Rb. Amsterdam, 07-02-2020, nr. 13/103668-19 (Promis)
ECLI:NL:RBAMS:2020:737
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
07-02-2020
- Zaaknummer
13/103668-19 (Promis)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:737, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 07‑02‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 07‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Vier jaar gevangenisstraf wegens een overval en een poging tot overval. Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie i.v.m. specialiteitsbeginsel i.h.k.v. een uitgevaardigd EAB
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/103668-19 (Promis)
Datum uitspraak: 7 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie] .
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.M. den Blanken, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
diefstal van een medicijn en van een geldbedrag van Apotheek [naam apotheek] met (bedreiging met) geweld tegen [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] op 24 oktober 2018 in Amsterdam, en/of
afpersing van voormelde goederen van [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] op 24 oktober 2018 in Amsterdam;
Feit 2:
poging tot diefstal van het Grenswisselkantoor met (bedreiging met) geweld tegen
[persoon 4] en/of [persoon 5] op 24 oktober 2018 in Amsterdam, en/of
poging tot afpersing van [persoon 4] en/of [persoon 5] op 24 oktober 2018 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.
3. Voorvragen
3.1.
Oordeel van de rechtbank
3.1.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Uit het dossier volgt dat het Nederlandse Openbaar Ministerie op 14 november 2018 een Europees Arrestatiebevel (EAB) heeft uitgevaardigd aan België, waar verdachte op dat moment bleek te verblijven. Dit EAB ziet alleen op het onder 1 ten laste gelegde feit.
Bij beschikking van 13 december 2018 van de rechtbank van eerste aanleg in Brussel is de overlevering van verdachte voor dit feit toegestaan, waarna verdachte op 29 april 2019 feitelijk aan Nederland is overgeleverd. Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft nadien niet (tijdig) aan België om aanvullende toestemming voor het onder 2 ten laste gelegde feit verzocht. Gelet op deze stand van zaken heeft de raadsman als preliminair verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie – gelet op het specialiteitsbeginsel – niet ontvankelijk is in de vervolging van feit 2. De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd dat dit preliminair verweer gehonoreerd dient te worden en het Openbaar Ministerie alleen ontvankelijk is in de vervolging voor zover die ziet op het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft het preliminair verweer verworpen en geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, ook voor zover die betrekking heeft op het onder 2 ten laste gelegde feit.
Hiertoe heeft de rechtbank ter terechtzitting verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 1 december 2008 (ECLI:EU:C:2008:669), meer in het bijzonder naar rechtsoverwegingen 71 tot en met 73. Hieruit volgt dat – kort gezegd – de verdachte tijdens de strafvervolging geen vrijheidsbeperkende maatregel mag worden opgelegd als het uitvoerende land voor dat feit geen (aanvullende) toestemming heeft gegeven. Echter, het ontbreken van (aanvullende) toestemming staat niet in de weg aan het vervolgen van en berechten voor een ander feit. Vervolgens is relevant dat – indien de verdachte wordt veroordeeld tot een vrijheidsbeperkende straf of maatregel voor (onder meer) het feit waarvoor geen overlevering heeft plaatsgevonden – aanvullende toestemming moet worden verkregen voor de tenuitvoerlegging van (dat deel van) die straf of maatregel.
De rechtbank heeft ter terechtzitting vervolgens verwezen naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam (arrest van 17 mei 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:1618)) waarin het Gerechtshof de lijn van het HvJ EU heeft toegepast.
Dit betekent voor de zaak tegen verdachte allereerst dat hij niet in voorlopige hechtenis mag verblijven op grond van het onder 2 ten laste gelegde feit. Dat is ook niet het geval, nu de gevangenhouding alleen is bevolen voor het onder 1 ten laste gelegde feit. Vervolgens mag verdachte voor beide feiten worden vervolgd en – indien van toepassing – worden berecht. Indien verdachte wordt veroordeeld, betekent dit wel dat een eventueel op te leggen straf alleen ten uitvoer kan worden gelegd als daartoe aanvullende toestemming zal zijn verkregen. De omstandigheid dat thans nog geen aanvullende toestemming is verkregen, raakt dan ook niet aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, reden waarom de rechtbank het preliminair verweer ter terechtzitting heeft verworpen.
3.1.2.
Overige voorvragen
Daarnaast is de dagvaarding geldig, is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Oordeel van de rechtbank
4.1.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – diefstal met (bedreiging met) geweld en afpersing bewezen, mede gelet op de verklaring van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat ook het door verdachte vastpakken en naar buiten duwen van aangeefster [persoon 3] is bewezen, gelet op haar verklaring en de beschrijvingen van de camerabeelden, waarvan zich zogenoemde ‘stills’ in het dossier bevinden.
4.1.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – poging tot afpersing bewezen, mede gelet op de verklaring van verdachte.
