Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de eenheid Zeeland-West-Brabant, proces-verbaalnummer PL2000-2016190176, sluitingsdatum 8 september 2016, pg. 1 tot en met 173, hierna te noemen: het eindproces-verbaal. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Hof 's-Hertogenbosch, 22-01-2020, nr. 20-001013-19
ECLI:NL:GHSHE:2020:194, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-01-2020
- Zaaknummer
20-001013-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:194, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑01‑2020; (Hoger beroep)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2019:384
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:8341, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Arrest na terugwijzing door de Hoge Raad. Dood door schuld in plaats van doodslag. In deze zaak hebben zowel de rechtbank als het hof eerder geoordeeld dat in de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, besloten ligt dat hij opzet heeft gehad op de dood en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan doodslag ten aanzien van slachtoffer 1 en een poging daartoe ten aanzien van slachtoffer 2. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof ten aanzien van die feiten vernietigd en de zaak teruggewezen. Het hof spreekt de verdachte vrij van doodslag en poging tot doodslag, nu het hof opzet niet bewezen acht. Het hof acht wel bewezen dat het aan de schuld van de verdachte, die zeer zwaar onder invloed van alcohol was, is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor slachtoffer 1 is overleden en slachtoffer 2 zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het hof legt een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren op.
Parketnummer : 20-001013-19
Uitspraak : 22 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 december 2016 in de strafzaak met parketnummer 02-700123-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Verloop van de procedure
Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 29 december 2016 is de verdachte vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde en is hij ter zake van het onder 1 primair (doodslag), 2 primair (poging tot doodslag) en 3 (kort gezegd: rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs) bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast is hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaren ontzegd.
De verdachte heeft op 3 januari 2017 hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
Bij arrest van 20 februari 2018 (parketnummer 20-000033-17) heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 ten laste gelegde. Voor het overige heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd, met aanvulling van de bewijsmotivering en verbetering van de kwalificatie van het onder 3 bewezen verklaarde.. Tegen het arrest heeft de verdachte op 2 maart 2018 cassatieberoep ingesteld.
Bij arrest van 19 maart 2019 met nummer S 18/01193 heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Naar het oordeel van de Hoge Raad is het oordeel van het hof, dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de personen op de motor, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard, niet toereikend gemotiveerd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 8 januari 2020, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 15 december 2016 en in hoger beroep op 6 februari 2018.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft betrekking op het gedeelte dat na deze terugwijzing thans nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van gronden en met dien verstande dat de eerder door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest voor alle drie de bewezen verklaarde feiten is opgelegd, terwijl het onder 3 bewezen verklaarde niet in de terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad is betrokken. In zoverre moet de opgelegde gevangenisstraf worden gesplitst. Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 9 maanden met aftrek van voorarrest.
Indien het hof de verdachte zou vrijspreken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren (in de variant 'aanzienlijke mate van onvoorzichtig handelen') en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 9 maanden met aftrek van voorarrest.
