Hof 's-Gravenhage, 07-07-2009, nr. 200.034.478-01
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5267
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
200.034.478-01
- LJN
BK5267
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5267, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 07‑07‑2009; (Hoger beroep kort geding)
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Spoedappel. Gemeente is eigenaar pand sinds 1986. Pand is gekraakt vanaf 1986. Appellant staat sinds 1990 ingeschreven bij GBA op adres van het pand. Gemeente verkoopt het pand eind 2007 aan geïntimeerde, die begin 2008 appellant sommeert het pand te verlaten. Naar het voorlopig oordeel van het hof duurt onrechtmatige toestand na ingebruikneming door appellant ruim 18½ jaar voort, zodat dit niet toereikend is voor beroep op verjaring ex artikelen 3:314 lid 1 en 3:306 BW. Appellant heeft onvoldoende geconcretiseerd dat het pand ook gedurende de periode van ongeveer 1½ jaar daarvoor gekraakt is geweest.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.034.478/01
Rolnummer rechtbank : 334019 / KG ZA 09-412
arrest van de negende civiele kamer d.d. 7 juli 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool te ’s-Gravenhage,
tegen
Via Fenestra B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: Via Fenestra,
advocaat: mr. R. de Mooij te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 5 juni 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank ’s Gravenhage (verder te noemen: de voorzieningenrechter), tussen partijen gewezen vonnis van 28 mei 2009. In dit exploot heeft [appellant] één grief aangevoerd. Bij memorie van antwoord in principaal appel heeft Via Fenestra de grief bestreden en zij heeft tevens bij memorie van grieven incidenteel appel ingesteld. Op 16 juni 2009 is een aanvullende productie van de advocaat van Via Fenestra ter griffie ingekomen. Ter zitting van het hof op 18 juni 2009 heeft de advocaat van [appellant] enkele aanvullende producties in het geding gebracht. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten door hun advocaat, beiden aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Hierna hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
- 1.1.
In overweging 2.1 tot en met 2.5 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Die feiten zijn, met uitzondering van de vaststelling dat [appellant] het pand [adres B] zonder recht of titel 8 jaar bewoont, niet bestreden. Voor zover deze vaststelling wordt betwist, zal dit in hetgeen hierna wordt overwogen worden meegenomen. Het gaat in deze zaak – samengevat – om het volgende.
- 1.2.
De gemeente ’s-Gravenhage is in 1986 eigenaar geworden van de panden aan [adres A] en [adres B] te ’s-Gravenhage.
- 1.3.
Het pand aan [adres B] te ’s-Gravenhage is in 1986 gekraakt. In ‘De Zwarte, blad ter bestrijding van randverschijnselen’, van 20 juni 1986 (nr. 57), is op bladzijde 9 het volgende vermeld:
“Versgekraakt
In de nacht van 5 op 6 mei is [adres B] gekraakt. (…)”
- 1.4.
[appellant] staat sinds 23 november 1990 op het adres [adres B] te ’s-Gravenhage ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente ’s Gravenhage. Hij bewoont het pand zonder recht of titel.
- 1.5.
In een vergadering van de gemeenteraad ’s-Gravenhage van 13 december 2007, waarbij aan de orde was de gelegenheid tot het stellen van mondelinge vragen over de verkoop van de panden aan [adres A] en [adres B], is onder meer het volgende naar voren gebracht:
“[W] (HSP). Voorzitter. De vragen gaan over [adres A] en [adres B] en het plan van de gemeente om deze panden te verkopen. De gemeente heeft deze panden in 1986 aangekocht in het kader van de stadsvernieuwing maar heeft er verder nooit iets mee gedaan. (…)
Is het juist dat de gemeente vrijdag aanstaande de panden [adres A]-[adres B] aan Via Fenestra BV wil overdragen?
(…)
Wethouder [...] (PvdA). Voorzitter. Het is zo dat [adres A]-[adres B] al enige tijd in ons bezit is. Ooit is het pand aangekocht in het kader van stadsvernieuwing. Vervolgens heeft het deels de functie van broedplaats gekregen. Deels is het pand ook gekraakt. Het heeft wat dat betreft een lange historie. (…)
Tegen die achtergrond verkopen wij het pand inderdaad. Dat lijkt mij helemaal in lijn met hetgeen wij hebben afgesproken en het bestaande broedplaatsenbeleid.
(…)
[W] (HSP). (…) Hier wreekt zich ook het gebrek aan kennis van deze wethouder van het broedplaatsenbeleid, want zowel [adres A] als [adres B] valt onder die broedplaatsen. Het onderscheid dat de wethouder maakt met betrekking tot kraken, klopt niet. Er zijn een aantal andere broedplaatsen die ook een kraakverleden hebben, maar het gaat vooral om de culturele bestemming. Dat geldt dus ook voor [adres B].
