Hof 's-Hertogenbosch, 16-02-2010, nr. HD 200.008.742
ECLI:NL:GHSHE:2010:BL4973
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-02-2010
- Zaaknummer
HD 200.008.742
- LJN
BL4973
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BL4973, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑02‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Huur woonruimte. Veerwijdering schotelantenne. Recht op vrije informatievergaring. Geen strijd met artikel 10 EVRM.
Partij(en)
zaaknr. HD 200.008.742/01
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 16 februari 2010,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 25 juli 2008,
hierna te noemen: huurder,
advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
de stichting
STICHTING WELLER WONEN,
gevestigd te Brunssum, mede kantoorhoudende te Heerlen,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
hierna te noemen: verhuurster,
advocaat: mr. J.M.G.A. Sengers,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, gewezen vonnis van 26 maart 2008 tussen huurder als gedaagde en verhuurster als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 279168 CV EXPL 08-283)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft huurder vijf grieven (er zijn twee grieven IV) aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot afwijzing van de vorderingen van verhuurster in eerste aanleg, met veroordeling van verhuurster in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft verhuurster de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
Huurder huurt met ingang van 1 juli 1973 van (de rechtsvoorganger van) verhuurster de woning gelegen aan [adres] te [plaats]. Deze woning bevindt zich op de vierde verdieping van een flatgebouw.
4.2.
Huurder heeft bij brief van 12 maart 2003 verhuurster toestemming gevraagd om een schotelantenne op zijn balkon te plaatsen. Verhuurster heeft de toestemming verleend onder een aantal voorwaarden. Bij brief van 8 mei 2003 heeft huurder verhuurster bericht dat hij zich met de voorwaarde dat de schotelantenne onder de bovenzijde van de balustrade geplaatst moet worden, niet kan verenigen. Bij brief van 21 mei 2003 heeft verhuurster huurder geantwoord dat zij niet van de door haar gestelde voorwaarden kan afwijken en dat huurder de schotelantenne alleen mag plaatsen als hij akkoord gaat met de voorwaarden. Bij brieven van 9 februari 2004, 4 januari 2007 en 18 oktober 2007 wordt huurder door verhuurster gesommeerd de door hem geplaatste schotelantenne te verwijderen. Aan deze sommaties heeft huurder geen gevolg gegeven. Verhuurster heeft huurder vervolgens bij exploot van 7 januari 2008 gedagvaard.
4.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter onder meer huurder veroordeeld de schotelantenne te verwijderen en verwijderd te houden en huurder verboden in de toekomst een schotelantenne in welke vorm dan ook zonder toestemming van verhuurster te plaatsen aan de buitenzijde van het gehuurde, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van huurder in de proceskosten.
4.4.
Huurder kan zich met dit vonnis niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.5.
Het hof stelt vast dat op de onderhavige huurovereenkomst in beginsel het met ingang van 1 augustus 2003 geldende huurrecht van toepassing is. Op grond van artikel 206a Ow NBW is artikel 7:215 BW niet van toepassing voor zover het veranderingen en toevoegingen aan de buitenzijde van de woning betreft.
4.6.
Huurder voert in zijn eerste grief, samengevat, het volgende aan. Hij heeft geen toestemming nodig van verhuurster voor het plaatsen van een satellietschotel. In artikel 9 lid 2 sub c van de huurovereenkomst worden satellietschotels niet genoemd. Onder de term antenne in dit artikel valt geen satellietschotel. Voorts ziet artikel 9 lid 2 sub c van de huurovereenkomst op grondgebonden woningen en niet op flatwoningen. Het huisreglement, dat een absoluut verbod op het plaatsen van schotelantennes bevat, maakt geen deel uit van de huurovereenkomst.
4.7.
Deze grief slaagt niet. Het hof is van oordeel dat huurder op grond van de huurovereenkomst wel degelijk toestemming nodig heeft van verhuurster om een schotelantenne op of aan het gehuurde te plaatsen.
