Hof Den Haag, 17-07-2019, nr. 200.248.167/01, nr. 200.245.808/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:2416, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-07-2019
- Zaaknummer
200.248.167/01
200.245.808/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2416, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑07‑2019; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1079, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 17‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen benoeming van niet-familielid tot bewindvoerder en mentor voor de zuster van appellant. Hof handhaaft de benoeming als bewindvoerder en benoemt alsnog een broer van appellant tot mentor.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.248.167/01 en 200.245.808/01
rekestnummers rechtbank : EJ VERZ 18/65422 en EJ VERZ 18-65383
zaaknummers rechtbank : 6785858 en 67848423
beschikking van de meervoudige kamer van 17 juli 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de verzoeker,
advocaat mr. H.D.E. Kaasjager te Den Haag,
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. [de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende/de betrokkene;
2. [de mentor/bewindvoerder] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder/de mentor,
advocaat mr. L. de Groot;
3. [broer van de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [broer van de rechthebbende] .
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna: de bestreden beschikkingen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De verzoeker is op 17 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
De bewindvoerder/de mentor heeft op 6 februari 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van verzoeker van 12 december 2018 met bijlagen, ingekomen op 14 december 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder/de mentor, bijgestaan door haar advocaat;
- [broer van de rechthebbende] .
De rechthebbende/de betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
3. 3. De feiten
3.1
De rechthebbende/de betrokkene is de zus van de verzoeker en van [broer van de rechthebbende] . De rechthebbende/de betrokkene verblijft sinds 2011 in [zorginstelling] te [plaats] .
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende onder bewind gesteld, met benoeming van [de mentor/bewindvoerder] , tot bewindvoerder (zaaknummer 67848423 ). Voorts heeft de kantonrechter ten behoeve van betrokkene een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de mentor/bewindvoerder] , tot mentor (zaaknummer 6785858 ).
4.2
Verzoeker verzoekt (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende [broer van de rechthebbende] te benoemen tot bewindvoerder en mentor over de rechthebbende/de betrokkene.
4.3
De bewindvoerder/de mentor heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
Bewind
5.1
Verzoeker stelt dat zijn broer [broer van de rechthebbende] geen oproep heeft ontvangen voor de terechtzitting in eerste aanleg en dat hij ook niet op een ander moment door de kantonrechter is gehoord. Voorts stelt verzoeker dat uit artikel 1:435 lid 4 BW volgt dat het benoemen van een familielid van de rechthebbende tot bewindvoerder de voorkeur verdient en het is volgens hem onduidelijk waarom niet is overwogen om [broer van de rechthebbende] te benoemen tot bewindvoerder.
5.2
De bewindvoerder stelt dat uit de beschikking volgt dat [broer van de rechthebbende] wel behoorlijk is opgeroepen, maar niet is verschenen. [broer van de rechthebbende] heeft vervolgens zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt aan de kantonrechter. De bewindvoerder stelt voorts dat [broer van de rechthebbende] zich in eerste instantie ook niet bereid had verklaard om als bewindvoerder op te treden. Ingeval hij wel bereid is om als bewindvoerder op te treden, zal dit ertoe leiden dat verzoeker de bewindvoering feitelijk zal aanvoeren omdat [broer van de rechthebbende] lijkt te doen wat verzoeker wil. Volgens de bewindvoerder is dit niet in het belang van de rechthebbende. Zo zijn er in de afgelopen jaren rekeningen onbetaald gebleven en schulden ontstaan als gevolg waarvan de rechthebbende geen aanvullende ziektekostenverzekering meer heeft. Ook verdenkt de bewindvoerder de verzoeker van financieel misbruik, omdat jarenlang auto’s op naam van de rechthebbende hebben gestaan, terwijl zij niet in staat is om auto te rijden, met onbetaalde rekeningen en verkeersboetes op de naam van de rechthebbende tot gevolg. De bewindvoerder komt tot de conclusie dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:435 lid 1 BW benoemt de rechter bij het instellen van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon. Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.4
In de gevallen waarin geen sprake is van een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende geldt de wettelijke voorkeur zoals opgenomen in het vierde lid van artikel 1:435 BW. Die wettelijke voorkeur gaat in eerste instantie uit naar de echtgenoot van de rechthebbende en in tweede instantie naar, bijvoorbeeld, de broers of zussen van de rechthebbende. Het staat de rechter vrij om hiervan af te wijken bij gebleken bezwaren tegen benoeming van de wettelijk preferente bewindvoerder. Het hof is gebleken dat de verzoeker de financiën van rechthebbende heeft beheerd, voordat het bewind over de rechthebbende was uitgesproken. Dit heeft naar genoegzaam vast staat geleid tot schulden van de rechthebbende en onnodige uitgaven, zoals verkeersboetes omdat ten onrechte een auto op naam van de rechthebbende stond, welke boetes de rechthebbende met haar beperkte AOW uitkering niet heeft kunnen betalen. Ondanks dat de beide broers ter zitting hebben verklaard goede bedoelingen te hebben gehad met de aanschaf van een auto voor de rechthebbende en dat dit met haar in overleg is gegaan, is het hof van oordeel dat dit gezien de gevolgen daarvan, welke de verzoeker heeft veroorzaakt althans niet heeft weten te voorkomen, niet in het vermogensrechtelijk belang van de rechthebbende is geweest. Met de komst van een professionele bewindvoerder zijn – zoals ter zitting is gebleken – de financiën van rechthebbende op orde gesteld en zijn er afbetalingsregelingen getroffen met de schuldeisers. Het hof acht het in het belang van de rechthebbende dat de huidige stabiele situatie aangaande de financiën voortduurt met behulp van de bewindvoerder als onafhankelijke derde en zal de bestreden beschikking ten aanzien van de persoon van de bewindvoerder dan ook bekrachtigen.
