Procestaal: Fins.
HvJ EU, 26-07-2017, nr. C-175/16
ECLI:EU:C:2017:617
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
26-07-2017
- Magistraten
T. von Danwitz, K. Lenaerts, E. Juhász, K. Jürimäe, C. Lycourgos
- Zaaknummer
C-175/16
- Roepnaam
Hälvä e.a.
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2017:617, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 26‑07‑2017
Uitspraak 26‑07‑2017
T. von Danwitz, K. Lenaerts, E. Juhász, K. Jürimäe, C. Lycourgos
Partij(en)
In zaak C-175/16,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Korkein oikeus (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Finland) bij beslissing van 24 maart 2016, ingekomen bij het Hof op 29 maart 2016, in de procedure
Hannele Hälvä,
Sari Naukkarinen,
Pirjo Paajanen,
Satu Piik
tegen
SOS-Lapsikylä ry,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Vierde kamer, E. Juhász, K. Jürimäe en C. Lycourgos (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: M. Wathelet,
griffier: C. Strömholm, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 maart 2017,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Hannele Hälvä, Sari Naukkarinen, Pirjo Paajanen en Satu Piik, aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Ahonen, vervolgens door P. Ahonen, bijgestaan door T. Lehtinen, asianajaja,
- —
SOS-Lapsikylä ry, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Syrjänen, vervolgens door J. Syrjänen en J. Nevala, asianajajat,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller en T. Henze als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Koskinen en M. van Beek als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 april 2017,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Hannele Hälvä, Sari Naukkarinen, Pirjo Paajanen en Satu Piik en hun werkgever, SOS-Lapsikylä ry, over de weigering van laatstgenoemde om hun vergoedingen te betalen voor overwerk en avond-, nacht-, zaterdag- en zondagswerk dat in de jaren 2006-2009 is verricht.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Artikel 2 van richtlijn 2003/88 bepaalt het volgende:
‘Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- 1.
arbeidstijd: de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken;
- 2.
rusttijd: de tijd die geen arbeidstijd is;
[…]’
4
In artikel 7, lid 1, van genoemde richtlijn is het volgende opgenomen:
‘De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.’
5
Artikel 17, lid 1, van diezelfde richtlijn voorziet in het volgende:
‘Met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, kunnen de lidstaten afwijken van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16, wanneer de duur van de arbeidstijd wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald, of door de werknemers zelf kan worden bepaald, en met name wanneer het gaat om:
- a)
leidinggevend personeel of andere personen met een autonome beslissingsbevoegdheid;
- b)
arbeidskrachten in gezins- of familieverband;
- c)
werknemers die in kerken en religieuze gemeenschappen de eredienst verzorgen.’
Fins recht
6
§ 2, eerste alinea, van de työaikalaki (605/1996) [wet (605/1996) inzake de arbeidstijd; hierna: ‘wet inzake de arbeidstijd’] luidt:
‘Onverminderd het bepaalde in § 15, derde alinea, is deze wet niet van toepassing op:
[…]
- 3)
arbeid die de werknemer thuis of elders verricht, waar het gezien de omstandigheden niet als de plicht van de werkgever kan worden beschouwd om toezicht te houden op de indeling van de arbeidstijd;
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
7
SOS-Lapsikylä ry is een kinderbeschermingsorganisatie. Zij organiseert voor de kinderen die zij opvangt, huisvesting die zo veel mogelijk een gezinssituatie benadert in zeven kinderdorpen die elk uit meerdere kinderdorphuizen bestaan. Het personeel van de kinderdorpen bestaat uit een directeur, ‘vervangouders’, ‘vervangers van vervangouders’ en andere personeelsleden. De kinderdorphuizen zijn voor de opgevangen kinderen hun woonplaats. In elk huis zijn drie tot zes kinderen ondergebracht, tezamen met een of meer vervangouders (of hun vervangers wanneer de vervangouders afwezig zijn).
8
Verzoeksters in het hoofdgeding waren tot in 2009 en sommigen onder hen tot in 2010 door SOS-Lapsikylä ry tewerkgesteld als vervangers van vervangouders. Als vervangers van de vervangouders tijdens de afwezigheid van die laatsten (wegens vrije dagen, jaarlijkse vakantie of ziekte) hebben verzoeksters in het hoofdgeding samen met de kinderen geleefd en zelfstandig voor het kinderdorphuis en voor de opvoeding van en de zorg voor de inwonende minderjarigen ingestaan, met name door voor de inkopen te zorgen en de kinderen buiten het kinderdorp te begeleiden.
