In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0981/09-020307, gesloten en getekend op 4 juni 2010. Voor zover hierna wordt verwezen naar het forensisch dossier, wordt verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0920/09-369599 genaamd Forensisch Dossier, gesloten en getekend op 28 mei 2010.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-08-2013, nr. 21-002082-11
ECLI:NL:GHARL:2013:6057
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-08-2013
- Zaaknummer
21-002082-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:6057, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑08‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
EeR 2013, afl. 5/6, p. 227
Uitspraak 14‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Zeister Brandmoord. Hof veroordeelt verdachte voor moord tot 12 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002082-11
Uitspraak d.d.: 14 augustus 2013
TEGENSPRAAK
Promis
[arrest] van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van
25 mei 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in het PPC te Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 juli 2013 en 14 augustus 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. W.J. Ausma, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:zij op of omstreeks 7 december 2009 te Zeist en/of (elders) in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, een vrouw, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, toen en aldaar, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] en/of haar kleding, met een hoeveelheid motorbenzine, althans een brandversnellende, althans brandbare vloeistof, overgoten en/of (vervolgens) die [slachtoffer] en/of haar kleding en/of die motorbenzine, althans die brandversnellende, althans brandbare vloeistof, met (het vuur van) een aansteker aangestoken en/of (aldus) in brand gestoken, waardoor die motorbenzine, althans brandversnellende, althans brandbare vloeistof en/of de kleding van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] vlam vatte(n), tengevolge waarvan die [slachtoffer] (aan ernstige verbranding) is overleden;
subsidiair:zij op of omstreeks 7 december 2009 te Zeist en/of (elders) in Nederland, opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, toen en aldaar, met dat opzet die [slachtoffer] en/of haar kleding, met een hoeveelheid motorbenzine, althans een brandversnellende, althans brandbare vloeistof, overgoten en/of (vervolgens) die [slachtoffer] en/of haar kleding en/of die motorbenzine, althans die brandversnellende, althans brandbare vloeistof, met (het vuur van) een aansteker aangestoken en/of (aldus) in brand gestoken waardoor die motorbenzine, althans brandversnellende, althans brandbare vloeistof en/of de kleding van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] vlam vatte(n), tengevolge waarvan die [slachtoffer] (aan ernstige verbranding) is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu het opzet ontbreekt doordat verdachte heeft gehandeld vanuit een dissociatieve toestand.
Overweging met betrekking tot het bewijs1.
Op 7 december 2009 omstreeks 17.25 uur is bij de regionale meldkamer van de politie Utrecht een melding binnengekomen dat op de twaalfde verdieping van de Gero-flat aan de Laan van Vollenhove in Zeist een vrouw in brand staat.2.Brandweer, ambulancedienst en politie worden ter plaatse gestuurd.
Verbalisant [verbalisant 1] is ter plaatse en op het moment dat hij in het trappenhuis op de elfde etage staat, komt er een man via de trap omhoog. De man geeft aan te zijn
[getuige 1]. De man vertelt dat hij ongeveer een half uur geleden gebeld had met zijn vriendin. Die vriendin blijkt later te zijn genaamd: [slachtoffer]. Zijn vriendin vertelde hem dat er door iemand gebeld was met de mededeling dat er een pakje was. Zij is daarop naar beneden gegaan. Even later is zij weer naar boven gegaan, terwijl zij (weer) samen aan het bellen zijn. Plotseling hoorde hij gegil door de telefoon. De verbalisant hoort de man zeggen: “Er is iets vreselijks gebeurd” en “Ze hebben mijn vriendin in de fik gestoken. Oh god.”3.
Door flatbewoners is de vrouw door middel van een deken en water reeds ‘geblust’. De vrouw leefde nog en er is haar eerste hulp verleend, waarna de vrouw per ambulance naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht is vervoerd. Later op de avond is zij overgebracht naar het Brandwondencentrum van het Maasstadziekenhuis in Rotterdam, waar zij later die avond is overleden aan haar verwondingen.4.
Bij de sectie is gebleken dat 80% van het lichaamsoppervlak thermisch beschadigd is. De ernst hiervan is dusdanig dat overwegend van vierdegraads brandwonden gesproken kan worden. De aard en uitgebreidheid van de thermische letsels is zodanig dat hierdoor het intreden van de dood zonder meer verklaard kan worden. De conclusie luidt dat het intreden van de dood van de 23-jarige [slachtoffer] verklaard wordt door ernstige verbranding.5.
Technisch onderzoek Gero-flat
Op 7 december 2009 is door de politie technisch onderzoek verricht op de plaats delict. Op de vloer van de galerij langs het metalen hekwerk, direct tegenover de ingang naar de hal van het trappenhuis, zijn door verbalisanten scherven en delen van een glazen weckpot (voorraadpot) aangetroffen. Zij hebben gezien dat die delen en scherven beroet waren. Ook hebben zij tussen de glasscherven een prop witkleurig textiel zien liggen, die naar benzine rook.6.
In het trappenhuis, in de open ruimte die zich direct links bevond vanuit de lift, hebben de verbalisanten twee onderdelen van een aansteker aangetroffen.7.
Ook is door verbalisanten de intercombel op het paneel naast de buitendeur bij de portiek, behorende bij de woning [adres] te Zeist, zijnde de woning van [slachtoffer], middels een wattenstaafje bemonsterd in verband met de eventuele aanwezigheid van biologische sporen.8.