Uit het dossier, waaronder het proces-verbaal van relaas, de aangifte van [persoon 4] op pagina 17 en de verklaring als getuige van [persoon 5] op pagina 19 volgt dat “ [persoon 4] ” de meisjesnaam is van “ [persoon 5] ”. Dat betekent dat [persoon 4] en [persoon 5] één en dezelfde persoon zijn. Daarom acht de rechtbank de poging tot afpersing van aangeefster [persoon 5] bewezen, en zal zij verdachte partieel vrijspreken van de poging tot afpersing van [persoon 4] .
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1
op 24 oktober 2018 te Amsterdam,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 862,21 euro, toebehorende aan Apotheek [naam apotheek] , [adres 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon 2] en [persoon 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een medicijn, te weten Diazepam, toebehorende aan Apotheek [naam apotheek] , [adres 1] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte,
- tegen die [persoon 3] heeft gezegd dat hij een vuurwapen bij zich heeft en met zijn hand in zijn jaszak in de richting van die [persoon 3] richtte en die [persoon 3] heeft vastgepakt en die [persoon 3] uit de winkel geduwd en
- op korte afstand van die [persoon 1] heeft gestaan en heeft gezegd “geef me die fucking Diazepam” en op korte afstand van die [persoon 1] heeft gestaan met zijn hand in zijn jaszak drukkend tegen de borst van die [persoon 1] en daarbij heeft gezegd “Geef me je fucking Diazepam, anders beschiet ik je”, of woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- op korte afstand van die [persoon 2] heeft gestaan met zijn hand in zijn jaszak wijzend in de richting van die [persoon 2] en heeft geroepen “Geef mij geld”, of woorden van gelijke aard en/of strekking, en die [persoon 2] heeft weggeduwd;
2
op 24 oktober 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[persoon 5] , te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan het GWK, locatie:
[adres 2] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een papier met tekst aan die [persoon 5] voor heeft gehouden, waarop vermeld stond dat hij geld wilde, en dit kracht heeft bijgezet door met zijn hand in zijn jas te wijzen in de richting van die [persoon 5] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. Strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1.
Eis van de officier van justitie
In het kader van wat de rechtbank op het preliminair verweer heeft beslist en onder 3.1.1 van dit vonnis is weergegeven, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden en voor het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij hij heeft aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte geen geweld heeft gebruikt, geen wapen voorhanden had of met een wapen heeft gedreigd, de feiten direct heeft bekend en spijt heeft betuigd en reeds 104 dagen in overleveringsdetentie in België heeft doorgebracht.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan een winkeloverval – die uiteenvalt in een diefstal met (bedreiging met) geweld en een afpersing – en een poging tot een winkeloverval. In beide gevallen heeft verdachte zijn hand op zo’n wijze in zijn jaszak gestopt dat het leek alsof hij een vuurwapen bij zich had. Bovendien heeft hij daarbij zijn hand tegen een van de slachtoffers aan geduwd waardoor deze dacht een vuurwapen te voelen. Ook heeft verdachte gedreigd hen neer te schieten als ze niet zouden doen wat hij hen opdroeg. De rechtbank rekent verdachte met name de uitgekiende handelwijze en de angst die de slachtoffers daardoor hebben gevoeld, zeer aan. Weliswaar is niet gebleken dat verdachte een vuurwapen bij zich droeg, maar gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft verdachte zijn slachtoffers de indruk willen geven dat dit wel degelijk het geval was. Dat hij hierin is geslaagd, volgt uit de aangiftes van de overval op de apotheek, waarin de slachtoffers hebben verklaard dat zij heel bang waren en vreesden dat het niet goed zou aflopen als ze de bevelen van verdachte niet zouden opvolgen. De aangeefster van het GWK heeft verklaard dat zij vooral verbaasd was, maar dat ook door haar hoofd heen schoot dat verdachte een wapen had.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten en heeft een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Het is algemeen bekend dat een (winkel)overval grote gevolgen heeft voor een slachtoffer en dat een slachtoffer vaak nog lang last heeft van deze (psychische) gevolgen.
Feiten zoals deze behoren tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken.
Verdachte heeft in het buitenland een fors strafblad opgebouwd en grote delen van zijn leven in detentie gezeten. Met name uit het strafblad van verdachte van 8 augustus 2019 uit [land van herkomst] volgt dat verdachte meermalen tot langdurige gevangenisstraffen is veroordeeld voor verschillende vermogensdelicten, waaronder een aantal diefstallen met gebruik van (bedreiging met) geweld of wapens. De rechtbank weegt deze buitenlandse documentatie van verdachte als strafverzwarend mee.