9
Zij hebben zich tot de Etelä-Savon käräjäoikeus (rechter in eerste aanleg van Zuid-Savo, Finland) gewend met een verzoek om vast te stellen dat hun werkzaamheden ten dienste van SOS-Lapsikylä ry ‘arbeid’ in de zin van § 1 van de wet inzake de arbeidstijd vormde en laatstgenoemde te veroordelen tot betaling van de vergoedingen die op grond van die wet en de collectieve arbeidsovereenkomst voor de jaren 2006-2009 verschuldigd waren voor overwerk of werk dat in de avond, nacht of in het weekend is verricht.
10
Bij uitspraak van 4 mei 2012 heeft de Etelä-Savon käräjäoikeus het beroep van verzoeksters in het hoofdgeding verworpen op grond dat hun arbeid niet onder de wet inzake de arbeidstijd viel. Na de verwerping van hun beroep door de Etelä-Savon käräjäoikeus, hebben verzoeksters in het hoofdgeding tegen de uitspraak van die rechterlijke instantie hoger beroep ingesteld bij de Itä-Suomen hovioikeus (rechter in tweede aanleg van Oost-Finland), die deze uitspraak heeft bevestigd bij arrest van 4 juli 2013. Verzoeksters in het hoofdgeding hebben tegen dit arrest hogere voorziening ingesteld bij de verwijzende rechter.
11
Deze rechter wijst erop dat de vertegenwoordigers van de werkgever geen toezicht houden op de dagelijkse werkzaamheden van de vervangers van vervangouders en dat de werkgever hun tijdens hun werkdagen ook geen instructies geeft met betrekking tot arbeids- of rusttijden. Binnen de door de behoeften van de kinderen bepaalde grenzen kan een vervanger van een vervangouder zelf beslissen over de indeling en de inhoud van zijn arbeid. Voor elk kind wordt evenwel een begeleidings- en opvoedingsplan opgesteld waaraan de vervanger van de vervangouder zich moet houden bij de zorg voor het kind en waarover hij verslag uitbrengt. Bovendien moet de vervanger van de vervangouder met de vervangouder afstemmen over het reilen en zeilen binnen het kinderdorphuis dat hij onder zijn hoede heeft en de daarmee verbonden praktische zaken.
12
Volgens de arbeidsovereenkomsten van verzoeksters in het hoofdgeding bestond de jaarlijkse dienst uit 190 perioden van 24 uur, behalve voor een van hen, van wie de jaarlijkse dienst 170 perioden van 24 uur bedroeg, waarop 30 tot 33 dagen jaarlijkse vakantie in mindering moesten worden gebracht. In de praktijk varieerde de duur van de vervangingsperioden van enkele dagen tot verscheidene weken.
13
De verwijzende rechter wijst er ook op dat de directeur vooraf lijsten opstelt waarop voor elke dag het huis is vermeld waarin de vervanger van de vervangouder wordt ingezet. Laatstgenoemde komt met de vervangouder het tijdstip van aanvang van de vervanging overeen. De dagelijkse planningen moeten zo worden opgesteld dat elke werknemer per maand gemiddeld twee vrije weekenden heeft. Ook heeft de werknemer tijdens de vervangingsperiode recht op één vrije dag per week. Het loon van de vervangers van vervangouders is vastgesteld op een vast bedrag per maand, met dien verstande evenwel dat wanneer een vervanger van een vervangouder meer dan 190 vervangingsperioden van 24 maanden werkt, hij recht heeft op een toelage.
14
De verwijzende rechter dient te bepalen of de wet inzake de arbeidstijd op vervangers van vervangouders van toepassing is, hetgeen tot gevolg zou hebben dat SOS-Lapsikylä ry verzoeksters in het hoofdgeding de door hen gevorderde vergoedingen zou moeten toekennen. Meer in het bijzonder moet worden bepaald of de werkzaamheden van de vervangers van vervangouders van de werkingssfeer van die wet zijn uitgesloten op grond van § 2, eerste alinea, punt 3, daarvan. De verwijzende rechter benadrukt dat deze bepaling inhoudt dat arbeid die de werknemer thuis of elders verricht, waar het gezien de omstandigheden niet als de plicht van de werkgever kan worden beschouwd om toezicht te houden op de indeling van de arbeidstijd, niet valt onder de bepalingen betreffende de organisatie van de arbeidstijd, met uitzondering van § 15, derde alinea, van de wet inzake de arbeidstijd, welke paragraaf in casu niet van belang is.