A. Witkleurig textiel
Het aangetroffen stuk wit textiel is onderzocht op de aanwezigheid van brandversnellende middelen. Op het stuk textiel is motorbenzine aangetroffen.9.
B. Aansteker
Het DNA-materiaal van verdachte is vergeleken met het celmateriaal dat is aangetroffen op de aansteker. Het celmateriaal dat is aangetroffen op de aansteker kan afkomstig zijn van verdachte. De kans dat dit celmateriaal van een willekeurig gekozen vrouw is, is kleiner dan één op één miljard.10.
C. Intercombel
Het DNA-materiaal van verdachte is vergeleken met het celmateriaal dat is aangetroffen op de intercombel. Het celmateriaal dat is aangetroffen is op de intercombel is afkomstig van ten minste drie personen, waarvan tenminste één man. Op basis van vergelijkend DNA onderzoek kan verdachte niet worden uitgesloten als één van de mogelijke donoren van deze bemonstering.11.
Videobeelden Gero-flat en L-flat
Na onderzoek is gebleken dat zowel het slachtoffer als een ander persoon zichtbaar zijn op de beelden, opgenomen door bewakingscamera’s in het complex. Deze beelden zijn deels vertoond bij het tv programma Opsporing Verzocht.
Op basis van de beelden en het signalement van de andere persoon dan [slachtoffer] kan worden vastgesteld dat die persoon kort voor het plegen van het misdrijf in de Gero-flat tevens binnen is geweest in portiek 5 van de L-flat, de naastgelegen flat waar de ouders van het slachtoffer woonachtig zijn.12.Op basis van de beelden wordt die persoon omschreven als vermoedelijk een vrouw met een normaal postuur en ongeveer 1.60 meter lang.13.Om 16.37.48 uur loopt de persoon langs portiek 3, portiek 2 en portiek 1 van de Gero-flat richting de L-flat. Vier minuten later is zichtbaar dat de persoon zichtbaar is bij portiek 5 van de L-flat en zich ophoudt bij het belbord. Vervolgens verdwijnt zij uit beeld en 7 minuten later komt zij wederom in beeld en gaat zij de L-flat in, die zij om 16.53.59 uur verlaat. Om 16.58.40 uur komt de bewuste persoon langs portiek 1, 2 en 3 richting portiek 4 van de Gero-flat, waar zij de Gero-flat binnengaat.14.De persoon loopt achter twee vrouwen aan naar binnen. Op het moment dat de persoon ter hoogte van het hoger gelegen niveau in de hal komt, brengt deze het gezicht naar beneden en houdt de rechterhand voor het gezicht/de sjaal.15.De persoon stapt in de lift en gelet op de tijdsduur (het hof begrijpt: van de rit) is hij/zij vermoedelijk uitgestapt op de 12e verdieping.16.De persoon verblijft 3.10 minuten op deze verdieping en gaat met de lift naar beneden.17.De persoon blijft staan bij het intercompaneel en ongeveer 13 minuten later betreedt de persoon de Gero-flat wederom bij portiek 4. De persoon stapt in de lift en gelet op de tijdsduur stapt deze uit op de 10e verdieping.18.Twintig seconden later stapt [slachtoffer] op de 12e verdieping in de lift en gaat zij naar de buitendeur van de hal en kijkt om zich heen. Vervolgens loopt zij naar de brievenbussen, kijkt zij wederom om zich heen en loopt zij terug naar de lift.19.In de lift brengt [slachtoffer] haar telefoon naar haar oor. Zij stapt op de 12e verdieping de lift uit met de telefoon nog aan haar oor. Op het moment dat zij net voor de galerij loopt, wordt zij van rechts overgoten met een vloeistof. De persoon gaat door haar knieën en steekt [slachtoffer] aan, waarna een grote steekvlam volgt. Deze steekvlam zet [slachtoffer] in een fractie van een seconde in vuur en vlam. De persoon loopt de galerij op. [slachtoffer] valt op dat moment al brandend op de grond van het trapportaal. Terwijl de persoon wegloopt, blijkt dat er een vlam zichtbaar is ter hoogte van zijn/haar rechterhand/arm.20.De persoon stapt twee minuten later op de 8e verdieping in de lift en hetzelfde gekleed als daarvoor, maar in plaats van een gestreepte sjaal draagt de persoon een geruite sjaal van het dessin Burberry.21.De persoon stapt de lift uit en rent vervolgens richting de buitendeur, waarna de persoon om 17.29 uur de Gero-flat verlaat.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft geconstateerd dat de aangehouden verdachte[verdachte] grote gelijkenis vertoont met de dader die zichtbaar is op de hiervoor beschreven camerabeelden van de Gero-flat. De verbalisant heeft gezien dat verdachte een vrouw is met donkerkleurig/zwart lang haar en donkere wenkbrauwen. De verdachte heeft een normaal postuur en is circa 1.60 meter lang. Tevens is gebleken dat verdachte ernstige brandverwondingen op haar rechterhand heeft.22.
Getuige [getuige 2], een collega van verdachte, heeft verklaard dat zij de beelden bij Opsporing Verzocht heeft gezien en dat zij het haar van verdachte herkent. De lengte van het haar van verdachte en de donkere kleur ervan, ook de vorm van het staartje op de beelden is precies zoals verdachte het ook vaak droeg.[getuige 2] heeft ook de oogopslag en wenkbrauw herkend. “Verdachte heeft als je haar aankijkt iets speciaals in haar blik, iets wat je aantrekt en die speciale blik herkende ik ook op de beelden van Opsporing Verzocht.”23.