Daarnaast blijkt uit het strafblad van verdachte van 8 augustus 2019 uit België dat verdachte op 15 januari 2019 is veroordeeld wegens twee diefstallen met gebruik van (bedreiging met) geweld of wapens. Beide feiten hebben op 25 oktober 2018 – een dag nadat verdachte in Nederland de onder 1 en onder 2 bewezen geachte feiten heeft gepleegd – plaatsgevonden. Aan de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel van 1 mei 2019 in Nederland een blanco strafblad heeft, kent de rechtbank geen gewicht toe omdat verdachte volgens eigen zeggen nog maar kort voor deze feiten in Nederland was en ook niet is gebleken dat hij hier eerder heeft verbleven.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van psychiater J. Marx van 18 november 2019 en op de Pro Justitia rapportage van GZ-psycholoog R.S. Turk van7 november 2019. In beide rapportages komt naar voren dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een stoornis in het gebruik van middelen. Echter, zowel de psychiater als de psycholoog hebben geschreven dat niet met zekerheid kan worden aangenomen dat deze stoornis de gedragingen van verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten heeft beïnvloed. De psycholoog heeft in dit kader vermeld dat de gedragingen van verdachte niet de indruk wekken dat verdachte niet wist wat hij deed. De psychiater heeft opgemerkt dat twijfels bestaan over de door verdachte gepresenteerde symptomen, omdat hij hier wisselde uitspraken over doet.
Daarnaast heeft de psychiater vermeld dat verdachte heeft verklaard dat hij last heeft van visuele en (soms) akoestische hallucinaties. Verdachte weet dat de hallucinaties niet daadwerkelijk bestaan, maar heeft verklaard dat hij toch soms gehoor geeft aan de opdrachten die stemmen hem geven. De psychiater heeft de indruk dat sprake is van een opportunistisch belang: verdachte geeft vooral gehoor aan de stemmen als zij hem opdragen iemand te beroven. Daarnaast blijkt volgens de psychiater uit de rapportage van het penitentiair psychiatrisch ziekenhuis dat verdachte naar behoren functioneert. Van een verstoord realiteitsbesef of ander psychotisch toestandsbeeld is geen sprake. Daarom twijfelt de psychiater aan de door verdachte gepresenteerde (psychotische) symptomen. Daarbij komt dat de psycholoog een symptoomvalidatietest heeft afgenomen. De score van verdachte (32 bij een cutoff score van 17) versterkt het vermoeden dat verdachte zijn klachten simuleert of overdrijft. De psychiater heeft geconcludeerd dat een psychotische stoornis niet kan worden aangetoond.
Gelet op het voorgaande hebben beide deskundigen geen advies gegeven met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank ziet, gelet op de conclusies in de aangehaalde rapportages, geen aanleiding verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Hierbij weegt de rechtbank ook haar indruk van verdachte ter terechtzitting mee. Desgevraagd verklaarde verdachte in eerste instantie dat hij zich in het geheel niets kon herinneren van wat op 24 oktober 2018 zou hebben plaatsgevonden. Echter, toen verdachte vervolgens werd bevraagd over het door verdachte volgens aangevers jegens hen gepleegde geweld, wist hij zeker dat bepaalde details van het geweld zoals het wegduwen, vastpakken en tegen de borst drukken, zich niet hadden voorgedaan en kon hij de feiten – ook de omstandigheden waarover al vragen waren gesteld – wel weer voor de geest te halen. De rechtbank herkent hierin het opportunistisch belang als genoemd door de psychiater. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een rapport van de reclassering van
7 januari 2020. Omdat de psychiater en psycholoog niet hebben geadviseerd over een behandeling en daaruit voortvloeiend strafrechtelijk kader, ziet de reclassering geen mogelijkheid verdachte te ondersteunen, begeleiden of behandelen. Daarom adviseert de reclassering verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke straf.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren. Voor een overval in een winkel met licht geweld/bedreiging, zoals een enkele ruk of duw zonder noemenswaardig letsel, is het uitgangspunt een gevangenisstraf van twee jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat deze straf aansluit bij het aangehaalde LOVS-oriëntatiepunt en voorts rekening houdt met het strafblad van verdachte in [land van herkomst] en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Dat betekent dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van (in totaal) 48 maanden op zijn plaats acht. Gelet op wat de rechtbank onder 3.1.1 van dit vonnis heeft overwogen, veroordeelt de rechtbank verdachte voor het onder 1 bewezen geachte feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van het voorarrest en de tijd die verdachte in België in overleveringsdetentie heeft doorgebracht. Gelet op de brief van het Parket van Brussel van 27 juni 2019 heeft verdachte in het kader van de verzochte overlevering 104 dagen (van 15 januari tot 29 april 2019) in België in overleveringsdetentie verbleven. De rechtbank veroordeelt verdachte voor het onder 2 bewezen geachte feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, eerste cumulatief/alternatief, ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, en onder 2, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
en
afpersing;
ten aanzien van feit 2:
poging tot afpersing.
Verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) maanden
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd ten aanzien van feit 1 in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2020.
De oudste rechter
is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.
[(...)]