Mentorschap
5.5
Verzoeker stelt dat zijn broer, [broer van de rechthebbende] , geen oproep heeft ontvangen voor de terechtzitting in eerste aanleg en dat hij is ook niet op een ander moment door de kantonrechter gehoord. Voorts stelt verzoeker dat uit artikel 1:452 lid 4 BW volgt dat het benoemen van een familielid als mentor de voorkeur verdient en is het volgens hem onduidelijk waarom niet is overwogen om [broer van de rechthebbende] te benoemen tot mentor.
5.6
De mentor stelt dat uit de beschikking volgt dat [broer van de rechthebbende] behoorlijk is opgeroepen, maar niet is verschenen. [broer van de rechthebbende] heeft vervolgens zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt aan de kantonrechter. Voorts stelt de mentor dat [broer van de rechthebbende] zich in eerste instantie ook niet bereid had verklaard om als mentor op te treden. Ingeval hij wel bereid is om als mentor op te treden, zal dit ertoe leiden dat verzoeker het mentorschap feitelijk zal sturen omdat [broer van de rechthebbende] lijkt te doen wat de verzoeker wil. Volgens de mentor is dit niet in het belang van de betrokkene. De mentor komt tot de conclusie dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het instellen van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon. De rechter volgt bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoemen verzetten (artikel 1:452 lid 3 BW). Indien lid 3 niet van toepassing is, bepaalt lid 4 van dit artikel dat, indien de betrokkene gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregisterde partner dan wel de andere levensgezel tot mentor wordt benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zuster tot mentor benoemd.
5.8
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de wettelijke voorkeur om de broer van de betrokkene [broer van de rechthebbende] te benoemen tot mentor. Daarbij overweegt het hof dat het, gezien de specifieke taak van de mentor, die met name behelst het behartigen van de belangen van de betrokkene op het gebied van de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, van belang is dat tot mentor wordt benoemd een persoon die dicht bij de betrokkene staat. Het hof is gebleken dat [broer van de rechthebbende] erg betrokken is bij zijn zus en haar dagelijks opzoekt in de zorginstelling waar zij verblijft. Zijn zorgen spitsten zich ook toe op de verzorging. Ondanks dat onduidelijk is gebleven hoe minimaal de communicatiemogelijkheden van de betrokkene op dit moment ook zijn, acht het hof het, zoals [broer van de rechthebbende] ook ter zitting heeft gesteld aannemelijk dat indien zij zich op haar gemak voelt zij in haar eigen taal communiceert, hetgeen met de huidige mentor niet mogelijk is. Het hof acht het dan ook in het belang van de betrokkene dat [broer van de rechthebbende] de rol van mentor op zich neemt omdat hij de behoeften van betrokkene het beste kan overzien. De huidige mentor heeft weliswaar zorgen geuit over de invloed van de verzoeker op het mentorschap, maar het hof acht [broer van de rechthebbende] in staat daar voldoende weerstand aan te kunnen bieden. Het hof [broer van de rechthebbende] benoemen tot mentor over de betrokkene.
5.9
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking ten aanzien van het mentorschap in stand dient te blijven, waarbij het hof de huidige mentor met ingang van de datum van deze beschikking ingevolge artikel 1: 461 lid 1 sub e BW (waarop het verzoek geacht kan worden mede te zijn gericht) zal ontslaan en [broer van de rechthebbende] tot mentor zal benoemen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking waarin [de mentor/bewindvoerder] is benoemd tot bewindvoerder;
ontslaat met ingang van de datum van deze beschikking [de mentor/bewindvoerder] als mentor over de betrokkene;
benoemt met ingang van de datum van deze beschikking de heer [broer van de rechthebbende] , wonende te [woonplaats] , tot mentor over de betrokkene;
stelt vast dat de mentor ( [broer van de rechthebbende] ) gerechtigd is om jaarlijks voor de werkzaamheden een vergoeding in rekening te brengen zoals vermeld in artikel 1 lid 2 sub c van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van het mentorschap voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.R. Salomons, P.B. Kamminga en K. van Barneveld-Peters, bijgestaan door mr. Z. Vis als griffier en is op 17 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.