Getuige [getuige 3], een medestudent van verdachte, heeft verklaard dat hij op de beelden wel bepaalde trekjes van verdachte heeft gezien; de wijze waarop zij loopt en zij haar tas draagt.24.
Getuige [getuige 4], een goede vriendin van verdachte, heeft verklaard dat zij de beelden van de dader op de computer via internet had bekeken. Op het moment dat zij de vrouw zag met de zwarte jas, wist zij meteen dat het verdachte betrof. Zij heeft net zo’n tas en zo’n zelfde jas. Dat heeft [getuige 4] bij verdachte gezien. Ook heeft verdachte zo’n Burberry sjaal.25.
Verklaringen verdachte
Op 24 januari 2010 heeft verdachte zich in het gezelschap van haar broer en verloofde bij het politiebureau in Oss gemeld. Zij heeft tegen de verbalisant gezegd: “Ik heb het idee dat ik iets ernstigs heb gedaan. Ik heb vermoedelijk iemand vermoord… Ik heb het over de moord in Zeist. Op 7 december 2009 is daar een meisje vermoord in een appartement.” De verbalisant heeft gezien dat haar rechterhand met een verband was omwikkeld.26.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 17 juli 2013 heeft verdachte verklaard dat zij zich bij de politie heeft gemeld omdat zij een lengte van 1.60 meter heeft en brandwonden aan haar rechterhand had. Ook heeft zij verklaard dat zij een Burberry sjaal heeft gehad, zoals die op de beelden te zien is.27.
Letsel verdachte
Bij lichamelijk onderzoek door een forensisch arts op 26 januari 2010 is een situatie na operatieve behandeling van (overwegend) tweedegraads en derdegraads brandwonden aan de rechterhandrug en aan de strekzijde van de wijs-, midden- en ringvinger van de rechterhand aangetroffen. Het aspect van de verwondingen past bij nog niet restloos genezen, operatief behandelde brandwonden, veroorzaakt door de plaatselijke thermische inwerking van hete en/of brandende vloeistof. Gezien het aspect van de verwondingen kan de leeftijd hiervan een aantal weken tot een klein jaar bedragen. Er is nog geen eindtoestand ingetreden.28.
Beoordeling door het hof
Ontstaan van het letsel bij verdachte
De huisarts van verdachte heeft verklaard dat verdachte zich op 22 december 2009 heeft gemeld met een brandwond aan haar rechterhand die zij naar eigen zeggen twee weken eerder had opgelopen als gevolg van een steekvlam met spiritus en waaraan zij op 9 december 2009 door een ‘neef huisarts’ is geholpen.29.Dr. H. Boxma, chirurg en J. Dokter, medisch coördinator, rapporteren aan de huisarts dat zij verdachte hebben gezien naar aanleiding van brandwonden die zij op 5 december 2009 zou hebben opgelopen aan de rechterhand als gevolg van een spiritusverbranding.30.
Aan de (toenmalige) verloofde van verdachte, [getuige 5], is gevraagd of hij zich kan herinneren of verdachte op 6 december 2009, de dag voor het delict, verwondingen had aan haar rechterhand, waarop hij antwoordde dat hij daar niet op heeft gelet en dat hij zich dat niet kan herinneren.31.Op 5 en 6 december 2009 is [getuige 5] bij verdachte geweest.32.
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij verdachte op 9 december 2009 heeft gezien en dat verdachte haar hand toen in het verband had en dat haar hand opgezwollen was.33.[getuige 6] heeft verklaard dat zij een mondbehandeling kreeg van verdachte en dat verdachtes hand echt dik was en pijn deed.34.
Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij verdachte op 9 december 2009 heeft gezien en dat verdachtes rechterhand dik was en dat er verband op zat.35.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het aannemelijk is dat het letsel aan de rechterhand van verdachte in ieder geval is ontstaan na 6 december 2009, omdat haar verloofde, de getuige [getuige 5], op 5 en 6 december niets van een verwonding heeft gezien en verdachte nadien haar hand in het verband had. Het hof acht het niet aannemelijk dat het de getuige [getuige 5] niet zou zijn opgevallen als verdachte haar hand die dag in het verband zou hebben gehad.
Verdachte heeft tegen verschillende personen wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot het ontstaan van het bewuste letsel aan haar rechterhand, te weten:
- tegen de huisarts op 22 december 2009 dat zij twee weken geleden een brandwond heeft opgelopen als gevolg van een steekvlam met spiritus,36.
- tegen [getuige 5] dat er bij het zetten van thee heet water over haar hand is gekomen en dat er een glas is kapotgevallen,37.
- tegen haar moeder dat ze is gevallen met de fiets,38.
- tegen haar zus dat er een glasscherf in haar hand zit,39.
- tegen haar vriendin [getuige 6] dat ze is gevallen met de fiets en later heeft ze gezegd dat haar hand gewond is geraakt bij een barbecue,40.
- tegen haar collega [getuige 8] dat ze aangetikt was door een auto terwijl zij fietste en dat zij daardoor gevallen was en daarbij haar pols had bezeerd,41.
- tegen haar collega [getuige 9] dat ze haar hand heeft verbrand bij het bakken van kip op de barbecue, waarbij haar vriend of broer spiritus heeft gebruikt. Bij het aansteken is een steekvlam ontstaan die over haar hand is gekomen waardoor haar hand is verbrand,42.
