HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1084
Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, nr. 200.307.795
ECLI:NL:GHARL:2022:8285
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-09-2022
- Zaaknummer
200.307.795
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:8285, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1217, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 27‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Pas nadat de moeder een hulpverleningstraject volgt, kan worden ingeschat of, en zo ja, op welke manier omgang met moeder (en jongere broertje) tot stand kan worden gebracht. Artikel 1:377a lid 3 BW. Verzoek overleggen stukken wordt afgewezen, artikel 843a Rv, wegens gewichtige redenen en behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd. Afzien van horen van de minderjarige, te vrezen is dat dit de gezondheid van de minderjarige zal schaden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.795
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 526816)
beschikking van 27 september 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in het hoger beroep,
verder te noemen: de voogd of de GI.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 maart 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Loonstein van 5 augustus 2022 met een productie.
Door (na te noemen) mr. Van den Heuvel zijn spreekaantekeningen overgelegd.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 augustus 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- -
de moeder, bijgestaan door mr. R.A. van den Heuvel als waarnemer voor mr. Loonstein;
- -
de persoonlijk begeleider van de moeder, aan wie door het hof bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling is verleend;
- -
een vertegenwoordiger van de voogd;
- -
een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3. De feiten
3.1
De moeder heeft de volgende minderjarige kinderen:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2007 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [plaats1] .
3.2
Bij beschikking van 19 december 2014 is de moeder ontheven van het gezag over [de minderjarige1] . De GI is vanaf 30 maart 2015 de voogd van [de minderjarige1] .
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de voogd een keer per kwartaal een e-mail met informatie zal sturen aan de (advocaat van de) moeder over [de minderjarige1] , met daarbij een recente foto. De overige verzoeken van de moeder om een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] en [de minderjarige1] vast te stellen, subsidiair een raadsonderzoek te gelasten, zijn in de bestreden beschikking afgewezen.
4.2
De moeder is het met de afwijzing van haar omgangsverzoek niet eens en komt daartegen met drie grieven in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof - naar het hof begrijpt, mede uit hetgeen door haar advocaat op de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren is gebracht - de bestreden beschikking te vernietigen, met dien verstande dat zij zich niet verzet tegen de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling en:
- het inleidende verzoek van de moeder om te bepalen dat zij (en [de minderjarige2] ) eens per twee weken gedurende vier uur omgang heeft (hebben) met [de minderjarige1] alsnog toe te wijzen,
- en voorts, bij wijze van incidenteel verzoek, de voogd op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te veroordelen over te gaan tot afgifte aan de advocaat van de moeder van de behandelplannen, voortgangsrapportages en (eventuele) eindrapporten bij de diverse therapeuten/hulpverleners over de jaren 2018 tot en met 2022, dan wel kopieën daarvan, binnen 5 dagen na betekening van deze beschikking, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de voogd aan die veroordeling niet of niet volledig voldoet,
kosten rechtens.
4.3
De voogd voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen af te wijzen, alsmede om het incidenteel verzoek ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering op straffe van een dwangsom, af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
juridisch kader voor omgang
5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, ofb. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, ofc. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, ofd. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
overleggen stukken op grond van artikel 843a Rv
5.4
Het hof zal het verzoek van de moeder om de voogd te veroordelen tot het overleggen van de door haar verzochte stukken over [de minderjarige1] over de periode 2018-2022, afwijzen. Er is sprake van gewichtige redenen die aanleiding geven tot afwijzing van het verzoek en voorts is ook zonder verschaffing van de door de moeder verzochte stukken een behoorlijke rechtsbedeling gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv). Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De voogd heeft bij het verweerschrift diverse aanvullende stukken (waaronder oude adviesverslagen en voogdijrapportages) over [de minderjarige1] en haar ontwikkeling overlegd. Ook geeft de voogd uitvoering aan de in de bestreden beschikking vastgestelde informatieregeling. De voogd heeft toegelicht dat informatie over [de minderjarige1] aan de moeder kan en zal worden verstrekt voor zover daarmee de veiligheid van [de minderjarige1] , haar plaatsing (zij verblijft op een voor de moeder geheime plek) en haar behandeling niet in gevaar komen. De beperkte informatieverstrekking door de voogd is mede een gevolg van de ernstige bedreigingen die de moeder in het verleden jegens instanties heeft geuit en de uiterst kwetsbare positie van [de minderjarige1] . Het hof is van oordeel dat het verstrekken van meer gedetailleerde informatie dan tot op heden door de voogd is verstrekt, de ontwikkeling van [de minderjarige1] in gevaar kan brengen.
horen van [de minderjarige1]
5.3
Een van de grieven van de moeder betreft het feit dat [de minderjarige1] in eerste aanleg niet is gehoord omdat de uitnodiging van de rechtbank haar niet heeft bereikt. [de minderjarige1] is op verzoek van de voogd in hoger beroep door het hof niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling uitgenodigd voor een gesprek. De moeder verzoekt het hof [de minderjarige1] (alsnog) te horen of haar te laten horen door een bijzondere curator of door de raad.
