te nemen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien anders te oordelen dan in overeenstemming met deze vaste rechtspraak.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
280-598.