- tegen haar collega [getuige 10] dat ze een tijdje geleden een barbecue had en dat zij tijdens het grillen en koken haar hand had verbrand aan die barbecue en dat zij enige tijd na het verbranden op haar hand is gevallen, waardoor de wond is opengegaan en is gaan ontsteken.43.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 17 juli 2013 heeft verdachte aangegeven dat zij geen verklaring kan geven waarom zij dermate wisselend heeft verklaard over de oorzaak van het letsel aan haar rechterhand. Het hof is van oordeel dat, zeker gelet op de ernst van de verdenking, het in onderhavig geval op de weg van verdachte ligt om daaromtrent uitleg te geven.
Het hof is gelet op de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen, de wisselende verklaringen van verdachte omtrent het bij haar geconstateerde letsel in combinatie met de hiervoor beschreven camerabeelden van oordeel dat het letsel aan de rechterhand van verdachte is ontstaan tijdens het in brand steken van [slachtoffer] op 7 december 2009.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die op 7 december 2009 [slachtoffer] in brand heeft gestoken en van het leven heeft beroofd.
Opzet
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte ook het opzet op de dood van [slachtoffer] gehad. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, te weten het overgieten van iemand met motorbenzine en deze daarna in brand steken, kan het niet anders dan dat verdachte het opzet op de dood heeft gehad.
Het verweer dat het opzet op de dood ontbreekt omdat verdachte een dissociatieve stoornis heeft, verwerpt het hof. Het hof is, zoals later nader uiteengezet zal worden, niet van oordeel dat bij verdachte sprake is van een dissociatieve stoornis en volgt de raadsman dan ook niet in zijn visie daarop.
Voorbedachte raad
Bij de beoordeling van deze vraag gaat het hof uit van de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2012 (LJN BR2342), inhoudend:
“Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.”
Het hof is van oordeel dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op haar te nemen of reeds genomen besluit en tot het maken van keuzes, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot de dood van [slachtoffer].
Het hof gaat daarbij uit van de volgende feiten.
Op 7 december 2009 is verdachte naar Zeist gegaan en heeft, kennelijk ter voorbereiding van haar handelen, een weckglas (een glazen pot met een ruime opening) gevuld met motorbenzine, een wit stuk textiel en een aansteker bij zich. Uit de camerabeelden van de Gero-flat blijkt dat verdachte ongeveer een uur voor het plegen van het feit in de buurt van de Gero-flat waar het slachtoffer woonde, en de L-flat, waar de ouders van het slachtoffer woonden, is geweest. Zij is de Gero-flat binnengegaan, die zij na korte tijd weer heeft verlaten om daarna weer terug te komen en met de lift naar boven te gaan. Verdachte was gekleed -en vermomd- met een pet, een sjaal voor haar gezicht en hals en zij had haar capuchon op. Tevens heeft zij de bewakingscamera’s in de flat ontweken. Verdachte heeft kennelijk [slachtoffer] naar beneden gelokt met de mededeling dat er een pakketje wordt bezorgd, terwijl verdachte zich inmiddels met de lift naar de tiende verdieping en later lopend naar de twaalfde verdieping heeft verplaatst. Op het moment dat [slachtoffer] op de twaalfde verdieping uit de lift is gestapt, is zij door verdachte overgoten met motorbenzine en in brand gestoken.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zeer goed voorbereid, maar ook geraffineerd heeft gehandeld om [slachtoffer] met benzine te overgieten en in brand te steken en daarmee haar dood te bewerkstelligen. Mede gelet op de verrichte (voorbereidings)handelingen en de tijdspanne waarbinnen een en ander zich afspeelde, heeft verdachte zich gedurende enige tijd kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Zij heeft, gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken, niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het verweer dat de voorbedachte raad ontbreekt doordat verdachte een dissociatieve stoornis heeft, verwerpt het hof. Het hof is, zoals later nader uiteengezet zal worden, niet van oordeel dat bij verdachte sprake is van die stoornis en volgt de visie van de raadsman dan ook niet. Het hof is van oordeel dat sprake is van voorbedachte raad, waarmee verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 7 december 2009 te Zeist en/of (elders) in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, een vrouw, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, toen en aldaar, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] en/of haar kleding, met een hoeveelheid motorbenzine, althans een brandversnellende, althans brandbare vloeistof, overgoten en/of (vervolgens) die [slachtoffer] en/of haar kleding en/of die motorbenzine, althans die brandversnellende, althans brandbare vloeistof, met (het vuur van) een aansteker aangestoken en/of (aldus) in brand gestoken, waardoor die motorbenzine, althans brandversnellende, althans brandbare vloeistof en/of de kleding van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] vlam vatte(n), tengevolge waarvan die [slachtoffer] (aan ernstige verbranding) is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Voor de beantwoording van de vraag of bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens bestond, heeft het hof gelet op de volgende zich in het dossier bevindende rapporten over verdachte. Het hof acht de daaraan ontleende, hieronder zakelijk weergegeven, overwegingen en conclusies van belang:
- uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 20 juli 2010, opgemaakt en ondertekend door R.J.P. Rijnders, psychiater en E.J. Muller, GZ-psycholoog:
De rapporteurs menen dat verdachtes identiteit niet tot volledige rijping is gekomen, vermoedelijk vanwege haar levenslange perceptie niet door haar moeder te worden geaccepteerd. Er lijkt bij verdachte sprake van een identiteitsprobleem, maar er kan niet gesproken worden van een identiteitsstoornis. Er bestaat geen reden om een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte te diagnosticeren. Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestesvermogens.
