Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019278972, van de politie eenheid Den Haag, district Haag Centrum, basisteam Jan Hendrikstraat, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 39).
Rb. Den Haag, 09-04-2020, nr. 09/239183-19
ECLI:NL:RBDHA:2020:3323
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
09-04-2020
- Zaaknummer
09/239183-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:3323, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 09‑04‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Mishandeling. Onderzoek naar mogelijkheden zorgmachtiging Wet forensische zorg. Resultaten in de vorm van verzoekschrift OM. Opstap naar vordering of ambtshalve beslissing. Feit kan niet worden toegerekend, OVAR. Geen straf of maatregel. Mogelijkheid plaatsing psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Sr. (oud)) vervallen. Toepassing art 2.3, eerste lid, onder 4 Wfz. Zorgmachtiging op grond van art. 6.5 Wvggz verleend, bij afzonderlijke beschikking, tegelijk met deze uitspraak. Geen wettelijke basis voorduren voorlopige hechtenis enkel ter overbrugging tijd tussen strafvonnis en opname in accommodatie krachtens zorgmachtiging.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/239183-19
Datum uitspraak: 9 april 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
[geboortedatum] 1978 [geboorteplaats],
[adres] ,
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 17 januari 2020, 31 januari 2020 en 27 maart 2020. Op die laatste zitting heeft tevens – gelijktijdig – de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging ten aanzien van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jonge en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.A. Groenendijk naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een vuistslag/klap in/tegen het gezicht/hoofd te geven;
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die Van [slachtoffer 2] een klap tegen het hoofd te geven.
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging1.
Ten aanzien van feit 1
Omdat verdachte hetgeen de rechtbank onder 1 bewezen zal verklaren ter terechtzitting van 27 maart 2020 heeft bekend en zijn raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 6 oktober 2019, blz. 15-16.
Ten aanzien van feit 2
Omdat verdachte hetgeen de rechtbank onder 2 bewezen zal verklaren ter terechtzitting van 27 maart 2020 heeft bekend en zijn raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 6 oktober 2019, blz. 21-22.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
hij op 6 oktober 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een vuistslag tegen het gezicht te geven;
2.
hij op 6 oktober 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die Van [slachtoffer 2] een klap tegen het hoofd te geven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte en de afdoening
5.1
Pro Justitia rapportage
Bij de beantwoording van de vraag naar de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage betreffende verdachte van GZ-psycholoog
drs. J. Yntema van 6 maart 2020. Daarin is overwogen dat verdachte sinds zijn 17e levensjaar bekend is met psychoses en daarnaast sinds zijn 23e levensjaar bekend is met middelengebruik. Verdachte is – blijkens zijn uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis – gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type en verslavingsproblematiek in de vorm van een stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne en heroïne. De psycholoog heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten schizofrenie en verslavingsproblematiek, en dat hiervan ook ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was. Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten psychotisch en dit psychotische toestandsbeeld heeft het denken en handelen van verdachte op dat moment volledig bepaald. De psycholoog adviseert dan ook om het bewezenverklaarde niet aan verdachte toe te rekenen.
Wanneer verdachte zonder adequate hupverlening in vrijheid wordt gesteld is de kans op psychotische ontregeling en (dus) het risico op onvoorspelbaar agressief gedrag groot, aldus de psycholoog. Verdachte is niet behandel- en medicatietrouw en raakt psychotisch als hij zijn medicatiegebruik stopt. Het drugsgebruik luxeert of werkt als instandhoudende factor voor de psychoses, terwijl verdachte vanuit zijn ziektebeeld onvoldoende in staat is om het middelengebruik te stoppen of hier controle op uit te kunnen oefenen. Het is volgens de psycholoog evident dat verdachte langdurige psychiatrische zorg zal behoeven. Geadviseerd wordt om de mogelijkheid tot het verlenen van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) te onderzoeken. De inschatting is dat middels een behandeling in het kader van de zorgmachtiging het gevaar voldoende teruggedrongen kan worden, maar dat hiervoor wel een klinische opname noodzakelijk is.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven een zorgmachtiging te verlenen.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
Toerekenbaarheid
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de Pro Justitia rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie van de psycholoog over de toerekenbaarheid van verdachte wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over en maakt deze in zoverre tot de hare.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend wegens de ten tijde van het plegen van die feiten aanwezige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verdachte is niet strafbaar en zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Afdoening
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling moet krijgen, teneinde de kans op recidive te verminderen. Gelet op de inhoud van de rapportage en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank de kans groot dat verdachte zonder verplichte zorg en behandeling een terugval krijgt en zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.
Een behandeling in een tbs-kader is reeds gelet op de feiten niet aan de orde. Aangezien verdachte niet strafbaar is behoort een voorwaardelijke straf met strikte bijzondere voorwaarden evenmin tot de mogelijkheden.
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht – en daarmee de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis – komen te vervallen. Met ingang van laatstgenoemde datum maakt artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) het voor de strafrechter mogelijk om met toepassing van de Wvggz een zorgmachtiging tot verplichte zorg, waaronder opname, af te geven om ernstig nadeel af te wenden.
De behandeling van de zaak is op de vorige zittingen aangehouden om de officier van justitie de gelegenheid te bieden de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken. De stukken die op grond van de Wvggz voor beoordeling en eventuele afgifte van een zorgmachtiging nodig zijn heeft de rechtbank inmiddels ontvangen. Dat geheel van stukken, het resultaat van het onderzoek door de officier van justitie, wordt vanwege het systeem van de Wvggz een verzoekschrift van de officier van justitie genoemd. In het kader van de Wfz is dat ‘verzoekschrift’ echter niet een verzoek waarop beslist zal moeten worden, maar slechts een (noodzakelijke) opstap naar een ambtshalve beslissing of een vordering van de officier van justitie tot het afgeven van een zorgmachtiging.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het geval van verdachte aanleiding bestaat om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De rechtbank acht verplichte zorg via het civiele kader aangewezen, nu de noodzakelijke zorg en behandeling van verdachte meer dient te omvatten dan uitsluitend opname; een zorgmachtiging (met daarin opgenomen verschillende vormen van verplichte zorg) kan in deze behoefte voorzien. Bovendien zijn de mogelijkheden voor forensische zorg, zoals overwogen, zeer beperkt.
Het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging ten aanzien van verdachte is tegelijk met de onderhavige strafzaak behandeld. De rechtbank zal gebruik maken van de in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder 4 van de Wfz gegeven bevoegdheid. De toewijzende beslissing op dit verzoek wordt bij – dat is: tegelijk met – deze uitspraak bij afzonderlijke beschikking van heden afgegeven.
Voorlopige hechtenis
Nu aan verdachte geen vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Er is geen wettelijke basis om de voorlopige hechtenis te laten voortduren enkel ter overbrugging van de tijd tussen deze uitspraak en een eventueel latere opname in een accommodatie krachtens de te verlenen zorgmachtiging.
6. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Haalem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2020.
Mrs. A. Dantuma-Hieronymus en M. van Haalem zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑04‑2020