15
Volgens de verwijzende rechter is bij de wet inzake de arbeidstijd richtlijn 2003/88 omgezet, waarvan sommige bepalingen, met name artikel 17, lid 1, het de nationale wetgever toestaan om onder bepaalde voorwaarden van de regeling van de arbeids- en rusttijden in die richtlijn af te wijken.
16
De verwijzende rechter wijst er nog op dat de wet inzake de arbeidstijd niet alleen de arbeidstijd, de duur van de wettelijke arbeidstijd, de overschrijding daarvan, nacht- en ploegenarbeid en de rusttijden en zondagswerk regelt, maar ook de vergoedingen vastlegt die om verschillende redenen voor dergelijk overwerk of zondagswerk verschuldigd zijn.
17
Hoewel de verwijzende rechter zich bewust is van het feit dat richtlijn 2003/88 niet van toepassing is op het loon van de werknemer, behoudens op het gebied van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon, is hij van mening dat de oplossing van het bij hem aanhangige geschil de uitlegging van deze richtlijn behoeft. Het recht op de in de wet inzake de arbeidstijd bepaalde toelagen is immers afhankelijk van de vraag of deze wet, die ook de arbeids- en rusttijden regelt, op het onderhavige geval van toepassing is.
18
Meer in het bijzonder meent de verwijzende rechter dat voor de uitlegging van de in § 2, eerste alinea, punt 3, van de wet inzake de arbeidstijd bepaalde uitzondering vooral de afwijking van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 van belang is.
19
Volgens de verwijzende rechter vloeit uit het arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C-428/09, EU:C:2010:612), voort dat wanneer niet is aangetoond dat de werknemers zelf kunnen bepalen hoeveel uren zij werken en zij niet op vaste uren op hun werkplek aanwezig hoeven te zijn, de afwijking in artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 niet van toepassing is.
20
De verwijzende rechter meent echter dat er aanmerkelijke verschillen zijn tussen de aan dat arrest ten grondslag liggende feiten en de bij hem aanhangige zaak, met name wat betreft de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waarin die werkzaamheden worden uitgeoefend.
21
Zo geeft hij te kennen dat de arbeid die verzoeksters in het hoofdgeding verrichten, inhoudelijk veel verwantschap vertoont met het werk dat binnen een gezin door een van de leden daarvan wordt verricht, waar artikel 17, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/88 uitdrukkelijk op ziet. Genoemde rechter wijst er daarnaast op dat deze bepaling weliswaar restrictief moet worden uitgelegd, maar dat de daarin opgenomen lijst van werkzaamheden niet limitatief is. Bijgevolg is hij van oordeel dat deze afwijking mogelijkerwijs van toepassing is op de werkzaamheden van de vervangers van vervangouders, ook al betreft het geen arbeidskrachten in gezins- of familieverband in de zin van artikel 17, lid 1, onder b), van die richtlijn.
22
De verwijzende rechter merkt voorts nog op dat de mogelijkheden voor de werkgever om de tijdsbesteding van verzoeksters in het hoofdgeding te controleren in dit geval beperkt zijn, aangezien die controle de vervanger van de vervangouder zou kunnen beperken in zijn mogelijkheden om zich als een echte ouder te gedragen en een vertrouwensband met de kinderen op te bouwen. Hij voegt daaraan toe dat dergelijke controles ook niet lijken plaats te vinden. De vervangers van de vervangouders beslissen namelijk zelfstandig over hun taken, rusttijden en activiteiten buiten het huis, binnen de door de behoeften van de kinderen bepaalde grenzen. Die behoeften kunnen de vervangers van de vervangouders echter ook beperken in hun eigen mogelijkheden om hun persoonlijke aangelegenheden te regelen of hun leven vrij te organiseren.
23
In die omstandigheden heeft de Korkein oikeus (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Finland) besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Dient artikel 17, lid 1, van richtlijn [2003/88] aldus te worden uitgelegd dat de werkingssfeer ervan mede een werkzaamheid in een kinderdorphuis, zoals hierboven beschreven, kan omvatten, waarbij de werknemer fungeert als vervanger van de ‘vervangouders’ van onder toezicht gestelde kinderen, tijdens vrije dagen van de vervangouders samen met de kinderen gedurende die tijd in familiale omstandigheden leeft en in deze periode zelfstandig voorziet in de behoeften van de kinderen en het gezin, op dezelfde wijze als ouders in het algemeen doen?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
24
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 in die zin moet worden uitgelegd dat dit van toepassing is op arbeid in loondienst als die in het hoofdgeding, die erin bestaat dat, ter vervanging van de primair daarmee belaste persoon, kinderen worden opgevangen in omstandigheden als in een gezinsomgeving.