Verdachte hoort stemmen en dat kan wijzen op akoestische hallucinaties, maar ook op pseudohallucinaties. Mochten er stemmen zijn, dan zijn deze niet van een (psychotisch) hallucinatoir karakter. Er is thans sprake van een depressieve stoornis van matig ernstige tot ernstige aard, in de laatste jaren lijkt er sprake van een chronische ontstemming met kortdurende depressieve schommelingen, dysforie, alsmede somatische klachten in het kader van een dysthyme stoornis. Beide stoornissen kunnen worden omschreven als een ziekelijke stoornis. Vanuit verdachtes psychische problematiek redenerend kan geen doorwerking in het tenlastegelegde worden vastgesteld, waardoor de rapporteurs concluderen dat er geen gedragskundige gronden aanwijsbaar zijn voor vermindering van toerekeningsvatbaarheid.
- uit het briefrapport d.d. 3 december 2010, opgemaakt en ondertekend doorE.J.P. Brand, psycholoog:
Rapporteur sluit niet uit dat bij verdachte een dissociatieve identiteitsstoornis ten volle aanwezig is en dat haar gedrag op momenten volledig wordt bepaald door krachten die zich aan haar dagelijks bewustzijn onttrekken. Dit laatste zou kunnen betekenen dat er sprake is van in enige verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Als de stoornis onbehandeld zou blijven, kan dat leiden tot herhaling van (strafbare) feiten. In het Psychiatrisch Centrum Altrecht in Utrecht kan nader onderzocht worden of verdachte deze stoornis heeft.
- uit het Pro Justitia rapport d.d. 4 april 2011, opgemaakt en ondertekend doorM. Drost, psychiater:
De conclusie van Drost luidt dat bij verdachte sprake is van een stemmingsstoornis met depressieve klachten. De deskundige kan bij gebrek aan de mogelijkheid de motieven en toedracht met verdachte te exploreren, geen verband leggen tussen de stoornis en het tenlastegelegde feit.
- uit het verslag van het diagnostisch onderzoek d.d. 14 oktober 2011, opgemaakt en ondertekend door S. Boon, klinisch psycholoog/psychotherapeut:
Er zijn aanwijzingen voor identiteitsproblemen en fragmentering van het zelf, passend bij een ernstige dissociatieve stoornis. De stemmen die verdachte beschrijft lijken zogenaamde pseudohallucinaties, die zich veelvuldig voordoen bij een dissociatieve identiteitsstoornis. Verdachte lijdt aan een dissociatieve stoornis, naar alle waarschijnlijkheid een dissociatieve identiteitsstoornis. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor chronische PTSS-klachten. Indien onbehandeld, bestaat er een fors risico op recidivering en herhaling van strafbare feiten. Boon stelt dat verdachte op momenten niet in staat is om haar wil in morele vrijheid te bepalen en dus niet of sterk verminderd ontoerekeningsvatbaar (het hof begrijpt: niet of sterk verminderd toerekeningsvatbaar) is.
- uit het verslag van het psychiatrisch onderzoek d.d. 10 februari 2013, opgemaakt en ondertekend door D.W.G.M. Tijdink, psychiater:
De conclusie van deze rapporteur luidt dat duidelijk sprake is van een ernstige chronische dissociatieve stoornis, zeer waarschijnlijk een dissociatieve identiteitsstoornis. Dit blijkt uit de chronische dissociatieve en posttraumatische stressstoornis symptomen die verdachte beschrijft. Tijdink deelt de conclusie van de eerdere rapporteurs Brand en Boon dat gespecialiseerde behandeling wenselijk zou zijn voor de dissociatieve identiteitsstoornis, mede om herhaling van gevaarlijk gedrag in een andere bewustzijnstoestand (zogenaamde dissociatieve identiteiten horend bij deze stoornis) te voorkomen.
- uit het Pro Justitia rapport d.d. 11 juli 2013, opgemaakt en ondertekend doorP.E. Geurkink, forensisch psycholoog:
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van een dysthyme stoornis en soms zelf een depressie in engere zin en een dissociatieve stoornis NAO (niet anderszins omschreven). Gezien haar psychische conditie en de vastgestelde pathologie is het, indien het tenlastegelegde wordt bewezen, zeer wel mogelijk dat verdachte in een periode van meer of mindere mate van dissociatie is gekomen tot het tenlastegelegde. Verdachte dient tenminste als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd te worden. Als verdachte niet wordt behandeld voor haar ernstige gecombineerde pathologie is de kans op recidive groot te noemen. Een veilige en adequate behandeling kan alleen plaats vinden in het kader van een terbeschikkingstelling met het bevel tot verpleging van overheidswege.
- uit het Pro Justitia rapport d.d. 11 juli 2013, opgemaakt en ondertekend doorJ.M.J.F. Offermans, psychiater:
Er is geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Er is wel sprake van een combinatie van een dissociatieve stoornis NAO (niet anderszins omschreven) en van een dysthyme stoornis, waarop bij tijd en wijle episodes van een depressie in engere zin gesuperponeerd zijn. Er kan overigens niet uitgesloten worden dat sprake is van een dissociatieve identiteitsstoornis. Dit is ook zo geweest ten tijde van het tenlastegelegde en de conclusie is dat verdachte tenminste als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd, indien het feit wordt bewezen. De aard van verdachtes psychopathologie en in het bijzonder de dissociatieve stoornis vereisen een langdurige, intensieve en specifieke behandeling. Het advies luidt om terbeschikkingstelling met het bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Beoordeling hof: is sprake van een dissociatieve stoornis/dissociatieve identiteitsstoornis?