Zowel bij een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, als bij een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde dient de door de rechtbank opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaren eveneens te worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft verder gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde feit, dat na terugwijzing door de Hoge Raad niet meer aan het oordeel van het hof is onderworpen, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bepleit. De verdediging kan zich vinden in een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde (in de variant 'aanzienlijke mate van onvoorzichtig handelen). De verdediging heeft daarnaast een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] , bestuurster van een motorfiets, met een motorvoertuig (van achteren) aan te rijden, terwijl hij, verdachte, een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank had genuttigd en/of hij, verdachte, niet in het bezit was van een rijbewijs (categorie B) en/of de rijbevoegdheid was ontzegd om een dergelijk motorrijtuig te kunnen/mogen besturen;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelbus), daarmede rijdende over de weg, de Kloosterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig als volgt te handelen; verdachte heeft, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs (categorie B) om een dergelijk motorrijtuig te kunnen/mogen besturen en/of hem tevens de rijbevoegdheid was ontzegd:
- na het nuttigen van een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank, dit motorrijtuig bestuurd, en/of
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen, en/of onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, en/of
- [slachtoffer 1] , bestuurster van een motorfiets, niet opgemerkt en vervolgens (van achteren) aangereden met zijn, verdachtes, motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
2.hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer 2] , mede-opzittende van een motorfiets, met een motorvoertuig (van achteren) aan te rijden, terwijl hij, verdachte, een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank had genuttigd en/of hij, verdachte, niet in het bezit was van een rijbewijs (categorie B) en/of de rijbevoegdheid was ontzegd om een dergelijk motorrijtuig te kunnen/mogen besturen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de Kloosterweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig als volgt te handelen; verdachte heeft, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs (categorie B) om een dergelijk motorrijtuig te kunnen/mogen besturen en/of hem tevens de rijbevoegdheid was ontzegd:
- na het nuttigen van een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank, dit motorrijtuig bestuurd, en/of
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen, en/of onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, en/of
- [slachtoffer 2] , mede-opzittende van een motorfiets, niet opgemerkt en vervolgens (van achteren) aangereden met zijn, verdachtes, motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of botbreuk aan een nekwervel en/of botbreuk aan een borstwervel en/of botbreuk aan de rechter enkel en/of gebroken rib, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde
1.
De advocaat-generaal heeft zich, conform het overgelegde op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft volgens de advocaat-generaal terecht geoordeeld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op een verkeersongeval met een dodelijke afloop en dat de verdachte zich daarvan bewust was. Met de rechtbank stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank heeft dat oordeel gevormd op basis van de volgende omstandigheden. De verdachte had die avond een zeer grote hoeveelheid alcohol gedronken en is vervolgens gaan rijden, ondanks waarschuwingen van anderen dat hij dat niet moest doen, omdat dat onverantwoord was gelet op de hoeveelheid alcohol die hij had genuttigd. Ook heeft hij een aanbod afgeslagen om bij iemand te overnachten. De verdachte was al drie keer eerder veroordeeld voor rijden onder invloed, waarbij onder andere langdurige onvoorwaardelijke rijontzeggingen zijn opgelegd. De verdachte beschikte niet over een rijbewijs voor categorie B. De verdachte is met zijn bestelauto met een aanzienlijk snelheidsverschil achterop de motor met daarop [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gereden. Het rijgedrag van de verdachte laat een beeld zien van een bestuurder die zich niet heeft bekommerd om de mogelijke gevolgen voor zichzelf en andere verkeersdeelnemers.
De advocaat-generaal heeft daaraan toegevoegd dat in de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2018 heeft afgelegd, besloten ligt dat hij te hard heeft gereden om de situatie ter plekke goed te kunnen overzien. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2020 verklaard dat de toestand waarin hij zich bevond, veel te veel alcohol gedronken, een toestand was waarin hij ook zelf gevaar liep voor gezondheid en welzijn. Met die aanvulling op de overwegingen van de rechtbank kan het hof ook na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde komen.
2.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bepleit. De verdediging heeft kort gezegd aangevoerd dat, zoals uit het arrest van de Hoge Raad volgt, de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde doodslag en poging tot doodslag, nu de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op de dood.
3.
Het hof overweegt als volgt.
Aan het hof ligt allereerst de beantwoording van de vraag voor of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 1] en een poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 2] . Daartoe is vereist dat er bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de slachtoffers.
3.1
Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte de intentie (het volle opzet) heeft gehad om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt immers niet op te maken dat de verdachte doelgericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden of hen doelbewust heeft aangereden.
3.2
Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er (lichtvaardig) van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, en dus schuld heeft aan het ongeval, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of er in de onderhavige zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin, heeft het hof het navolgende in aanmerking genomen.