25
Om te beginnen moet erop worden gewezen dat richtlijn 2003/88, behoudens het bijzondere geval van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon als bedoeld in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, enkel bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd regelt, ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, zodat zij in beginsel niet van toepassing is op de beloning van de werknemers (zie in die zin arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C-266/14, EU:C:2015:578, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26
Dit betekent echter niet dat de in casu aan het Hof gestelde prejudiciële vraag geen beantwoording behoeft.
27
Zoals de advocaat-generaal er namelijk op heeft gewezen in punt 45 van zijn conclusie, heeft het bij de verwijzende rechter aanhangige geding betrekking op de vraag of de wet inzake de arbeidstijd op vervangers van vervangouders van toepassing is en of de verzoeksters daardoor recht hebben op de gevorderde vergoeding.
28
Het is in die omstandigheden dat de verwijzende rechter zich tot het Hof heeft gewend met een vraag over de uitlegging van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88, dat volgens de toelichting van deze rechter in nationaal recht is omgezet bij § 2, eerste alinea, punt 3, van de wet inzake de arbeidstijd.
29
Derhalve moet worden bepaald of de werkzaamheden die verzoeksters in het hoofdgeding als vervangers van vervangouders verrichten, binnen de werkingssfeer van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 kunnen vallen. Op grond van die bepaling mogen de lidstaten onder bepaalde omstandigheden van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16 van die richtlijn afwijken, wanneer de duur van de arbeidstijd wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald, of door de werknemers zelf kan worden bepaald.
30
In dat verband moet worden opgemerkt dat de vervangers van de vervangouders, zijnde werknemers van SOS-Lapsikylä ry, tijdens de afwezigheid van de vervangouders, die ook werknemers van dezelfde werkgever zijn, de dagelijkse leiding van een kinderdorphuis en de zorg voor en de opvoeding van de daar opgenomen kinderen op zich nemen, zulks gedurende ononderbroken perioden van 24 uur die elkaar meerdere dagen kunnen opvolgen, met recht op één vrije dag per week en gemiddeld twee vrije weekenden per maand, zoals de verwijzende rechter heeft vermeld.
31
Volgens de rechtspraak van het Hof moet de afwijking in artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 aldus worden uitgelegd dat de strekking ervan beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de met deze afwijkingen beschermde belangen veilig te stellen (arresten van 9 september 2003, Jaeger, C-151/02, EU:C:2003:437, punt 89, en 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère, C-428/09, EU:C:2010:612, punt 40).
32
Het Hof heeft ook geoordeeld dat genoemd artikel 17, lid 1, geldt voor werknemers van wie de gehele arbeidstijd wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten of vooraf bepaald, of door de werknemers zelf kan worden bepaald (arresten van 7 september 2006, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-484/04, EU:C:2006:526, punt 20, en 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère, C-428/09, EU:C:2010:612, punt 41).
33
Zoals de advocaat-generaal erop heeft gewezen in punt 68 van zijn conclusie, moet de verwijzende rechter bij zijn concrete beoordeling van de omstandigheden van de zaak rekening houden met het feit dat de arbeidstijd van een vervanger van een vervangouder in ruime mate vooraf wordt bepaald door de arbeidsovereenkomst die hij met zijn werkgever heeft, aangezien het aantal perioden van 24 uur dat hij jaarlijks moet presteren, contractueel is vastgelegd. Deze rechter moet ook rekening houden met het feit dat bedoelde werkgever van tevoren een lijst opstelt waarin met geregelde intervallen perioden van 24 uur zijn vermeld waarin de vervanger van de vervangouder met de leiding van een kinderdorphuis is belast.
