Rb. Haarlem, 18-09-2009, nr. AWB 09/3288, 09/3290, 09/4290
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK0367
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
18-09-2009
- Zaaknummer
AWB 09/3288, 09/3290, 09/4290
- LJN
BK0367
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK0367, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 18‑09‑2009; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Uitspraak 18‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft de Surinaamse en eiser, haar zoon, de Nederlandse nationaliteit. Eiseres verblijft in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder f Vw 2000. Verweerder heeft aan eiser bijzondere bijstand toegekend, wat algemene bijstand had moeten zijn. Eiser stelt dat hij een hogere uitkering moet krijgen. Zijn beroep op artikel 8 EVRM slaagt, omdat hij recht heeft op familie- en gezinsleven met zijn moeder. Het bedrag dat eiser toegekend heeft gekregen is hiervoor onvoldoende. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser recht heeft op 90% van de alleenstaandeoudernorm. Eiseres heeft geen recht op bijstand, ook niet via artikel 8 EVRM. In de zaak van eiser heeft verweerder ten onrechte artikel 6:20, vierde lid, Awb niet toegepast.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3288, 09/3290, 09/4290
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2009
in de zaken van [eisers],
beiden wonende te [woonplaats],
in welke zaken [wettelijk vertegenwoordiger] optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van [eiser]
gemachtigde: mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2009 heeft verweerder de aanvraag van [eiseres] (hierna: eiseres) om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen, omdat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit bezit, niet rechtmatig in Nederland verblijft en evenmin gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 juni 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 juni 2009 is bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag van [eiser] (hierna: eiser) om toekenning aan hem van (bijzondere) bijstand in het kader van de WWB.
Verweerder heeft bij besluit van 22 juli 2009 met ingang van 26 mei 2009 aan eiser bijzondere bijstand toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser op 1 september 2009 een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 10 juli 2009 hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken zijn geregistreerd onder de nrs. AWB 09-3288 WWB (verzoek van eiseres) en AWB 09-3290 WWB (verzoek van eiser).
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
Op 1 september 2009 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. AWB 09-4290 WWB (beroep van eiser).
De voorzieningenrechter heeft vervolgens op grond van artikel 8:81, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om voorlopige voorziening met reg. nr. AWB 09-3290 WWB voor wat betreft het besluit van 18 augustus 2009 gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 4 september 2009, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. De Roo, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Ph.H. Arnold en G.S. Woudstra, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
2. Overwegingen
2.1
Eiseres is de moeder van eiser. Eiser is elf jaar oud. Eiseres verblijft sinds juni 2007 in Nederland. Eiseres heeft de Surinaamse nationaliteit en eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser is een aantal jaren opgevoed in Nederland door zijn grootmoeder (de moeder van eiseres). Eiseres verbleef toen in Suriname. Toen eiseres in juni 2007 naar Nederland kwam, is zij tot de conclusie gekomen dat eiser bij zijn grootmoeder niet in goede handen was en heeft zij zelf de verzorging van eiser weer op zich genomen. Bij beschikking van 18 februari 2009 heeft de rechtbank Amsterdam eiseres belast met de uitoefening van het gezag over eiser. Eiseres en eiser verblijven op verschillende adressen, de laatste tijd voornamelijk in Zaanstad. Eisers hebben aanvragen om bijstand gedaan. Verweerder heeft deze aanvraag bij het bestreden besluit van 17 juni 2009 afgewezen voor zover de aanvraag betrekking heeft op eiseres. Op 9 juni 2009 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toekenning aan haar van een reguliere verblijfsvergunning in het kader van de Vreemdelingenwet 2000. Bij besluit van 22 juli 2009 heeft verweerder aan eiser met ingang van 26 mei 2009 bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 221,81 per maand. Hiertegen heeft eiser op 1 september 2009 een bezwaarschrift ingediend.
2.2
Eisers kunnen zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Zij stellen allereerst een spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening, gelet op het feit dat zij in broodnood verkeren. Volgens eiseres maakt zij een grote kans op een verblijfsvergunning in Nederland, waar zij hangende haar aanvraag rechtmatig verblijft. Eiseres wijst voorts op de psychische omstandigheden van eiser. Ook heeft eiser verstandelijke beperkingen. Hierdoor is eiser extra kwetsbaar. In verband hiermee beroept eiseres zich op artikel 8 EVRM en de hierop gebaseerde jurisprudentie. Volgens eiseres heeft eiser recht op familie- en gezinsleven met eiseres in Nederland. Om dit mogelijk te maken dient verweerder de Koppelingswet buiten toepassing te laten en aan eiser een WWB-uitkering te verstrekken naar de norm van een alleenstaande ouder.