3.3
Aanmerkelijke kans
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de nacht van 23 juli 2016, onder invloed van alcohol, zonder over een geldig rijbewijs voor categorie B te beschikken, in zijn bestelauto is gaan rijden. Bij nader onderzoek – enige tijd na het ongeval – bleek dat het bloedalcoholgehalte bij de verdachte aanzienlijk hoger was dan is toegestaan, te weten 2,5 milligram alcohol per milliliter bloed. De verdachte heeft rond 03.30 uur gereden over de Kloosterweg te Noordgouwe, waar de toegestane maximumsnelheid 80 kilometer per uur is. Op de plaats van het ongeval was geen straatverlichting aanwezig. De verdachte is op die weg met zijn bestelauto achter op de motor met daarop [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gereden. Uit sporenonderzoek aan de betrokken voertuigen, volgt dat sprake was van een aanzienlijk snelheidsverschil tussen het door de verdachte bestuurde motorrijtuig en de door [slachtoffer 1] bestuurde motor.
Het hof overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat door het gebruik van alcoholhoudende drank het reactievermogen afneemt, de waarneming slechter wordt en het derhalve moeilijker wordt om te rijden. Het risico op een ongeval neemt door het gebruik van alcohol dan ook aanzienlijk toe. In dit geval had de verdachte een zeer grote hoeveelheid alcoholhoudende drank genuttigd. Gelet hierop, in samenhang bezien met de aard van de weg waarop de verdachte reed, het nachtelijk tijdstip en de afwezigheid van straatverlichting, zoals hiervoor aangehaald, is het hof van oordeel dat er sprake was van een reëel risico dat een verkeersongeval zou plaatsvinden met een dodelijke afloop. Het hof heeft bij dat oordeel tevens betrokken dat de verdachte in een bestelauto reed. Een bestelauto is een zwaardere en grotere auto dan de gemiddelde personenauto. Ten opzichte van medeweggebruikers, waaronder motoren (vanwege de kleinere massa en de beperktere veiligheidsvoorzieningen), bromfietsers, fietsers en voetgangers, dienen deze weggebruikers als onbeschermde en kwetsbare verkeersdeelnemers te worden aangemerkt.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de verdachte, door zich – onder de gegeven omstandigheden – op deze manier te gedragen, iemand zou aanrijden waardoor deze vervolgens zou komen te overlijden.
3.4
Bewustheid
Ook hier stelt het hof voorop dat het is een feit van algemene bekendheid is dat het drinken van alcohol negatieve effecten heeft op het rijgedrag. Voor de verdachte komt daar nog bij dat hij voor het rijden onder invloed al eerder onherroepelijk veroordeeld is door de strafrechter en aldus daarvan extra doordrongen is. Toen de verdachte in zijn bestelauto stapte om naar huis te rijden, wist hij dat hij veel te veel alcohol had gedronken en hij wist ook welke negatieve effecten alcohol heeft en kan hebben op zijn rijgedrag. Bovendien was de verdachte volgens zijn eigen verklaring bekend in Noordgouwe, had hij vaker over de Kloosterweg gereden en kende hij de situatie ter plaatse. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich er van bewust was, dat de aanmerkelijke kans bestond dat iemand zich op de rijweg zou bevinden en bij een aanrijding met de door hem bestuurde bestelauto zou komen te overlijden.
3.5
Bewuste aanvaarding
Aan het hof ligt vervolgens voor de beantwoording van de vraag of door de verdachte deze kans ten tijde van de gedraging bewust is aanvaard (op de koop toe is genomen). Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Nu de verklaringen van de verdachte geen inzicht geven in wat ten tijde van zijn gedragingen in hem is omgegaan – de verdachte heeft immers verklaard dat hij zich van het ongeval niets kan herinneren – hangt de beoordeling of de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een andere verkeersdeelnemer dodelijk zou verwonden, af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. Er zijn geen sporen aangetroffen aan de hand waarvan de politie een snelheidsbepaling van de betrokken voertuigen heeft kunnen verrichten. De omstandigheid dat, gelet op het schadebeeld bij de betrokken voertuigen, sprake moet zijn geweest van een aanzienlijk snelheidsverschil tussen de bestelauto en de motor, kan op verschillende manieren worden verklaard, waarbij uit de bewijsmiddelen niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat de oorzaak is van het snelheidsverschil.