Artikel 9 lid 2 van de huurovereenkomst bepaalt:
Zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van verhuurster is het huurder uitdrukkelijk verboden:
het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan personen, die niet tot het gezin van huurder behoren, in onderhuur of in gebruik te geven of deze bij zich te laten inwonen;
in, aan of op het gehuurde iets te veranderen of weg te breken, of te dulden dat dit geschiedt;
in, aan of op het gehuurde in, aan of op het gehuurde antennes, masten, reclameborden, veranda's, schuren, kippenhokken of andere bouwsels of getimmerten aan te brengen of te laten aanbrengen;
voorwerpen op het dak te plaatsen of te laten plaatsen;
in of op het gehuurde enigerlei dieren te houden;
zonwering en afschermingen aan balconhekken aan te brengen.
Voor de vraag of schotelantennes onder artikel 9 lid 2 aanhef en onder sub c van de huurovereenkomst vallen, komt het niet alleen aan op de grammaticale betekenis van deze bepaling, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Vgl HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
De definitie van een schotelantenne of satellietschotel is een antenne in schotelvorm voor de ontvangst van door communicatiesatellieten uitgezonden geluids- en beeldgolven (Van Dale Groot Woordenboek voor de Nederlandse taal). Taalkundig gezien is een schotelantenne derhalve een antenne. Voorts is er geen sprake van een limitatieve opsomming in artikel 9 lid 2 sub c van de huurovereenkomst, nu de opsomming eindigt met de woorden: "of andere bouwsels of getimmerten". Naar het oordeel van het hof is de strekking van artikel 9 lid 2 aanhef en onder sub c van de huurovereenkomst, mede gezien de tekst van lid 2 sub b, d en f, dat de huurder toestemming nodig heeft voor het aanbrengen van objecten aan de buitenzijde van het gehuurde. Deze strekking mag als bekend worden verondersteld bij huurder, zeker nu hij zelf toestemming heeft gevraagd aan verhuurster voor het plaatsen van de schotelantenne op zijn balkon.
Op basis van de tekst van artikel 9 lid 2 van de huurovereenkomst en de overige bepalingen van de huurovereenkomst, is er geen aanwijzing dat artikel 9 lid 2 alleen ziet op grondgebonden woningen. Zo wordt onder artikel 9 lid 2 sub f juist specifiek gesproken over balkonhekken.
Gezien het voorgaande brengt een redelijke uitleg van artikel 9 lid 2 aanhef en onder sub c van de huurovereenkomst mee dat huurder voor het plaatsen van een schotelantenne op zijn balkon toestemming nodig had van verhuurster.
De status van het huisreglement is voor de onderhavige procedure niet van belang, nu verhuurster het hierin opgenomen verbod op het plaatsen van schotelantennes niet uitvoert, maar ter zake van schotelantennes een beleid hanteert conform artikel 9 lid 2 aanhef en onder sub c van de huurovereenkomst.
4.8.
De tweede grief van huurder richt zich tegen de afweging door de kantonrechter van zijn belang bij vrije nieuwsgaring tegen de belangen van verhuurster bij verwijdering van de schotelantenne. Huurder is van mening dat zijn recht op vrije vergaring van informatie dient te prevaleren boven de belangen van verhuurster. Voorts voert hij, naar het hof begrijpt, aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat verhuurster bij andere woningen kennelijk een ander beleid voert.
4.9.