De rechter kan ervan afzien een minderjarige in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken indien te vrezen valt dat het bieden van die gelegenheid de gezondheid van die minderjarige zal schaden.1.De voogd heeft naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk toegelicht dat het risico groot is dat [de minderjarige1] uit evenwicht zal raken wanneer op dit moment haar mening wordt gevraagd over contact met haar moeder in de toekomst. De voogd van [de minderjarige1] heeft inmiddels wel aan [de minderjarige1] verteld dat de moeder contact heeft gezocht met de voogd en dat de moeder [de minderjarige1] wel weer eens zou willen zien. Hierop heeft zij goed gereageerd en gezegd dat zij nieuwsgierig is naar hoe haar moeder eruit ziet. Er zijn echter volgens de voogd ook momenten waarop [de minderjarige1] het niet aankan om over haar moeder te praten. Op dit moment is nog niet duidelijk of er op korte termijn op een verantwoorde manier omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] tot stand kan worden gebracht. Dat komt omdat de moeder (nog) niet mee heeft willen werken aan de hulpverlening die voor die inschatting noodzakelijk is. Dan is het verwarrend voor [de minderjarige1] wanneer haar hierover al wel vragen worden gesteld, aldus de voogd. De ontregeling die het bespreken van (omgangs)contact met haar moeder bij haar kan veroorzaken, zou er zelfs toe kunnen leiden dat haar moeizaam verworven verblijfsplek gevaar loopt.
Het hof stelt op basis van de stukken in dit dossier vast dat [de minderjarige1] chronisch getraumatiseerd is en dat bij haar sprake is van zeer ernstige gedragsproblematiek. [de minderjarige1] heeft vanwege haar complexe gedragsproblematiek op veel verschillende plekken gewoond. De sinds 2018 gecreëerde individuele verblijfplek voor [de minderjarige1] met een vast team van begeleiders moet naar het oordeel van het hof niet door een kindgesprek of een gesprek met een voor haar onbekende deskundige in gevaar worden gebracht. Het verzoek van de moeder om haar alsnog te horen wordt daarom door het hof afgewezen.
de omgang
5.5
De omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] heeft van 2012 tot 2015 begeleid plaatsgevonden vanwege de persoonlijkheidsproblematiek van de moeder. In mei 2016 is nog eenmaal een begeleid bezoek tot stand gebracht gehad met grote negatieve gevolgen voor [de minderjarige1] . Besloten is toen door de voogd in overleg met deskundigen om de omgang op te schorten en als voorwaarde te stellen dat de moeder ouderbegeleiding/psycho-educatie moet accepteren om te kunnen begrijpen hoe [de minderjarige1] functioneert. Het Centrum voor Consulatie en Expertise (CCE) heeft de afgelopen jaren steeds geadviseerd dat herstel van het contact met de moeder gedurende de behandeling van [de minderjarige1] niet in het belang van [de minderjarige1] is. Mede gelet op het verloop van de omgang in het verleden, kan het hof de visie van de voogd dat het nodig is dat de voogd zicht krijgt op de huidige situatie van de moeder, dat de moeder psycho-educatie over [de minderjarige1] krijgt en dat de moeder ouderbegeleiding accepteert, goed volgen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook geconcludeerd dat [de minderjarige1] een bijzonder kwetsbaar meisje is, dat de voorzieningen die om haar heen zijn gecreëerd niet in gevaar mogen worden gebracht, en dat voordat sprake kan zijn van contactherstel, het inzicht van de moeder in de positie van [de minderjarige1] moet worden vergroot met behulp van psycho-educatie. Het hof is het niet eens met de moeder dat eerst contact tussen haar en [de minderjarige1] tot stand gebracht moet worden en dan pas kan worden bekeken wat er gebeurt. De afgelopen jaren heeft [de minderjarige1] voorzichtig en in hele kleine stapjes vooruitgang geboekt in haar ontwikkeling en traumaverwerking en het is voor [de minderjarige1] het allerbelangrijkst dat zij deze positieve lijn kan vasthouden. Het voorstel van de moeder brengt het welzijn en de opvoedsituatie van [de minderjarige1] in gevaar. Het is noodzakelijk dat de moeder, ondanks haar eigen pijn over het verlies van het contact met [de minderjarige1] , eerst leert te begrijpen wat er in [de minderjarige1] omgaat en hoe met [de minderjarige1] moet worden omgegaan. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling geenszins de indruk gekregen dat de voogd het contact tussen de moeder en [de minderjarige1] wil belemmeren. Integendeel, de voogd heeft verklaard dat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige1] juist belangrijk is dat er contact met de moeder kan zijn. Maar om te bepalen of dat ook daadwerkelijk mogelijk is moeten eerst de kansen en risico’s worden ingeschat.
Gebleken is dat de gezinsvoogd een zorgaanbieder bereid heeft gevonden om een traject van ouderbegeleiding, inclusief psycho-educatie, met de moeder te starten. De moeder kon hiermee in januari 2022 al beginnen, maar zij heeft daarvan nog geen gebruik gemaakt omdat zij de uitkomst van deze gerechtelijke procedure eerst wilde afwachten. Op de zitting is gebleken dat de moeder inmiddels wel haar medewerking hieraan wil verlenen. Een andere mogelijkheid is volgens de advocaat van de moeder “de verklarende analyse” en de voogd zal dat voorstel van de moeder in haar team bespreken. Het hof gaat ervan uit dat hulpverlening aan de moeder binnen afzienbare tijd van start kan gaan. Pas daarna kan worden ingeschat of, en zo ja, op welke manier contact tussen de [de minderjarige1] en de moeder en eventueel ook haar jongere broertje tot stand kan worden gebracht.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep van de moeder niet. Het hof is daarom van oordeel dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.
5.7
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep te compenseren.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 januari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.H. Lieber en H. Phaff, bijgestaan door de griffier, en is op 27 september 2022 uitgesproken door
mr. H. Phaff in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑09‑2022