Tijdens het sporenonderzoek is aan de hand van de positie van het bandenspoor vastgesteld dat de bestelauto die door de verdachte werd bestuurd, rijdend op de rechter rijstrook van de Kloosterweg achter op de motor is gebotst, waarbij beide voertuigen centraal op deze rijstrook bleken te hebben gereden. Ook deze bevinding kan niet leiden tot de vaststelling dat de verdachte ten tijde van het ongeval afwijkend en/of gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond.
Het dossier bevat overigens geen bewijsmiddelen die inzicht geven in het rijgedrag van de verdachte ten tijde van of korte tijd voorafgaand aan het ongeval. Anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd, komt het hof niet tot het oordeel dat in de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij in de sloot was beland en in de veronderstelling verkeerde dat hij uit de bocht was gevlogen en een eenzijdig ongeval had gehad, besloten ligt dat hij te hard heeft gereden om de situatie ter plaatse te overzien. Immers, blijkens het sporenonderzoek is de verdachte niet uit de bocht gevlogen zodat aan zijn enkele veronderstelling niet de conclusie kan worden verbonden dat hij dus te hard heeft gereden om de situatie ter plaatse te kunnen overzien.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden komt het hof niet tot het oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de personen op de motor, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
De omstandigheid dat de verdachte voordat hij in de auto is gestapt dermate veel alcohol had gedronken, dat hij niet meer in staat moest worden geacht zijn auto naar behoren te besturen, terwijl hij vervolgens toch aan het verkeer heeft deelgenomen, is zonder nadere vaststellingen ten aanzien van het rijgedrag van de verdachte onvoldoende om het bewijs te kunnen dragen dat hij daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een ongeval met dodelijke afloop zou veroorzaken. De bijkomende omstandigheden, het niet beschikken over een geldig rijbewijs, het feit dat de verdachte voordat hij is gaan rijden meermalen is gewaarschuwd dit niet te doen, alsmede dat hij eerder is veroordeeld, maken dit niet anders omdat die omstandigheden op zichzelf niets zeggen over het daadwerkelijke rijgedrag. Ook niet het antwoord van de verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2020 op een vraag van de advocaat-generaal, dat hij door dronken achter het stuur te gaan zitten ook zelf gevaar liep voor gezondheid en welzijn.
3.6
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 23 juli 2016 te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelbus), daarmede rijdende over de weg, de Kloosterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam als volgt te handelen; verdachte heeft, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs (categorie B) om een dergelijk motorrijtuig te mogen besturen:
- na het nuttigen van een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank, dit motorrijtuig bestuurd en
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer ter plaatse en
- [slachtoffer 1] , bestuurster van een motorfiets, niet opgemerkt en vervolgens van achteren aangereden met zijn, verdachtes, motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.hij op 23 juli 2016 te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de Kloosterweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam als volgt te handelen; verdachte heeft, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs (categorie B) om een dergelijk motorrijtuig te mogen besturen:
- na het nuttigen van een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank, dit motorrijtuig bestuurd en
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer ter plaatse en
- [slachtoffer 2] , mede-opzittende van een motorfiets, niet opgemerkt en vervolgens van achteren aangereden met zijn, verdachtes, motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk, en botbreuk aan een nekwervel en botbreuk aan een borstwervel en botbreuk aan de rechter enkel werd toegebracht,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen1. en bewijsoverwegingen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder 1 en 2 bewezen verklaarde heeft begaan.
Op zaterdag 23 juli 2016 heeft omstreeks 03.30 uur een ongeval plaatsgevonden op de Kloosterweg te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland, waarbij een bedrijfsauto met [kenteken] en een motorfiets betrokken waren. De bestuurster van de motorfiets, [slachtoffer 1] , is bij dit ongeval om het leven gekomen en de passagier die achterop de motor zat, [slachtoffer 2] , is ernstig gewond geraakt.2.
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij degene was die ten tijde van het ongeval als bestuurder in de bedrijfsauto met voornoemd kenteken reed. Ook heeft hij verklaard bekend te zijn met de Kloosterweg en daar met enige regelmaat te rijden. Van het ongeval kan hij zich niets meer herinneren.3.Ook bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij zich niets van het ongeval kon herinneren. Verder verklaarde hij zijn rijbewijs voor categorie B wel te hebben behaald, maar nooit te hebben aangevraagd en opgehaald.4.Uit de informatiesystemen van de politie kwam naar voren dat het rijbewijs van de verdachte slechts was voorzien van de categorie AM.5.