34
Dit in aanmerking nemend, kan niet worden gesteld dat de arbeidstijd van de vervangers van vervangouders, in zijn geheel beschouwd, wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald, of dat die door de vervanger van de vervangouder zelf kan worden bepaald. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
35
Gezien de aan het Hof ter beschikking staande gegevens, wordt aan die vaststelling niet afgedaan door het feit dat de vervangers van de vervangouders tijdens de perioden waarin zij de leiding over een kinderdorphuis hebben, over een zekere autonomie op het gebied van hun tijdsbesteding beschikken en meer in het bijzonder bij de indeling van hun dagelijkse taken, hun verplaatsingen en de perioden waarin zij geen arbeid verrichten, waarop de werkgever in de praktijk ook geen toezicht houdt.
36
In de eerste plaats moet erop worden gewezen dat eventuele problemen die een werkgever kan ondervinden bij de controle van de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden van zijn werknemers, in het algemeen niet kunnen volstaan om de gehele arbeidstijd van die werknemers als niet gemeten en/of vooraf bepaald, of als door de werknemer zelf bepaalbaar, te beschouwen, aangezien de werkgever van tevoren het begin en het einde van de arbeidstijd vaststelt.
37
Vervolgens blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de werkgever in dit geval niet controleert hoe de vervanger van de vervangouder zijn werkzaamheden verricht in de loop van de perioden van 24 uur waarin hij de leiding over het kinderdorphuis heeft. Wel stelt de werkgever van tevoren een lijst op waarop voor elke dag het huis is vermeld waarin de vervanger van de vervangouder wordt ingezet. Laatstgenoemde spreekt met de vervangouder af op welk tijdstip de vervanging begint. De dagelijkse planningen moeten bovendien ook zo worden opgesteld dat elke werknemer per maand gemiddeld twee vrije weekenden heeft. Uit niets in de verwijzingsbeslissing kan dus worden opgemaakt dat de werkgever niet in staat zou zijn om te controleren of de vervanger van de vervangouder op het met de vervangouder afgesproken tijdstip de leiding over het kinderdorphuis heeft overgenomen en of hij die vervanging tot aan het einde van de hem toegewezen periode of perioden van 24 uur heeft verzorgd.
38
Tot slot blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de vervanger van de vervangouder verplicht is een verslag op te stellen over de wijze waarop hij het begeleidings- en opvoedingsplan voor elk kind in de praktijk heeft gebracht. Dit verslag blijkt dus een controlemogelijkheid voor de werkgever te zijn, dat door hem kan worden gebruikt om na te gaan hoe zijn werknemers hun werkzaamheden hebben verricht, zodat hij ook hun arbeidstijd kan meten.
39
In de tweede plaats is de mogelijkheid voor de vervangers van vervangouders om binnen bepaalde grenzen zelf te beslissen wanneer zij in de loop van de periode van 24 uur waarin zij de leiding over een kinderdorphuis hebben geen werkzaamheden verrichten, volgens de beschrijving die de verwijzende rechter daarvan heeft gegeven, niet zodanig dat zij daardoor geheel vrij het aantal uren kunnen bepalen dat zij binnen die perioden werken.
40
Zoals de verwijzende rechter heeft vermeld, moet ten eerste in aanmerking worden genomen dat de vervangers van vervangouders met de vervangouders moeten afspreken hoe zij de leiding over het kinderdorphuis zullen overnemen. Het lijkt niet met de algehele opzet van het opvangsysteem in het kinderdorp te stroken dat de vervangers van de vervangouders de gewoonten in het huis waarover zij tijdelijk de leiding hebben, aanzienlijk zouden mogen wijzigen, met name op het punt van het uurrooster, dat door de vervangouder is vastgesteld. Het feit dat zij die gewoonten moeten volgen, lijkt er derhalve op te wijzen dat de vervangers van vervangouders hun werkuren niet geheel vrij zelf kunnen bepalen.
41
Ten tweede moet erop worden gewezen dat als ‘arbeidstijd’ in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 moet worden beschouwd, de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C-266/14, EU:C:2015:578, punt 25).
42
Eventuele perioden van inactiviteit die zich kunnen voordoen in de loop van de periode van 24 uur waarin de vervanger van de vervangouder de leiding over het kinderdorphuis heeft, vallen dan ook onder de uitoefening van de functie van die werknemer en vormen dus arbeidstijd, wanneer de vervanger van de vervangouder fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever bepaalde plaats en zich er tot diens beschikking moet houden teneinde zo nodig onmiddellijk de adequate prestaties te kunnen verlenen (zie in die zin arrest van 1 december 2005, Dellas e.a., C-14/04, EU:C:2005:728, punt 48, en beschikking van 11 januari 2007, Vorel, C-437/05, EU:C:2007:23, punt 28).