2.3
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiseres geen recht heeft op een WWB-uitkering, omdat zij niet rechtmatig in Nederland verblijft en evenmin met een Nederlander gelijk kan worden gesteld. Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat niet duidelijk is geworden waar eisers feitelijk verblijven. De aan eiser toegekende bijzondere bijstand had eigenlijk algemene bijstand moeten zijn, aldus verweerder. Het toegekende bedrag is afgeleid van de alleenstaandennorm voor 18-, 19-, of 20-jarigen. Verweerder heeft op dit punt geen beleid. Hij heeft de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24-01-2006, LJN AV0197 als uitgangspunt genomen. Tot slot stelt verweerder dat artikel 8 EVRM er niet toe kan leiden dat aan eiseres bijstand moet worden verstrekt.
2.4
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit.
2.6
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in de zaak van eiser verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.7
Per 1 juli 1998 is de Koppelingswet in werking getreden om de aanspraak van een vreemdeling jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland.
2.8
In artikel 11, eerste lid, WWB is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Ingevolge het tweede lid van artikel 11 WWB wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande verblijvende vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het derde lid van artikel 11 WWB bepaalt (onder meer) dat bij algemene maatregel van bestuur (amvb) hier te lande verblijvende vreemdelingen, anders dan die bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
- b.
vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
De op het derde lid van artikel 11 WWB gebaseerde amvb is het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw, Ioaz en WWIK (hierna: het Besluit gelijkstelling vreemdelingen).
2.9
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, WWB heeft degene die jonger is dan 18 jaar, geen recht op bijstand.
2.10
Artikel 16 WWB bepaalt in het eerste lid, dat aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, het college, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen, indien dringende redenen daartoe noodzaken. In lid 2 van dit artikel is bepaald, dat het eerste lid niet van toepassing is op andere vreemdelingen dan die bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid.
2.11
Artikel 8 van het EVRM luidt als volgt:
- 1.
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
- 2.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
in AWB 09-3290 WWB (voorlopige voorziening van eiser)
2.12
Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend hangende het bewaar van 2 juni 2009 gericht tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om een bijstandsuitkering. Op grond van artikel 6:20, vierde lid, Awb is dit bezwaar van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 22 juli 2009 waarbij op zijn aanvraag is beslist. Daarbij is niet van belang of de beslistermijn voor het nemen van een besluit daadwerkelijk was verstreken (ABRS 1-5-2002, LJN AE2039). Het verzoek om voorlopige voorziening hangende het bezwaar van 2 juni 2009 heeft eveneens mede tot onderwerp het besluit van 22 juli 2009.
2.13
Voor eiser geldt gelet op zijn leeftijd een uitsluitingsgrond, zodat hij op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, WWB geen recht heeft op bijstand. Verweerder heeft eiser desondanks, naar moet worden aangenomen met toepassing van artikel 16, eerste lid, WWB, bijzondere bijstand toegekend naar de norm voor 18-, 19- en 20-jarigen, zoals neergelegd in artikel 20, eerste lid, WWB. Voor toepassing van artikel 16, eerste lid, WWB is op zichzelf aanleiding, aangezien de uitsluitingsgrond voor personen jonger dan 18 jaar berust op de aanname dat de noodzakelijke bestaanskosten van deze jongeren behoren tot de bestaanskosten van de ouders. In het geval van eiser gaat dit niet op, omdat zijn moeder niet in staat is in deze bestaanskosten te voorzien. In LJN AV0197 heeft de CRvB aangegeven dat uit het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) kan voortvloeien dat op grond van artikel 16, eerste lid, WWB bijstand wordt verleend aan minderjarigen wegens zeer dringende redenen.
2.14
Eiser heeft betoogd dat hem een hogere uitkering dient te worden verstrekt en heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 8 EVRM.
2.15
Onder meer in de uitspraak van de CRvB van 22 december 2008 (LJN BG8789) heeft de Raad overwogen dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid als “the very essence” van het EVRM aanmerkt. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven en gezinsleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen alsmede het gezinsleven te beschermen. Het artikel beoogt niet alleen de staten tot onthouding van inmenging te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborg van het recht op privéleven en bescherming van het gezinsleven. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Het EHRM heeft meermalen geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook relevant is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. Daarbij is wel van belang dat aan de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van betrokkene. De Raad wijst in dit verband onder meer op het arrest van het EHRM van 27 mei 2008, in de zaak N. vs het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05 (EHRC 2008, 91). De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat het EHRM eveneens meermalen heeft geoordeeld dat “the mutual enjoyment by parent and child of each others company constitutes a fundamental element of family life” ( zie onder meer het arrest van 18 december 2008, EHRC 2008, 18).