Het hof stelt voorop dat huurder in beginsel gebonden is aan hetgeen hij met verhuurster rechtsgeldig is overeengekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat verhuurster aan haar toestemming voor plaatsing van de schotelantenne onder meer de voorwaarde heeft verbonden dat de schotelantenne onder de bovenzijde van de balustrade geplaatst moet worden en dat huurder zich bij het plaatsen van de schotelantenne op zijn balkon aan deze voorwaarde niet gehouden heeft. Daarmee handelt huurder in beginsel in strijd met zijn verplichtingen op grond van de huurovereenkomst en zijn verplichting op grond van artikel 7:213 BW (dat overeenkomt met artikel 7A: 1596 lid 1 (oud) BW) om zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als een goed huurder te gedragen. Dit geldt echter niet indien verhuurster geen beroep kan doen op artikel 9 lid 2 aanhef en onder sub c van de huurovereenkomst omdat er sprake is van strijd met artikel 10 EVRM of dit beroep op grond van andere redenen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.10.
Op grond van artikel 10 EVRM heeft huurder recht op vrijheid van meningsuiting, waaronder begrepen de vrijheid om inlichtingen te ontvangen, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Hieronder valt het ontvangen van televisieprogramma's door middel van een ontvangstschotel, zonder dat nodig is te achterhalen om welke reden of voor welk doel dit recht wordt uitgeoefend (Vgl. EHRM 22 mei 1990, NJ 1991, 740).
Dit recht is echter niet onbeperkt. Het tweede lid van artikel 10 EVRM laat beperkingen toe, indien deze zijn voorzien bij wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, onder meer ter bescherming van de rechten van anderen.
4.11.
Het hof stelt vast dat niet door verhuurster wordt betwist dat huurder geen ontvangst heeft van de door hem gewenste zenders indien hij zich aan de door verhuurster gestelde voorwaarden voor plaatsing van de schotelantenne houdt. Huurder is derhalve niet in staat via een schotelantenne deze televisieprogramma's te ontvangen. De vraag is of deze beperking van het recht van huurder op vrije informatievergaring in het onderhavige geval gerechtvaardigd is.
4.12.
Verhuurster voert aan dat zij belang heeft bij haar beleid om (architectonische) ontsiering van haar eigendommen tegen te gaan en de leefbaarheid van de buurt te beschermen en te bevorderen. Voorts voert zij aan dat door het plaatsen van een schotelantenne schade aan het gehuurde kan worden toegebracht en dat zij alle bewoners gelijk wil behandelen en precedentwerking wil voorkomen. Volgens verhuurster zijn er voor huurder redelijke alternatieven zoals digitale televisie, het internet en internettelevisie.
4.13.
Huurder betwist dat de plaatsing van de satellietschotel leidt tot ontsiering of verpaupering en dat er gevaar is voor schade. Voorts voert huurder aan dat verhuurster de bewoners ook gelijk behandelt indien zij alle bewoners toestaat een satellietschotel te plaatsen en dat verhuurster kennelijk bij andere woningen een ander beleid voert, aangezien bij woningen van verhuurster in de buurt van huurder opzichtig her en der satellietschotels zijn gemonteerd. Huurder betwist dat er sprake is van redelijke alternatieven. Het gaat huurder om de Italiaanstalige, Franstalige en Spaanstalige zenders die hij via de satellietschotel kan ontvangen. Met name de satelliet Hotbird 13 graden Oost en Astra 1 19.2 Oost zijn voor hem van belang. Internet is geen alternatief omdat hij geen computer heeft en nooit met een computer heeft leren omgaan. Het zenderaanbod van digitale televisie is zeer beperkt. Bovendien zijn deze alternatieven prijzig, terwijl hij de door hem gewenste zenders via de satellietschotel gratis kan ontvangen.
4.14.
