RvdW 2021/699:Poging tot doodslag op vriend van zus van verdachte (art. 287 Sr) en poging tot moord op zijn zus, art. 289 Sr. 1. Hof heeft verzoek tot horen van getuigen beoordeeld o.b.v. verdedigingscriterium. Oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom horen van deze getuigen van belang is voor enige door hof i.h.k.v. art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat in summiere toelichting op verzoek niet duidelijk is aangegeven waarom hetgeen deze personen zouden kunnen verklaren 'over de in dossier c.q. justitieonderzoek opgeworpen vraag of sprake was van eerwraak' van belang is voor de in deze zaak door hof te nemen beslissingen. 2. Verzoek om deskundige te horen is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd door hof beoordeeld en afgewezen o.b.v. noodzakelijkheidscriterium, in aanmerking genomen dat summiere toelichting op verzoek slechts in algemene termen vraagt om deze deskundige 'specifiek' over deze zaak te laten rapporteren en geen concrete en specifieke vraagstelling voor het door deskundige uit te voeren onderzoek bevat. 3. Hof heeft zijn oordeel dat b.p. immateriële schade heeft geleden uitsluitend gegrond op bewezenverklaarde poging tot doodslag en niet mede gebaseerd op shockschade a.g.v. bewezenverklaarde poging tot moord. Onjuiste lezing van ’s hofs overwegingen. 4. Hof heeft niet meer toegewezen dan in e.a. is gevorderd. 5. In het licht van hetgeen is vooropgesteld m.b.t. vermogensschade en in aanmerking genomen dat uit toelichting op ‘schadeopgaveformulier’ blijkt dat b.p. t.a.v. kledingstukken de aanschafwaarde heeft gevorderd, is ’s hofs toewijzing van materiële schadevergoeding voor beschadigde kleding (mede gelet op hetgeen door verdediging is aangevoerd) ontoereikend gemotiveerd. HR doet zaak zelf af.