2.16
Eiseres heeft een aanvraag ingediend ter verkrijging van een reguliere verblijfsvergunning in Nederland. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat zij de beslissing op deze aanvraag in Nederland mag afwachten, zodat zij op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijft.
2.17
In aanmerking genomen dat niet in de kosten van huisvesting van eiser en zijn moeder is voorzien, heeft het slechts verlenen van bijstand naar een jongerennorm tot effect dat de normale ontwikkeling van een gezinsleven van eiser en zijn moeder nauwelijks mogelijk is. Het is eiseres op grond van haar verblijfspositie niet toegestaan in Nederland inkomsten te verwerven en zij komt naar nationaal recht niet in aanmerking voor bijstand. Eiser ontvangt weliswaar bijzondere bijstand, maar dit bedrag is onvoldoende om te voorzien in huisvesting en andere noodzakelijke kosten van het bestaan. Volgens de CRvB ligt blijkens de wetsgeschiedenis aan het normbedrag van artikel 20, eerste lid, WWB de veronderstelling ten grondslag, dat de betrokken jongmeerderjarige voor de noodzakelijke bestaanskosten die het normbedrag overstijgen, een beroep kan doen op zijn ouders en dat, voor zover dat niet mogelijk is, aanvullend bijzondere bijstand moet worden verleend om in de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere te voorzien (CRvB 21 maart 2000, LJN: ZB8733). Eiser kan voor noodzakelijke bestaanskosten geen beroep doen op zijn moeder. Eiseres is krachtens een rechterlijke uitspraak belast met de uitoefening van het gezag over eiser, maar zij beschikt niet over de middelen om aan de verzorging van eiser invulling te geven. Aangezien het verblijf van moeder en kind in elkaars aanwezigheid een fundamenteel onderdeel is van het gezinsleven, moet worden voorkomen dat financiële problemen van eiser en zijn moeder ertoe leiden dat zij door een maatregel van kinderbescherming van elkaar worden gescheiden. Het ontbreken van financiële middelen maakt dus een inbreuk op de uitoefening van het recht op gezinsleven van eiser en zijn moeder. Voorts blijkt uit de rapportage van Lucertis Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Locatie Zaandam, van 23 april 2009, dat bij eiser sprake is van een posttraumatische stoornis, een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emotie en gedrag en ook van een relationeel probleem gebonden aan een psychische stoornis of somatische aandoening. Eiser bevindt zich in een kwetsbare situatie en heeft er ook uit dat oogpunt belang bij dat hij door zijn moeder kan worden opgevoed en verzorgd. Verder heeft eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft, er belang bij dat hij het gezinsleven met zijn moeder in Nederland kan uitoefenen zolang zijn moeder rechtmatig in Nederland verblijft. Onder deze omstandigheden is ten aanzien van eiser geen sprake van een “fair balance” tussen de publieke belangen en het particuliere belang van eiser, wanneer aan eiser een zodanig bedrag aan bijstand wordt toegekend dat hij niet in staat wordt gesteld een enigszins normaal leven samen met zijn moeder te leiden. Het publieke belang is in dit geval dat geen bijstand wordt verleend aan personen die jonger zijn dan 18 jaar en tevens dat wordt voorkomen dat een hogere bijstandsuitkering aan haar zoon indirect mede aan eiseres ten goede komt, terwijl zij niet over een verblijfsvergunning beschikt. Dit staat weer op gespannen voet met het koppelingsbeginsel. Deze publieke belangen dienen in dit geval echter te wijken voor het recht van eiser gezinsleven met zijn moeder te hebben. De toekenning van bijstand aan eiser naar de norm voor 18-, 19- en 20-jarigen is dan ook in strijd met artikel 8 EVRM. Het is vervolgens aan de overheid te bepalen op welke levenstandaard op kosten van de overheid eiser dan recht heeft in het belang van zijn recht op gezinsleven (vergelijk EHRM 18 december 2008, EHRC 2009, 18, paragraaf 57). Daarbij wordt erop gewezen dat de CRvB in de uitspraak van 24 januari 2006, LJN AV0197, de keuze voor bijstandverlening naar de jongerennorm mede baseerde op de omstandigheid dat feitelijk in de huisvesting van het gezin was voorzien.