Het hof is van oordeel dat verhuurster er belang bij heeft om voorwaarden te stellen aan de plaatsing van een schotelantenne op of aan het gehuurde om een wildgroei aan schotelantennes tegen te gaan en beschadiging aan het gebouw en gevaarlijke situaties te voorkomen. Indien verhuurster geen algemeen geldende voorwaarden stelt, kan er een wildgroei aan satellietschotels ontstaan, die op diverse wijzen aan het gebouw worden bevestigd. Dit levert een ontsiering van het gebouw en de omgeving op en gevaar voor schade. Afwijking van de door verhuurster gestelde voorwaarden in het geval van huurder, zou een precedent opleveren voor andere bewoners van de flat, hetgeen het beleid van verhuurster zou ondergraven. Huurder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat verhuurster bij vergelijkbare woningen een ander beleid voert. Uit de door huurder overgelegde (kopieën van) foto's blijkt niet dat het gaat om door verhuurster verhuurde woningen of vergelijkbare woningen.
4.15.
Tegenover de belangen van verhuurster staat het belang van huurder om met name zenders van de satellieten Hotbird 13 graden Oost en Astra 1 19.2 Oost te ontvangen. Aan dit belang hecht het hof weinig gewicht. Zelfs indien het internet buiten beschouwing wordt gelaten, is er in Nederland een breed aanbod aan Italiaanstalige, Franstalige en Spaanstalige zenders te ontvangen via de kabel of digitale televisie. Huurder heeft aangegeven dat het zenderaanbod via deze media beperkter is dan het aanbod via de satelliet, maar heeft niet aangegeven welke programma's die hij niet kan ontvangen zonder satelliet voor hem van belang zijn en waarom. Voorts geeft artikel 10 EVRM geen recht op gratis informatie. Huurder heeft niet gesteld of aangetoond dat de kosten van de alternatieven zodanig hoog zijn dat hij deze redelijkerwijze niet kan betalen, terwijl bovendien van hem verlangd kan worden de mogelijkheden van het internet te beproeven.
4.16.
Het hof acht op grond van het voorgaande de beperkte inbreuk van het recht van huurder op vrije informatievergaring, gezien de belangen van verhuurster bij het stellen van voorwaarden aan het plaatsen van een satellietschotel op of aan het gehuurde, gerechtvaardigd. Ook is niet gebleken dat het beroep van verhuurster op artikel 9 lid 2 aanhef en onder sub c van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Huurder heeft immers niet aangetoond dat verhuurster met betrekking tot vergelijkbare woningen een ander beleid voert. De tweede grief van huurder faalt derhalve.
4.17.
In zijn derde grief voert huurder aan dat verhuurster, door de tijd die tussen de sommatie tot het verwijderen van de satellietschotel van 2004 en die van 2007 is verstreken, haar recht om verwijdering van de satellietschotel te vorderen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 6:89 jo. 6:2 jo. 6:248 jo. 3:12 BW heeft verwerkt.
Ook deze grief slaagt niet. Enkel tijdsverloop is onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking. Huurder heeft niet gesteld, dan wel onvoldoende onderbouwd, dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, noch is anderszins van dergelijke omstandigheden gebleken.
4.18.
De vierde en vijfde grief van huurder richten zich tegen de onder onderdeel III van het dictum van het bestreden vonnis opgelegde dwangsom en de veroordeling van huurder in de proceskosten. Deze grieven falen voor zover zij zijn gebaseerd op de stelling dat de vorderingen van verhuurster dienen te worden afgewezen. Ook de grief
met betrekking tot de proportionaliteit van het door de kantonrechter verbonden maximum van € 5.000,- aan de te verbeuren dwangsom faalt. Het maximum van € 5.000,- acht het hof, mede gelet op de hoogte van de te verbeuren dwangsom per dag(deel) dat huurder onderdeel I en II van het bestreden vonnis niet nakomt, niet onredelijk hoog. Huurder heeft zijn stelling op dit punt ook niet nader onderbouwd.
4.19.
Huurder heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van zijn stellingen. Het hof passeert dit algemeen geformuleerde bewijsaanbod als zijnde onvoldoende gespecificeerd en niet ter zake dienend.
4.20.
Op grond van het bovenstaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. Huurder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt huurder in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van verhuurster begroot op € 254,- aan vast recht en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Meulenbroek en Den Hartog Jager en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2010.