HR, 08-07-2014, nr. 13/02439, 13/02441
ECLI:NL:HR:2014:1692
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-07-2014
- Zaaknummer
13/02439, 13/02441
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1692, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:722
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:721
ECLI:NL:PHR:2014:722, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1692
ECLI:NL:PHR:2014:721, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1692
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑07‑2014
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad wijst één arrest voor de strafzaak en voor de met de strafzaak samenhangende ontnemingszaak tegen verdachte/betrokkene. 1. De Hoge Raad maakt enkele voorafgaande opmerkingen aangaande de ontvankelijkheid van het ingestelde cassatieberoep in de strafzaak en in de ontnemingszaak. Het bij schriftuur voorgestelde middel heeft onmiskenbaar (uitsluitend) betrekking op in de strafzaak ten laste van verdachte genomen beslissingen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de raadsman in de schriftuur abusievelijk de zaaknummers van de ontnemingszaak heeft vermeld, maar heeft beoogd een middel van cassatie in te dienen in de strafzaak tegen verdachte en niet in de met die zaak samenhangende ontnemingszaak. De Hoge Raad merkt die schriftuur daarom aan als houdende een middel van cassatie tegen het arrest van het Hof in de strafzaak tegen verdachte. Dit betekent dat nu verdachte in deze binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, verdachte dient te worden ontvangen in het beroep. 2. In de ontnemingszaak wordt betrokkene n-o verklaard in het beroep, aangezien er geen cassatieschriftuur is ingediend. 3. Het middel in de strafzaak wordt met toepassing van art. 81.1 RO afgedaan. De AG heeft echter in beide zaken tot n-o geconcludeerd.
Partij(en)
8 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/02439 en 13/02441 P
Arrest
op het beroep in cassatie (zaaknummer 13/02439) tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2013, nummer 21/002477-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
en
op het beroep in cassatie (zaaknummer 13/02441 P) tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2013, nummer 21/002477-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is in beide zaken ingesteld door de verdachte onderscheidenlijk de betrokkene. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend houdende een middel van cassatie. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft in beide zaken geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep in de strafzaak en in de ontnemingszaak
2.1.
De door de raadsman ingediende schriftuur vermeldt in de aanhef het nummer waaronder de met deze strafzaak samenhangende ontnemingszaak bij de Hoge Raad in behandeling is (13/02441P) en het nummer van het arrest van het Hof van 29 maart 2013 in die ontnemingszaak (21/002477-13). Het bij schriftuur voorgestelde middel heeft evenwel onmiskenbaar (uitsluitend) betrekking op in de strafzaak ten laste van de verdachte genomen beslissingen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de raadsman in de schriftuur abusievelijk de zaaknummers van de ontnemingszaak heeft vermeld, maar heeft beoogd een middel van cassatie in te dienen in de strafzaak tegen de verdachte en niet in de met die zaak samenhangende ontnemingszaak. De Hoge Raad merkt die schriftuur daarom aan als houdende een middel van cassatie tegen het arrest van het Hof van 23 maart 2013, met nummer 21/002477-12, in de strafzaak tegen de verdachte. Dit betekent dat nu de verdachte in deze strafzaak, die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 13/02439, binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, de verdachte dient te worden ontvangen in het beroep.
2.2.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in de met de strafzaak samenhangende ontnemingszaak, die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 13/02441P, namens de betrokkene geen schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend. Nu niet in acht is genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, kan de betrokkene in het beroep in die zaak niet worden ontvangen.
3. Beoordeling van het middel in de strafzaak
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart in de zaak met nummer 13/02441 P de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep;
verwerpt in de zaak met nummer 13/02439 het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2014.
Conclusie 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad wijst één arrest voor de strafzaak en voor de met de strafzaak samenhangende ontnemingszaak tegen verdachte/betrokkene. 1. De Hoge Raad maakt enkele voorafgaande opmerkingen aangaande de ontvankelijkheid van het ingestelde cassatieberoep in de strafzaak en in de ontnemingszaak. Het bij schriftuur voorgestelde middel heeft onmiskenbaar (uitsluitend) betrekking op in de strafzaak ten laste van verdachte genomen beslissingen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de raadsman in de schriftuur abusievelijk de zaaknummers van de ontnemingszaak heeft vermeld, maar heeft beoogd een middel van cassatie in te dienen in de strafzaak tegen verdachte en niet in de met die zaak samenhangende ontnemingszaak. De Hoge Raad merkt die schriftuur daarom aan als houdende een middel van cassatie tegen het arrest van het Hof in de strafzaak tegen verdachte. Dit betekent dat nu verdachte in deze binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, verdachte dient te worden ontvangen in het beroep. 2. In de ontnemingszaak wordt betrokkene n-o verklaard in het beroep, aangezien er geen cassatieschriftuur is ingediend. 3. Het middel in de strafzaak wordt met toepassing van art. 81.1 RO afgedaan. De AG heeft echter in beide zaken tot n-o geconcludeerd.
Nr. 13/02441P Zitting: 20 mei 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 29 maart 2013 de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 13/01880, 13/02441P, 13/02439, 13/02509, 13/03295P en 13/03305P. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de betrokkene heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
4. In deze ontnemingszaak is tijdig beroep in cassatie ingesteld. De schriftuur behelst echter een middel dat is gericht tegen het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden in de met deze zaak samenhangende strafzaak. Nu in het middel niet wordt geklaagd over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak - in dit geval in de ontnemingszaak - heeft gewezen, is geen sprake van een cassatiemiddel in de zin der wet.
5. Mitsdien heeft de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie doen indienen en is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv in verbinding met art. 511h Sv. Dat betekent dat de betrokkene in het cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de betrokkene in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Conclusie 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad wijst één arrest voor de strafzaak en voor de met de strafzaak samenhangende ontnemingszaak tegen verdachte/betrokkene. 1. De Hoge Raad maakt enkele voorafgaande opmerkingen aangaande de ontvankelijkheid van het ingestelde cassatieberoep in de strafzaak en in de ontnemingszaak. Het bij schriftuur voorgestelde middel heeft onmiskenbaar (uitsluitend) betrekking op in de strafzaak ten laste van verdachte genomen beslissingen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de raadsman in de schriftuur abusievelijk de zaaknummers van de ontnemingszaak heeft vermeld, maar heeft beoogd een middel van cassatie in te dienen in de strafzaak tegen verdachte en niet in de met die zaak samenhangende ontnemingszaak. De Hoge Raad merkt die schriftuur daarom aan als houdende een middel van cassatie tegen het arrest van het Hof in de strafzaak tegen verdachte. Dit betekent dat nu verdachte in deze binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, verdachte dient te worden ontvangen in het beroep. 2. In de ontnemingszaak wordt betrokkene n-o verklaard in het beroep, aangezien er geen cassatieschriftuur is ingediend. 3. Het middel in de strafzaak wordt met toepassing van art. 81.1 RO afgedaan. De AG heeft echter in beide zaken tot n-o geconcludeerd.
Nr. 13/02439 Zitting: 20 mei 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Namens verzoeker is beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 maart 2013.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 13/01880, 13/02441P, 13/02439, 13/02509, 13/03295P en 13/03305P. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Verzoeker heeft tijdig beroep in cassatie doen instellen. Namens hem zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
4. Ingevolge art. 437, tweede lid, Sv, dient op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen twee maanden na de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie te zijn ingediend. Nu bij de Hoge Raad niet tijdig een schriftuur is ingediend, dient verzoeker niet-ontvankelijk in het cassatieberoep te worden verklaard.
5. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van verzoeker in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG