ABRvS, 27-02-2013, nr. 201204456/1/A3
ECLI:NL:RVS:2013:BZ2495
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-02-2013
- Zaaknummer
201204456/1/A3
- LJN
BZ2495
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ2495, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑02‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft de burgemeester [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Partij(en)
201204456/1/A3.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 26 maart 2012 in zaken nrs. 169993 KG ZA 12-117,169998 FA RK 12-333,170000 FA RK 12-334 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft de burgemeester [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd.
Bij uitspraak van 26 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2013, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J.A.M. Kool, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. R.J.J.M.M. Metsemakers, advocaat te Maastricht, is verschenen.
Overwegingen
- 1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Ingevolge het negende lid kan de burgemeester het huisverbod in ieder geval intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en dit door de instantie voor advies of hulpverlening, aangewezen ingevolge het achtste lid, is bevestigd, en deze aanvaarding tevens inhoudt dat de uithuisgeplaatste hulpverlening aan één of meer personen die met de uithuisgeplaatste in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven niet zal belemmeren en zal meewerken indien dit van hem wordt gevraagd door de instantie voor advies of hulpverlening.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden betrekking op:
- a.
de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
- b.
het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
- c.
de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degene die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge het derde lid worden onder de feiten en omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, mede begrepen de politiegegevens met betrekking tot de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen, voor zover de burgemeester deze gegevens behoeft in het kader van de afweging, bedoeld in het eerste lid.
- 2.
De burgemeester heeft het besluit tot oplegging van het huisverbod van 8 maart 2012 gebaseerd op het door de hulpofficier van justitie ingevulde Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) en het door de hulpofficier op ambtsbelofte opgemaakte "proces-verbaal van bevindingen HOvJ voor een beslissing huisverbod". De directe aanleiding voor het opleggen van het huisverbod was het incident van 7 maart 2012, dat een zuster van [appellant] aan de politie heeft gemeld. [appellant] zou zijn 85-jarige moeder bedreigd hebben met een mes en gedreigd hebben met een glazen vaas op haar hoofd te slaan, waarna de moeder naar het huis van haar dochter is gegaan, aldus het desbetreffende mutatierapport. De burgemeester heeft overwogen dat eerder meldingen bij de politie zijn gedaan omtrent het agressieve gedrag van [appellant] jegens zijn moeder en dat [appellant] ook anderen heeft bedreigd, onder wie zijn broer. De burgemeester heeft aan het huisverbod ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn 85-jarige moeder geregeld onder druk zet en agressief benadert, vernedert en naar zijn pijpen laat dansen. Zijn moeder vlucht geregeld de woning uit. Voorts lijdt [appellant] aan een alcohol- en medicijnverslaving, aldus het besluit van 8 maart 2012.
De burgemeester heeft het besluit tot verlenging van het huisverbod van 16 maart 2012 gebaseerd op het beleidsadvies van 15 maart 2012 en het zorgadvies van 16 maart 2012. Uit deze adviezen volgt dat er problemen zijn op diverse leefgebieden. [appellant] beschikt over een slechte gezondheid, waarbij hij zowel medicijn- als alcoholafhankelijk lijkt te zijn en drugsafhankelijkheid niet mag worden uitgesloten. [appellant] heeft eerder een half jaar gedetineerd gezeten in verband met een zware mishandeling. [appellant] heeft hulpverlening geaccepteerd, maar er worden vraagtekens gezet bij de motivatie hiervan. Er zijn signalen dat een aankomende strafzitting voor hem een grote drijfveer is. Het hulpverleningstraject is nog niet in een zodanige fase, als gevolg van de complexiteit van de casus, dat een definitief plan van aanpak is opgesteld. Het is daarbij nog niet duidelijk of [appellant] het plan van aanpak zal accepteren. Zolang het hulpverleningstraject nog niet tot de gewenste wijziging heeft geleid, is nog geen wijziging dan wel verbetering opgetreden in de situatie voor [appellant] gekoppeld aan de bevindingen van het RiHG. Tot slot is nadere exploratie van de situatie van de moeder nodig, aldus deze adviezen.
- 3.
De burgemeester betoogt dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, wegens gebrek aan belang bij het hoger beroep. Het huisverbod eindigde op 5 april 2012 en sindsdien kan [appellant] de woning weer betreden, aldus de burgemeester.
- 3.1.
Het betoog faalt, omdat de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 juli 2010 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=rstR%2BXdDxTA%3D">201000160/1/H3a>), dat een persoon aan wie een tijdelijk huisverbod is opgelegd dat is geëindigd ten tijde van de toetsing daarvan door de rechter, nog een rechtens te beschermen belang heeft bij beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit.
- 4.
[appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hem geen tijdelijk huisverbod had mogen worden opgelegd. Een situatie van ernstig en onmiddellijk gevaar deed zich, volgens hem, niet voor. De huisarts heeft verklaard dat [appellant], anders dan in het zorgadvies en het beleidsadvies wordt gesteld, ten tijde van het huisverbod niet meer verslaafd was aan drugs en alcohol. De burgemeester had onderzoek moeten doen bij de huisarts, aldus [appellant]. Verder betwist [appellant] het incident van 7 maart 2012 dat de directe aanleiding is geweest voor het opleggen van het tijdelijk huisverbod. In dit perspectief dient te worden gekeken naar de rapporten over zijn gezondheidstoestand en die van zijn moeder, aldus [appellant]. Hij voert daarbij aan dat hij voorafgaand aan de oplegging van het huisverbod ten onrechte niet is geïnformeerd over mogelijke vrijwillige hulpverlening. Verder betwist [appellant] dat hij na het incident van 7 maart 2012 in verzekering is gesteld, aangezien hij na verhoor is heengezonden.
- 4.1.
Het besluit van 8 maart 2012 tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod is onder meer gebaseerd op het RiHG. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat uit het RiHG blijkt dat op het moment van oplegging van het huisverbod een meer dan redelijk vermoeden bestond van een ernstige dreiging van geweld van [appellant] jegens zijn moeder. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de politie in de maand voorafgaand aan het incident van 7 maart 2012 twee meldingen heeft ontvangen met betrekking tot agressief gedrag van [appellant] jegens zijn moeder. Ook in 2011 heeft de politie een dergelijke melding ontvangen. Deze meldingen zijn gedaan door de moeder zelf, een buurvrouw en door een andere zoon, naar wie zij geregeld toe vluchtte. Uit de mutatierapporten van deze meldingen volgt dat [appellant] geregeld het huisraad of etenswaren door het huis gooide, het gas geregeld aan liet staan, vaak onder invloed was van alcohol dan wel drugs en bedreigingen uitte jegens zijn moeder. De enkele ontkenning dat het incident van 7 maart 2012 heeft plaatsgevonden is, mede gezien deze eerdere meldingen, niet voldoende om te twijfelen aan de inhoud van het RiHG.
Uit het RiHG volgt dat [appellant] zelf heeft verklaard geregeld alcohol te drinken en uit het beleidsadvies volgt dat [appellant] in het intakegesprek voor de plegerhulpverlening met een hulpverlener van Orbis GGZ te kennen heeft gegeven naast alcohol ook cocaïne te gebruiken. De Afdeling ziet geen reden hieraan te twijfelen nu uit hetgeen [appellant] aanvoert niet volgt dat het RiHG en het beleidsadvies op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De verklaring van de huisarts dat [appellant] geen alcohol en cocaïne meer gebruikt doet hier niet aan af, gezien de uitlatingen van [appellant] zelf en voormelde mutatierapporten, waarin is vermeld dat de politie ook zelf heeft waargenomen dat [appellant] zijn roes lag uit te slapen. Deze aspecten in combinatie met de zwaarte van de intimidatie, de geweldsontwikkeling, de geweldsverwachting en het sociale isolement van de moeder zijn voldoende voor het mogen opleggen van een huisverbod. Voorts heeft de burgemeester gesteld dat, anders dan [appellant] aanvoert, de desbetreffende huisartsenpraktijk is uitgenodigd deel te nemen aan het multidisciplinair overleg. Hier heeft de praktijk geen gebruik van gemaakt. De Afdeling ziet geen reden de verklaring van de burgemeester in twijfel te trekken.
Anders dan [appellant] stelt is in 2011 en 2012 verschillende malen hulpverlening aangeboden aan [appellant] en zijn moeder, zo blijkt uit de door de burgemeester overgelegde e-mail van M. Kollau, procesmanager bij Veiligheidshuis district Sittard.
Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat ten onrechte in het zorgadvies is opgenomen dat hij na het incident van 7 maart 2012 in verzekering is gesteld, wordt overwogen dat deze stelling juist is. [appellant] is na te zijn aangehouden door de politie de volgende dag na verhoor heengezonden. Dit doet echter niet af aan de bevoegdheid van de burgemeester aan [appellant] een tijdelijk huisverbod op te leggen.
De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de burgemeester bevoegd was het tijdelijk huisverbod op te leggen. Het betoog faalt.
- 5.
Daarnaast betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het huisverbod had moeten worden ingetrokken en niet had mogen worden verlengd, aangezien hij en zijn moeder allebei de aangeboden hulp hebben geaccepteerd. Nu de hulpverlening was aangevangen, was verlenging van het huisverbod niet nodig. De besluiten zijn dan ook inhoudelijk onjuist en onjuist gemotiveerd, aldus [appellant].
- 5.1.
De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 17 februari 2010 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=P%2FM8AOOpSW4%3D">200901869/1/H3a>), dat als de uithuisgeplaatste na oplegging of verlenging van het huisverbod een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard, dit een indicatie is dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Bij de beoordeling of die dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de hulpverlening ten tijde van het besluit van 16 maart 2012 ter verlenging van het huisverbod nog geen reële aanvang had gemaakt. Een definitief plan van aanpak was nog niet opgesteld als gevolg van de complexiteit van de casus, waarbij de situatie van de moeder nader onderzoek vergde. Daarbij komt dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er gerede twijfels bestonden over de daadwerkelijke bereidheid van [appellant] mee te werken aan een hulpverleningstraject. Zoals de burgemeester terecht stelt, zou zijn motivatie slechts ingegeven kunnen zijn geweest met het oog op de zitting in de tegen hem ingestelde strafzaak. Dit geldt temeer omdat op 29 maart 2012 het plan van aanpak aan [appellant] is voorgelegd, maar dit op 6 juli 2012 nog niet door [appellant] was ondertekend.
De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de burgemeester niet gehouden was het huisverbod in te trekken en bevoegd was het tijdelijk huisverbod te verlengen. Het betoog van [appellant] faalt.
- 6.
Tot slot betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het huisverbod een punitief karakter heeft en dat de burgemeester artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hiena: het EVRM) heeft geschonden, omdat hij met het huisverbod is gestraft zonder dat schuld is bewezen. Het op deze wijze beperken van zijn bewegingsvrijheid is in strijd met het EVRM, aldus [appellant].
- 6.1.
Ook dit betoog treft geen doel. In navolging van de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling (uitspraak van 26 juni 2009 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=Nzj%2B%2BjmVObg%3D">200904347/2/H3a>), overweegt de Afdeling dat een besluit tot de oplegging van een huisverbod en een verlengingsbesluit geen criminal charge en niet punitief van aard zijn. Daarbij verwijst de Afdeling naar de considerans van de Wth, waarin is neergelegd dat de maatregel kan worden opgelegd teneinde de veiligheid van personen met wie een huishouden wordt gedeeld te waarborgen en een periode te creëren, waarin maatregelen kunnen worden genomen om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat er geen strijd is met artikel 6 van het EVRM.
- 7.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
582-773.