43
Aangezien dergelijke perioden van inactiviteit deel uitmaken van de arbeidstijd van de vervangers van vervangouders, is de mogelijkheid waarover zij beschikken om te bepalen wanneer die perioden ingaan en eindigen, niet gelijk te stellen met de mogelijkheid voor de werknemers om vrij het begin en het einde van hun arbeidstijd te bepalen.
44
Zelfs aangenomen dat bepaalde fasen van inactiviteit in de loop van de periode van 24 uur waarin de vervangers van de vervangouders de leiding over het kinderdorphuis hebben, niet als arbeidstijd kunnen worden beschouwd maar als rusttijd in de zin van artikel 2, punt 2, van richtlijn 2003/88, daar waar de vervangers van vervangouders volgens de door SOS-Lapsikylä ry ter terechtzitting gegeven toelichting hun werkplek mogen verlaten, op voorwaarde dat zij steeds bereikbaar zijn, wanneer de kinderen waarvoor zij zorgen bezigheden buiten het huis hebben, heeft deze mogelijkheid om hun werkplek te verlaten slechts betrekking op een deel van hun dagelijks uurrooster. Voorts blijken niet zozeer de vervangers van de vervangouders zelf te bepalen wanneer zij van die mogelijkheid gebruik kunnen maken, maar wordt dit bepaald door de uren dat de kinderen afwezig zijn. Deze bijzonderheid van de werkomstandigheden van de vervangers van vervangouders kan dus niet tot de conclusie leiden dat hun arbeidstijd, in zijn geheel beschouwd, niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald of dat die in zijn geheel door de vervangers van de vervangouders zelf wordt bepaald.
45
Gelet op de aan het Hof ter beschikking staande gegevens, volgt uit het bovenstaande dat in omstandigheden als die in het hoofdgeding niets erop wijst dat de arbeid in loondienst van de vervangers van vervangouders binnen de werkingssfeer van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 kan vallen. Bijgevolg blijkt het niet nodig te zijn om ook nog na te gaan of de arbeid van de vervangers van vervangouders vanuit andere invalshoeken gelijk kan worden gesteld met een van de drie werkzaamheden die bij wijze van voorbeeld in dat artikel zijn genoemd en meer bepaald met ‘arbeidskrachten in gezins- en familieverband’ als bedoeld in artikel 17, lid 1, onder b), van deze richtlijn.
46
Zoals de advocaat-generaal heeft benadrukt in de punten 72 tot en met 80 van zijn conclusie, kunnen de vervangers van vervangouders hoe dan ook niet als arbeidskrachten in gezins- en familieverband worden beschouwd, zodat zij niet onder de uitzondering in artikel 17, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/88 vallen.
47
Een dergelijke uitzondering, die, zoals in punt 31 van dit arrest is benadrukt, restrictief moet worden uitgelegd, ziet uitsluitend op arbeid die wordt verricht binnen een context waarin de arbeidsverhouding tussen de werkgever en de werknemer tevens een familierelatie is. In een dergelijke context, waarin er een bijzondere band van vertrouwen en toewijding is, kan immers worden aangenomen dat de gehele arbeidstijd niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald, of dat het familielid die zelf kan bepalen.
48
Daarentegen kan de loutere omstandigheid dat de arbeid in kwestie verwant is aan de opvoedingstaken en affectieve relaties die in beginsel door ouders tegenover hun kinderen worden aangegaan, die arbeid niet onder de uitzondering in artikel 17, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/88 doen vallen.
49
Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 in die zin moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing kan zijn op arbeid in loondienst als die in het hoofdgeding, die erin bestaat dat, ter vervanging van de primair daarmee belaste persoon, kinderen worden opgevangen in omstandigheden als in een gezinsomgeving, wanneer niet vaststaat dat de duur van de arbeidstijd, in zijn geheel, niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald of dat de werknemer die zelf kan bepalen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
Kosten
50
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, moet in die zin worden uitgelegd dat het niet van toepassing kan zijn op arbeid in loondienst als die in het hoofdgeding, die erin bestaat dat, ter vervanging van de primair daarmee belaste persoon, kinderen worden opgevangen in omstandigheden als in een gezinsomgeving, wanneer niet vaststaat dat de duur van de arbeidstijd, in zijn geheel, niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald of dat de werknemer die zelf kan bepalen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑07‑2017