De deskundigen Rijnders en Muller enerzijds en Offermans en Geurkink anderzijds –alle vier werkzaam voor het NIFP- verschillen van opvatting met betrekking tot de aanwezigheid bij verdachte van een dissociatieve stoornis, dan wel een dissociatieve identiteitsstoornis.
Verdachte heeft van 6 mei tot 23 juni 2010 -relatief kort na het ten laste gelegde- in het Pieter Baan Centrum verbleven en is aldaar geobserveerd. Tevens is een uitgebreid milieuonderzoek verricht.
Het hof stelt voorop dat door vrienden, collega’s en familie geen melding is gemaakt van feiten en omstandigheden waaruit zou volgen dat door hen in het (frequente) contact met verdachte ooit waarnemingen zijn gedaan die leiden tot de gedachte aan een dissociatieve stoornis. Dat geldt dus voor de mensen die haar voorafgaand aan het delict gedurende een langere periode in min of meerdere mate intensief hebben gezien en meegemaakt.
Ten tijde van een eerdere medische behandeling ter zake van depressieve klachten heeft verdachte evenmin melding gemaakt van klachten die passen bij een dissociatieve stoornis zoals amnesie, slapeloosheid, horen van stemmen, depersonalisatie of derealisatie.
Verdachte heeft in het kader van onderzoek door de politie, tijdens de zittingen van de rechtbank en het hof, alsmede tegenover de hiervoor genoemde rapporteurs geen openheid gegeven over feiten en omstandigheden van het delict. Zij heeft verklaard zich hier niets van te herinneren.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn Rijnders, Muller, Tijdink, Offermans en Geurkink als getuige/deskundige uitgebreid gehoord. Daarbij hebben zij de gelegenheid gekregen om op elkaars standpunten en opvattingen te reageren.
Tijdink, werkzaam als behandelend psychiater in een psychiatrisch centrum heeft verklaard -naar aanleiding van hetgeen verdachte zelf in een gesprek met haar heeft gesteld, te weten dat verdachte last heeft van onder andere geheugenverlies, stemmen en slapeloosheid - tot de conclusie te zijn gekomen dat verdachte lijdt aan een ernstige chronische dissociatieve stoornis, zeer waarschijnlijk een dissociatieve identiteitsstoornis. Tijdink heeft haar bevindingen telefonisch doorgegeven aan Offermans.
Zowel Offermans als Geurkink hebben ter zitting aangegeven weinig ervaring te hebben op het gebied van dissociatieve stoornissen. Geurkink heeft de resultaten van de onderzoeken van Boon en Tijdink geïntegreerd met zijn klinische onderzoeksbevindingen met betrekking tot verdachte. Offermans heeft zijn eigen klinische bevindingen gekoppeld aan de conclusie van Tijdink.
Rijnders heeft ter terechtzitting benadrukt dat het fenomeen van de dissociatieve stoornis in de wetenschap een omstreden en veel besproken stoornis is. Desondanks hebben zowel Muller als hij de mogelijkheid dat verdachte aan die stoornis zou lijden, als werkhypothese bij het onderzoek in het Pieter Baan Centrum betrokken. Zij hebben die mogelijkheid op basis van hun onderzoek uitgesloten.
Ook heeft Rijnders ter terechtzitting naar voren gebracht dat Tijdink geen forensisch psychiater is die verklaringen/mededelingen/stellingen van een verdachte beoordeelt en verifieert c.q. falsificeert zoals in de forensische gedragrapportage gebruikelijk is. Tijdink is een GZ-psychiater die een diagnose kan stellen als vertrekpunt voor een behandeling. Tijdink heeft verdachte vanuit het oogpunt van behandelaar onderzocht en heeft de door verdachte gestelde klachten als uitgangspunt genomen voor haar diagnose. Daar komt bij, zo stelt Rijnders, dat het geheugenverlies van verdachte ook te verklaren zou kunnen zijn door haar depressie en dat het -eventuele - horen van stemmen, pseudohallucinaties zou kunnen betreffen.
Gezien het voorgaande hecht het hof meer waarde aan het standpunt van de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum dan aan het standpunt van de andere deskundigen en neemt het rapport van het PBC in combinatie met de daarop gegeven toelichting ter zitting als uitgangspunt. Het hof is van oordeel dat bij verdachte geen sprake is van een dissociatieve stoornis, dan wel een dissociatieve identiteitsstoornis.
Beoordeling hof: dysthyme stoornis
Het hof stelt vast dat zowel de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum als de rapporteurs pro justitia Offermans en Geurkink tot de conclusie komen dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een dysthyme stoornis en dat dat ook het geval was ten tijde van het tenlastegelegde. Het hof neemt dit oordeel over.
Conclusie hof
Het hof acht aannemelijk dat het bewezen verklaarde feit verdachte niet volledig kan worden toegerekend vanwege de bij haar bestaande dysthyme stoornis. In welke mate verdachte toerekeningsvatbaar is, kan het hof niet vaststellen. Dat betekent dat de strafbaarheid van verdachte niet of niet geheel is uitgesloten.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wegens moord wordt veroordeeld tot 23 jaar gevangenisstraf.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte wegens moord veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens wegens moord, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, nu verdachte tenminste verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden. Subsidiair heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaar geëist, indien het hof van oordeel is dat verdachte geheel toerekeningsvatbaar is.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de ernst van het feit overweegt het hof dat verdachte [slachtoffer], een jonge vrouw van 23 jaar die in de bloei van haar leven was en op het punt stond om te trouwen, op gruwelijke wijze heeft vermoord. Verdachte heeft [slachtoffer], op een zorgvuldig uitgekozen moment, overgoten met motorbenzine en in brand gestoken. De pijn en angst die [slachtoffer] gevoeld moet hebben, is niet in woorden uit te drukken. In het dossier zijn verklaringen opgenomen van ambulancemedewerkers die hulp hebben verleend aan [slachtoffer]. Een van hen beschrijft de paniek in haar ogen en haar gillen van de pijn. Aan haar ogen en de angst zag hij dat ze nog helder was en bij kennis. Hij verklaart: “Ze moet in mijn ogen hebben gezien dat er niet veel hoop meer was”.44.