(…)
Wethouder [...] (PvdA). (…) Wij hebben een broedplaatsenbeleid dat er onder andere op neerkomt dat je een aantal broedplaatsen aanbiedt. Het aspect tijdelijkheid hoort daar wel bij. Het betreft een periode waarin een pand de oude functie heeft verloren, maar nog geen nieuwe functie heeft. Soms is dat een aantal jaar en in dit geval betrof het een periode van 20 jaar. Dat is ook helemaal niet erg, maar daar komt wel een keer een einde aan. In dit geval is het de raad en het college opgevallen dat het een detonerend pand is in een omgeving die zich aan het herstellen is en is er gezegd dat dit niet langer kan. Daarom hebben wij het pand op het lijstje met rotte kiezen gezet. Dat is volgens mij ook een goed raadsbesluit geweest. Op die basis ga je het pand op een gegeven moment terugbrengen in de stad, zodat het weer een commerciële functie krijgt en die broedplaatsenfunctie dus ophoudt te bestaan.
Overigens ziet het college kraken als zodanig niet als een van de hoofdkenmerken van broedplaatsenbeleid. Het gaat om culturele of andere activiteiten en kraken hoeft daarvan geen kernkwaliteit te zijn. (…)”
- 1.6.
Via Fenestra heeft de panden aan [adres A] en [adres B] te ’s-Gravenhage eind 2007 van de gemeente ’s-Gravenhage gekocht, teneinde deze te renoveren en zij heeft daartoe bouwvergunningen aangevraagd bij de gemeente ’s Gravenhage.
- 1.7.
De advocaat van Via Fenestra heeft [appellant] bij aangetekende brieven van 10 januari 2008 en 18 maart 2008 gesommeerd het pand aan [adres B] te verlaten. De brieven zijn niet afgehaald.
- 1.8.
In een brief van 15 juni 2009 heeft de Dienst Burgerzaken van de gemeente ’s Gravenhage aan de advocaat van Via Fenestra medegedeeld:
“In antwoord op uw hierboven vermelde brief deel ik u mede dat het pand [adres B] in de volgende tijdvakken administratief onbewoond was: 16 mei 1988 t/m 5 juli 1988; 22 augustus 1988 t/m 14 november 1989 en 26 september 1990 t/m 22 november 1990.”
- 1.9.
Via Fenestra is voornemens op korte termijn met de bouwwerkzaamheden aan te vangen. Haar verwachting is dat alle benodigde vergunningen binnenkort door de gemeenste ’s Gravenhage worden afgegeven.
- 1.10.
Via Fenestra heeft [appellant] en de personen die verblijven in de woning aan [adres B] gedagvaard voor de voorzieningenrechter en gevorderd -verkort weergegeven- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] en bedoelde personen te veroordelen binnen 3 dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten en te ontruimen, met machtiging aan Via Fenestra om de ontruiming op kosten van [appellant] en bedoelde personen te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zonodig met behulp van justitie en politie, indien [appellant] en die personen daarmee in gebreke mochten blijven, en met de bepaling dat het vonnis binnen de in artikel 557a Rv. genoemde termijn van één jaar ook zal kunnen worden tenuitvoergelegd tegen een ieder, die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet, met veroordeling van [appellant] en bedoelde personen in de kosten van het geding.
- 1.11.
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis van 28 mei 2009 de vordering van Via Fenestra tot ontruiming van de woning toegewezen. Daarbij heeft hij het beroep van [appellant] op verjaring ingevolge artikel 3:314 lid 1 BW verworpen.
- 2.1.
In hoger beroep vordert [appellant] bij arrest vernietiging van het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Via Fenestra af te wijzen, met veroordeling van Via Fenestra in de kosten van het geding in beide instanties.
- 2.2.
Het hof stelt voorop dat Via Fenestra ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep haar incidenteel appel heeft ingetrok¬ken, zodat het hof hierna uitsluitend het principaal appel zal beoordelen.
- 2.3.
In zijn grief betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn beroep op verjaring heeft verworpen. [appellant] is van mening dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, wanneer zich een nieuwe kraker in het pand vestigt, sprake is van een nieuwe inbreuk op het eigendomsrecht van Via Fenestra en dat daarmee op dat moment opnieuw een onrechtmatige daad ontstaat ter zake waarvan de verjaringstermijn van artikel 3:314 lid 1 BW gaat lopen. [appellant] voert aan dat bij de toepassing van artikel 3:314 lid 1 BW slechts de onrechtmatige toestand van belang is en niet de veroorzaker daarvan alsmede dat in dit geval sprake is van een reeds twintig jaar voortdurende onrechtmatige toestand.
- 2.4.
Het hof stelt voorop dat [appellant], door de ingebruikneming van het pand aan [adres B] te ’s-Gravenhage (hierna: het pand) vanaf 23 november 1990, een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens de gemeente ’s Gravenhage, de toenmalige eigenaar van het pand. In zoverre is de vaststelling van de voorzieningenrechter, dat [appellant] het pand sinds 8 jaar zonder recht of titel bewoont, onjuist.
