Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/215
215 Doel
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS458275:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
PG Herziening Rv 2002, p. 367.
Art. 87 lid 2 en 3 en art. 88 lid 2, lid 3 (eerste, tweede en derde zin) en lid 4 Rv. Deze bepalingen regelen de wijze van verschijnen en de gang van zaken tijdens de schikkings- respectievelijk de inlichtingencomparitie. Art. 87 lid 4 en art. 88 lid 3, vierde zin Rv zijn niet van toepassing, omdat de zaak aan het einde van de comparitie (als geen schikking is bereikt) niet op de rol gezet hoeft te worden. De procedure betreffende het voorlopig getuigenverhoor is een zelfstandige procedure, die na de comparitie eindigt. Dit geldt ook als de hoofdzaak aanhangig is (zie nr. 110).
Bij de wetswijziging in 2002 is een nieuwe bepaling ingevoerd, art. 191 Rv, die het mogelijk maakt op verzoek van partijen of ambtshalve een comparitie van partijen te houden na afloop van een voorlopig getuigenverhoor. De reden voor deze invoering is een praktische. Volgens de wetgever kan het “nuttig zijn om partijen gelegenheid te bieden de verdere afhandeling van de zaak met de rechter te bespreken en eventueel een, gehele of gedeeltelijke, schikking te bereiken”.1
De comparitie kan ten doel hebben een schikking te beproeven, inlichtingen te geven of een combinatie van beiden; een aantal bepalingen2 betreffende de schikkings- en inlichtingencomparitie is van toepassing verklaard (art. 191 lid 1 Rv). Een comparitie kan met name toegevoegde waarde hebben in zaken waarin in de hoofdzaak het bewijs (grotendeels) door middel van getuigen geleverd moet worden. Na het voorlopige getuigenverhoor kan dan een goede inschatting worden gemaakt van de uitkomst in de hoofdzaak, waardoor partijen eerder bereid kunnen zijn een schikking te bereiken of afspraken kunnen worden gemaakt om efficiënter te procederen. Zeker als in de aanhangige hoofdzaak net een bewijsopdracht is gegeven, is de comparitie na getuigenverhoren een goede gelegenheid om een schikking te beproeven. Partijen kennen immers (een groot deel) van het bewijs en weten welke partij welke feiten dient te bewijzen in de hoofdzaak.