Het handelen van verdachte betreft een wrede daad waarvan menigeen zich niet kan voorstellen dat een mens in staat is om die bij een ander mens te verrichten. Verdachte heeft, hoewel de pijn en angst bij [slachtoffer] te voorzien waren, zich hierdoor niet laten weerhouden.
Daarnaast heeft het in brand steken een enorme impact gehad op bewoners van de flat en andere personen die [slachtoffer] hebben aangetroffen, terwijl zij in brand stond. Zij was hopeloos verloren en mensen hebben geprobeerd haar te koelen met water, naar hetgeen later blijkt tevergeefs. Ook heeft de verloofde van [slachtoffer] haar door de telefoon horen gillen op het moment dat zij in brand was gestoken. Zijn angst voor hetgeen [slachtoffer] op dat moment overkwam en de paniek in haar stem moeten ondraaglijk voor hem zijn geweest en zorgt tot op de dag van vandaag voor een groot trauma.
Aan de nabestaanden van [slachtoffer] is onherstelbaar, ondraaglijk en levenslang leed toegebracht. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting afgelegde verklaringen door haar moeder, zuster, tante en verloofde. Zij zullen het door hen zo geliefde familielid en verloofde door toedoen van verdachte voor altijd moeten missen.
Daar komt bij dat verdachte geen verklaring heeft afgelegd over het motief van haar daad en dat zij geen openheid van zaken heeft gegeven. Dat heeft zij ook niet in hoger beroep gedaan, hetgeen de laatste kans is voor de nabestaanden om een verklaring van verdachte te horen. Naar een motief is het tot op heden gissen, hoewel er in het dossier enige aanwijzingen zijn dat verdachte mogelijk jaloers was op [slachtoffer]. Door verdachte’s zwijgen zal het voor de nabestaanden nog moeilijker zijn om het onherstelbare verlies te verwerken.
Door het middel dat verdachte heeft gekozen om [slachtoffer] om het leven te brengen, is het voor de nabestaanden bovendien onmogelijk geweest om waardig afscheid te nemen van hun dierbare. De huid van [slachtoffer] was voor 80% diep verbrand, waardoor haar lichaam onherkenbaar was verminkt.
Verdachte heeft niet alleen op gruwelijke wijze aan een jonge vrouw het leven ontnomen, maar heeft daarnaast ook het leven verwoest van onder andere haar naaste familieleden en haar aanstaande echtgenoot. De dood van [slachtoffer] heeft verder niet alleen grote beroering gewekt in haar familie- en kennissenkring, maar ook in haar woon- en leefomgeving. De berichtgeving in de media, daarbij inbegrepen die over het gehele strafproces, toont aan dat ook de samenleving in breder verband door dit misdrijf ernstig geschokt is en dat dit misdrijf heeft bijgedragen aan algemene gevoelens van onveiligheid. Vanuit het oogpunt van vergelding en beveiliging van de samenleving acht het hof een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats.
Het hof is van oordeel dat naast een gevangenisstraf ook de maatregel van TBS met dwangverpleging dient te worden opgelegd. Tijdens het begaan van het feit was bij verdachte immers sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Deze stoornis is zodanig ernstig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte na detentie onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij. Het door verdachte begane feit is een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het hof zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen deze verpleging eist.
Het hof ziet geen redenen om een lagere gevangenisstraf op te leggen om de reden dat de zogenoemde Fokkens-regeling is afgeschaft (die mogelijk maakte dat eerder dan na het uitzitten van een opgelegde gevangenisstraf werd begonnen met behandeling) of omdat de medische noodzaak tot een spoedig begin van de behandeling van verdachte aan de orde zou zijn.
Evenmin ziet het hof in de persoon van verdachte aanleiding om in deze uitspraak een advies op te nemen (als bedoeld in artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, zoals door de raadsman is bepleit.
Dit betekent dat in beginsel de behandeling in het kader van de TBS-maatregel pas zal ingaan op het moment dat tweederde gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan.
Alles overwegende komt het hof tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar passend en geboden is (met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht) alsmede oplegging van terbeschikkingstelling met het bevel dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een groene winterjas, merk H&M.
Aldus gewezen door
mr M.J. Stolwerk, voorzitter,
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.S. van Soest, griffier,
en op 14 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑08‑2013
Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 24 december 2009 door E. Polman, verbalisant (pagina 170).
Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 7 december 2009 door K.A. van Cooten, surveillant van politie (pagina 84-86).
Proces-verbaal opgemaakt op 4 juni 2010 door A. Schuurman, brigadier, rechercheur van politie (pagina 19).
Het deskundigenrapport genummerd 2009-452/R067, opgemaakt door dr. R. Visser, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 30 maart 2010 (forensisch dossier, pagina 17-18).