2.18
Omdat specifieke normen voor de situatie van eiser ontbreken, dient de hoogte van de bijstand aan eiser op grond van artikel 18, lid 1, WWB geïndividualiseerd te worden vastgesteld. Nu het gezinsleven van eiser met zijn moeder dient worden beschermd, zal de voorlopige voorziening worden getroffen dat de bijzondere bijstandsuitkering van eiser wordt aangevuld met voorschotten tot 90% van de alleenstaandeoudernorm van artikel 21, onder b, WWB.
2.19
Voor het treffen van de voorlopige voorziening is essentieel dat is aangenomen dat eiseres hangende een beslissing op haar aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning rechtmatig verblijf heeft. Indien aan dit rechtmatig verblijf een einde komt, kan daarin een grond gelegen zijn voor opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening.
in AWB 09-3288 WWB (voorlopige voorziening van eiseres)
2.20
Verweerder heeft de aanvraag om toekenning van bijstand aan eiseres afgewezen. Naar nationaal recht heeft eiseres geen recht op een bijstandsuitkering. Eiseres ontleent haar verblijfsrecht aan artikel 8 onder f, Vreemdelingenwet 2000. Op basis van deze verblijfsgrond kan zij niet met een Nederlander worden gelijkgesteld, op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 11, tweede en derde lid, WWB. Ten aanzien van eiseres bestaat er geen positieve verplichting op grond van artikel 8 EVRM in die zin, dat zij in aanmerking moet worden gebracht voor een bijstandsuitkering. Aangezien eiser op grond van 8 EVRM aanspraak heeft op een bijstandsuitkering die hem in staat stelt gezinsleven met zijn moeder uit te oefenen en in aanmerking genomen dat eiseres slechts rechtmatig in Nederland verblijft op grond van haar aanvraag om een verblijfsvergunning kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat geen sprake is van een “fair balance” tussen haar particuliere belang en het aan het koppelingsbeginsel ten grondslag liggende belang. Ook aan de overige verdragsbepalingen waar eiseres zich op heeft beroepen kan zij geen recht op bijstand ontlenen.
2.21
In het geval van eiseres is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
in AWB 09-4290 WWB (beroepszaak van eiser)
2.22
Wat betreft de beroepszaak van eiser tegen het besluit van 18 augustus 2009 geldt het volgende.
2.23
Op 2 juni 2009 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag om toekenning van een WWB-uitkering. Bij besluit van 22 juli 2009 heeft verweerder eiser bijzondere bijstand toegekend. Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft verweerder echter ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 6:20, vierde lid, Awb. Hierin is bepaald dat het bezwaar of beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoetkomt. Van dit laatste is in het geval van eiser geen sprake. Eiser heeft immers aangegeven dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een hogere bijstandsuitkering dan € 221,81 per maand.
2.24
Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit van 18 augustus 2009 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:20, vierde lid, Awb. Het daartegen gerichte beroep is gegrond. Verweerder heeft overigens het bezwaar van eiser tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag, terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat inmiddels op zijn aanvraag was beslist. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 18 augustus 2009 voor wat betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens het uitblijven van een besluit op eisers aanvraag in stand te laten. Wel dient verweerder alsnog te beslissen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 september 2009 waarbij hem bijzondere bijstand is toegekend. Verweerder zal zich in dit besluit moeten uitlaten over de hoogte van de door hem aan eiser te verstrekken bijstand.
in AWB 09-4290 WWB en AWB 09-3290 WWB
2.25
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Omdat ten behoeve van eiser een toevoeging is verstrekt op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
in AWB 09-3288 WWB (voorlopige voorziening van eiseres)
3.1
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
in AWB 09-4290 WWB (beroepszaak van eiser)
3.2
verklaart het beroep gegrond;
3.3
vernietigt het besluit van 18 augustus 2009;
3.4
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
in AWB 09-3290 WWB (voorlopige voorziening van eiser)
3.5
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.6
draagt verweerder op om binnen drie werkdagen na verzending van deze uitspraak, over te gaan tot betaling aan eiser van voorschotten in aanvulling op de aan eiser toegekende bijzondere bijstand tot 90% van de alleenstaandeoudernorm en wel tot zes weken na verzending van de te nemen beslissing op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 juli 2009;
in AWB 09-4290 WWB en AWB 09-3290 WWB
3.7
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 966,--, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.8
gelast dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht van in totaal
€ 82,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter,
en op 18 september 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, uitsluitend voor zover het de beslissing in AWB 09-4290 WWB betreft, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.