Hof Den Haag, 11-09-2019, nr. 22-003179-19
ECLI:NL:GHDHA:2019:2431
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
11-09-2019
- Zaaknummer
22-003179-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2431, Uitspraak, Hof Den Haag, 11‑09‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑09‑2019
Inhoudsindicatie
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Verweer: Er is sprake van een overschrijding van de termijn van 90 minuten tussen de vordering tot het doen van een speekseltest en de bloedafname, als bedoeld in artikel 12 lid 3 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit). De termijn van 90 minuten is volgens de raadsman dwingend, gelet op hetgeen in de Nota van Toelichting bij het Besluit is vermeld. Bloedafname binnen 90 minuten is nodig om een betrouwbare meting te verkrijgen. Buiten deze termijn mag geen bloedafname plaatsvinden. Van een uitzonderingssituatie is geen sprake. Hof: De termijn van 90 minuten strekt er niet toe de juistheid of betrouwbaarheid van het resultaat van het bloedonderzoek te waarborgen. Zij is blijkens de Nota van toelichting op het Besluit hoofdzakelijk ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, die verband houden met het (over het algemeen) snel afnemen van het gehalte aan THC in het bloed. De gestelde termijn van anderhalf uur maakt aldus geen onderdeel uit van het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omgeven, zodat het resultaat daarvan niet op die grond van het bewijs behoeft te worden uitgesloten. Het hof neemt bij het voorgaande in aanmerking dat de resultaten van een bloedonderzoek buiten de gestelde termijn niet in het nadeel van de verdachte kunnen zijn. De opmerking in de Nota van toelichting bij het Besluit, dat buiten de gestelde termijn geen bloed meer mag worden afgenomen, doet daaraan niet af. De verdachte wordt door de overschrijding van de termijn van 90 minuten wel benadeeld doordat hij langer wordt opgehouden dan de wetgever blijkens de Nota van toelichting op het Besluit wenselijk heeft geacht. Het hof oordeelt hieromtrent ambtshalve dat – nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een dergelijke overschrijding rechtvaardigen - in zoverre sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Weliswaar gaat het om een onherstelbaar vormverzuim en is sprake van een belangrijk voorschrift, maar het nadeel dat de verdachte ervan heeft ondervonden is zeer beperkt. De verdachte is hooguit een minuut later in vrijheid gesteld dan zou zijn gebeurd als de voorgeschreven termijn wel in acht was genomen. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hieraan geen consequenties verbinden.
Rolnummer: 22-003179-19
Parketnummer: 96-143242-18
Datum uitspraak: 11 september 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 13 november 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [plaats] (Kroatië) op [geboortedag] 1993,
[adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 augustus 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 21-006533-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens - op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 22870) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2018 te Bennekom, gemeente Ede een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 11,0 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 26 april 2018 te Bennekom, gemeente Ede een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 11,0 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stof vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Er is sprake van een overschrijding van de termijn van 90 minuten tussen de vordering tot het doen van een speekseltest en de bloedafname, als bedoeld in artikel 12 lid 3 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit). De termijn van 90 minuten is volgens de raadsman dwingend, gelet op hetgeen in de Nota van Toelichting bij het Besluit is vermeld. Bloedafname binnen 90 minuten is nodig om een betrouwbare meting te verkrijgen. Buiten deze termijn mag geen bloedafname plaatsvinden. Van een uitzonderingssituatie is geen sprake.
De advocaat-generaal heeft zich, overeenkomstig de schriftuur van de officier van justitie d.d. 11 december 2018, primair op het standpunt gesteld dat er geen overschrijding is van de termijn van 90 minuten nu de vordering tot medewerking aan de speekseltest plaats vond om 01:05 uur en de bloedafname om 02:35 uur. De bloedtest kan daarmee worden aangemerkt als een geldig bewijsmiddel. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat voor zover er al sprake zou zijn van een overschrijding van bedoelde termijn, dit niet zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In artikel 12 lid 3 van het Besluit is - voor zover hier van belang - opgenomen dat in geval van verdenking van het rijden onder invloed van een andere stof dan alcohol bloedafname bij de verdachte geschiedt binnen uiterlijk anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu om 1.05 uur van de verdachte een speekseltest is gevorderd en de bloedafname om 2.35 uur plaatsvond, kan niet worden vastgesteld dat de bloedafname binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 minuten heeft plaatsgevonden. Het hof gaat derhalve uit van een overschrijding van deze termijn.
De termijn van 90 minuten strekt er niet toe de juistheid of betrouwbaarheid van het resultaat van het bloedonderzoek te waarborgen. Zij is blijkens de Nota van toelichting op het Besluit hoofdzakelijk ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, die verband houden met het (over het algemeen) snel afnemen van het gehalte aan THC in het bloed. De gestelde termijn van anderhalf uur maakt aldus geen onderdeel uit van het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omgeven, zodat het resultaat daarvan niet op die grond van het bewijs behoeft te worden uitgesloten. Het hof neemt bij het voorgaande in aanmerking dat de resultaten van een bloedonderzoek buiten de gestelde termijn niet in het nadeel van de verdachte kunnen zijn. De opmerking in de Nota van toelichting bij het Besluit, dat buiten de gestelde termijn geen bloed meer mag worden afgenomen, doet daaraan niet af.
De verdachte wordt door de overschrijding van de termijn van 90 minuten wel benadeeld doordat hij langer wordt opgehouden dan de wetgever blijkens de Nota van toelichting op het Besluit wenselijk heeft geacht. Het hof oordeelt hieromtrent ambtshalve dat – nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een dergelijke overschrijding rechtvaardigen - in zoverre sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Weliswaar gaat het om een onherstelbaar vormverzuim en is sprake van een belangrijk voorschrift, maar het nadeel dat de verdachte ervan heeft ondervonden is zeer beperkt. De verdachte is hooguit een minuut later in vrijheid gesteld dan zou zijn gebeurd als de voorgeschreven termijn wel in acht was genomen. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hieraan geen consequenties verbinden.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van cannabis. Door zijn handelswijze heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Hoewel in soortgelijke gevallen veelal een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid naast een geldboete wordt opgelegd, ziet het hof in het onderhavige geval geen aanleiding daartoe over te gaan, gelet op de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. M.J.J. van den Honert en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. E.K.B. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 september 2019.
mr. M.J.J. van den Honert is buiten staat dit arrest te ondertekenen.