Proces-verbaal van technisch onderzoek opgemaakt op 1 februari 2010 door H. de Bruin, brigadier van politie en C.D. Gieling-Erkelens hoofdagent van politie (forensisch dossier, pagina 199).
Proces-verbaal van technisch onderzoek opgemaakt op 1 februari 2010 door H. de Bruin, brigadier van politie en C.D. Gieling-Erkelens hoofdagent van politie (forensisch dossier, pagina 200).
Proces-verbaal van technisch onderzoek opgemaakt op 1 februari 2010 door H. de Bruin, brigadier van politie en C.D. Gieling-Erkelens hoofdagent van politie (forensisch dossier, pagina 200).
Het deskundigenrapport genummerd 2009.12.08.005, opgemaakt door L.J.C. Peschier, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 15 december 2009 (forensisch dossier, pagina 27).
Het deskundigenrapport genummerd 2009.12.08.005 aanvraag 007, opgemaakt door L.H.J. Aarts, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 24 maart 2010 (forensisch dossier, pagina 47).
Het deskundigenrapport genummerd 2009.12.08.005 aanvraag 007, opgemaakt door L.H.J. Aarts, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 24 maart 2010 (forensisch dossier, pagina 47).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 109).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 111).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 112-115).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 116).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 117).
Proces-verbaal van bevindingen 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 118).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 120).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 121).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 122).
Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 123).
Proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2010 opgemaakt door G. Kooijman, brigadier-rechercheur van politie (pagina 192).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 11 februari 2011 opgemaakt door L. Ferwerda, brigadier van politie (pagina 2495).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 23 maart 2011 opgemaakt door Th.J. de Bruin en J.P. Zambeek, beiden brigadier van politie (pagina 2534).
Proces-verbaal van bevindingen inhoudende de verklaring van getuige [getuige 4] van 10 april 2010 opgemaakt door T.J. de Bruin, brigadier van politie (pagina 2589).
Proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2010 opgemaakt door L.J.F. Verhoeven en G.A.J.M. van der Pluym, beiden brigadier van politie (pagina 2713).
Proces-verbaal ter terechtzitting van 17 juli 2013 inhoudende de verklaring van verdachte.
Het deskundigenrapport genummerd 2009.12.08.005 aanvraag 006, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 15 april 2010 (forensisch dossier, pagina 86).
Proces-verbaal van bevindingen van 18 maart 2010 opgemaakt door Th.J. de Bruin, brigadier rechercheur van politie (pagina 227) en de bijlage bij het deskundigenrapport genummerd 2009.12.08.005 aanvraag 006, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 15 april 2010 (forensisch dossier, pagina 87), voor zover inhoudende een brief van M. Brecht, de huisarts van verdachte d.d. 4 februari 2010 (forensisch dossier, pagina 87).
Bijlage bij het deskundigenrapport genummerd 2009.12.08.005 aanvraag 006, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 15 april 2010 (forensisch dossier, pagina 87), voor zover inhoudende een brief van respectievelijk dr. H. Boxma en J. Dokter aan de huisarts van verdachte d.d. 23 november 2009 en 30 december 2009 (forensisch dossier, pagina 88).
Proces-verbaal van bevindingen van 26 januari 2010 opgemaakt door T.J. de Bruin enJ.R. Nieuwerf, beiden brigadier van politie (pagina 226).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] van 29 januari 2010 opgemaakt door J.R. Nieuwerf en J.P. Zambeek, beiden brigadier van politie (pagina 2391-2392).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] van 29 januari 2010 opgemaakt doorR.W.A.E. van den Dungen en J.R. Nieuwerf, respectievelijk agent en brigadier van politie (pagina 2463).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] van 18 maart 2010 opgemaakt door E. Fidanci en D.J. Vermeer-Haandrikman, beiden brigadier van politie (pagina 2468).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] van 17 februari 2010 opgemaakt doorE. Fidanci, brigadier van politie (pagina 2507).
De bijlage bij het deskundigenrapport genummerd 2009.12.08.005 aanvraag 006, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 15 april 2010 (forensisch dossier, pagina 87), voor zover inhoudende een brief van M. Brecht, de huisarts van verdachte, d.d. 4 februari 2010 (forensisch dossier, pagina 87).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] van 25 januari 2010 opgemaakt doorTh.J. de Bruin en J.R. Nieuwerf, beiden brigadier van politie (pagina 2387).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 11] van 29 januari 2010 opgemaakt door J.R. Nieuwerf en R.W.A.E. van den Dungen beiden brigadier van politie (pagina 2426).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 12] van 18 februari 2010 opgemaakt doorJ.R. Nieuwerf en J.P. Zambeek, beiden brigadier van politie (pagina 2443).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] van 29 januari 2010 opgemaakt doorR.W.A.E. van den Dungen en J.R. Nieuwerf, respectievelijk agent en brigadier van politie (pagina 2463) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] van 18 maart 2010 opgemaakt doorE. Fidanci en D.J. Vermeer-Haandrikman, beiden brigadier van politie (pagina 2469).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8] van 25 januari 2010 opgemaakt doorL. Ferwerda en G.P.C. van der Plas, beiden brigadier van politie (pagina 2452).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 9] van 25 januari 2010 opgemaakt doorL. Ferwerda en G.P.C. van der Plas, beiden brigadier van politie (pagina 2456).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 10]van 26 januari 2010 opgemaakt doorE. Polman en L. Ferwerda, beiden brigadier van politie (pagina 2460).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 13] van 21 december 2009 opgemaakt doorL. Ferwerda en E. Fidanci, beiden brigadier van politie (pagina 2460).