- 2.5.
Uit artikel 3:314 lid 1 en artikel 3:306 BW volgt dat de rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand verjaart door verloop van twintig jaren, nu de wet niet anders bepaalt.
- 2.6.
Het hof stelt vast dat de onrechtmatige toestand na de ingebruikneming van het pand door [appellant] ruim achttien en een half jaar heeft voortgeduurd, zodat dit niet toereikend is voor zijn beroep op verjaring.
- 2.7.
Het komt derhalve aan – uitgaande van de uitleg van artikel 3:314 lid 1 BW die [appellant] verdedigt, zoals eerder weergegeven in 2.3 – op de vraag of de onrechtmatige toestand ook reeds ongeveer anderhalf jaar vóór 23 november 1990 heeft bestaan en onafgebroken heeft voortgeduurd, zodat dit tijdvak met de periode van het gebruik van het pand door [appellant] tezamen twintig jaar bestrijken.
- 2.8.
Het hof is van oordeel dat [appellant] vooralsnog onvoldoende heeft geconcretiseerd dat het pand ook vóór 23 november 1990 gedurende ongeveer anderhalf jaar onafgebroken gekraakt is geweest. Daarbij is van belang dat de stelplicht en bewijslast rusten op degene die zich op verjaring beroept, in casu [appellant].
- 2.9.
De door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaringen acht het hof onvoldoende, nu daaruit niet blijkt wie het pand gedurende welk tijdvak bewoond hebben, met name in de perioden waarin het pand administratief onbewoond was volgens de brief van 15 juni 2009 van de Dienst Burgerzaken van de gemeente ’s Gravenhage (zie hiervóór, onder 1.9). Zo is in de schriftelijke verklaring van [van R] vermeld dat het pand ‘bewoond en gekraakt was op het moment dat [appellant] er indertijd introk’, maar de namen van de toenmalige bewoners en de respectievelijke perioden van bewoning zijn niet vermeld. In de schriftelijke verklaringen van [de B], [de W] en [R] is opgenomen dat het pand bewoond en gekraakt is gebleven, maar ook in deze verklaringen worden de namen van de toenmalige bewoners en de respectievelijke perioden van bewoning niet genoemd. Ook ter zitting heeft [appellant] niet opgehelderd wie er vóór 23 november 1990 gedurende welke tijdvakken woonachtig is/zijn geweest in het pand.
- 2.10.
Het standpunt van [appellant], dat het pand continu gekraakt is geweest en dat dit kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de gemeente nooit iets heeft gedaan om de macht over het pand weer terug te krijgen, onderschrijft het hof niet, omdat de toenmalige bewoners het pand ook vrijwillig hebben kunnen verlaten zonder dat het pand direct aansluitend in gebruik is genomen door een nieuwe bewoner. In een dergelijk geval komt aan het feit dat er geen ontruiming heeft plaatsgehad geen betekenis toe.
- 2.11.
De stelling van [appellant] dat wethouder [...] tijdens een debat met de gemeenteraad op 13 december 2007 tot tweemaal toe heeft verklaard ‘dat het pand op dat moment meer dan 20 jaar gekraakt was’, verwerpt het hof. Uit het hiervóór, onder 1.5, aangehaalde deel van het debat kan worden opgemaakt dat wethouder [...] eenmaal over een periode van twintig jaar heeft gesproken, maar dan in verband met de (broedplaats)functie van het pand. De wethouder heeft niet verklaard dat het pand meer dan twintig jaar was gekraakt. Ook overigens komt aan de uitlatingen van de wethouder in dit verband onvoldoende gewicht toe, nu de wethouder geen concrete opmerkingen heeft gemaakt over de onafgebroken bewoning van het pand door krakers.
- 2.12.
Een bewijsaanbod van [appellant] in de dagvaarding in hoger beroep ontbreekt. Het bewijsaanbod gedaan ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep wordt verworpen, nu een kort geding als het onderhavige zich niet leent voor nadere bewijslevering.
- 2.13.
Het hof is dan ook voorshands van oordeel dat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de onrechtmatige toestand onafgebroken twintig jaar heeft voortgeduurd zodat zijn beroep op verjaring alsook zijn grief faalt.
- 2.14.
Het vorenstaande brengt mee dat Via Fenestra geen belang meer heeft bij haar beroep op niet-ontvankelijkheid, zodat dit wordt gepasseerd.
- 2.15.
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. Daarbij past een veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in het principaal appel.
Beslissing
Het hof:
in principaal appel:
- -
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s Gravenhage, sector civiel recht, van 28 mei 2009;
- -
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit geding in hoger beroep, aan de zijde van Via Fenestra tot op deze uitspraak vastgesteld op € 313,- aan griffierecht en € 1.581,- aan salaris voor de advocaat.
- -
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, S.W. Kuip en P.S. Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2009 in aanwezigheid van de griffier.