De verdachte is na het ongeval naar de spoedeisende hulp gebracht. Bij opname in het ziekenhuis werd er in het bloed van verdachte een bloedalcoholgehalte van 2,5 milligram alcohol per milliliter bloed vastgesteld.6.Volgens de uitbater van café [naam 1] in [plaats] heeft verdachte die avond daar aan de bar een paar biertjes gedronken. Hij is tussen 19.30 en 20.00 uur weggegaan, omdat hij naar een feest moest.7.
De getuige [getuige 1] , werkzaam bij café [naam 2] in [plaats] , heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte tijdens het feest zes à zeven biertjes had gedronken en vervolgens ongeveer vijf glazen Bacardi cola. Zij heeft tegen de verdachte gezegd dat hij niet met een auto moest rijden na het feest. Dat heeft zij minimaal twee keer gezegd. Ook [naam 3] had dat tegen de verdachte gezegd. De verdachte werd na het drinken van de Bacardi cola steeds drukker en reageerde agressiever. Aan het einde van het feest was hij dronken. Dat was te merken aan zijn taal en zijn reacties. De getuige heeft de verdachte in zijn auto zien wegrijden toen het feest was afgelopen.8.Ook de getuige [getuige 2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zich kan herinneren dat de verdachte in café [naam 2] bier heeft gedronken. Hij denkt een stuk of vier. Daarna zag hij verdachte op zijn minst vijf glazen Bacardi cola drinken. In het glas zat steeds ongeveer een dubbele hoeveelheid Bacardi. De verdachte was beslist niet meer nuchter, hij was luidruchtig en was aan het dansen en springen.9.
Naar aanleiding van de aanrijding is een onderzoek op de plaats van het ongeval uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de Kloosterweg op de plaats van het ongeval een recht wegverloop had, dat de weg in normale staat van onderhoud verkeerde en niet beschadigd was. Het weer was ter plaatse helder en droog. Ten aanzien van de toedracht van het ongeval is geconcludeerd dat de auto voorbij het kruispunt van de Kloosterweg met de St. Jooststraat met de voorzijde op de achterzijde van de motor is gebotst. Gelet op de aanzienlijke schade aan de achterzijde van de motor is er sprake geweest van een aanzienlijk snelheidsverschil tussen de beide voertuigen.10.
Tijdens het voertuigonderzoek bleek dat het achterlicht van de motor volledig was vernield. Bij onderzoek bleek wel dat de contactpunten van deze lamp bij het onder spanning zetten van het systeem met een externe stroombron direct stroomspanning leverden. Hieruit bleek dat de verlichting op het moment van de botsing was ingeschakeld.11.Of de betreffende lamp daadwerkelijk licht uitstraalde op het moment van het ongeval is op basis van forensisch onderzoek niet vast te stellen. De getuige [getuige 3] heeft in dit kader verklaard dat het achterlicht van de motor van [slachtoffer 1] niet bleek te werken toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilden vertrekken vanuit het verenigingsgebouw van de motorclub waar zij die avond waren. Ze zijn daarom samen op de motor van [slachtoffer 2] naar huis gereden. Hij heeft ze zien wegrijden en weet zeker dat het achterlicht van deze motor normaal functioneerde.12.Bij de raadsheer-commissaris heeft de getuige herhaald dat hij zelf gezien heeft dat het achterlicht van de motor van [slachtoffer 2] goed functioneerde toen [slachtoffer 1] ermee wegreed.13.
Een forensisch arts heeft vastgesteld dat [slachtoffer 1] op niet-natuurlijke wijze is overleden als gevolg van een verkeersongeval. De waarnemingen zijn passend bij een schedelbasisfractuur.14.Bij [slachtoffer 2] bleek sprake te zijn van meerdere ernstige en uitgebreide letsels, verspreid over het lichaam, waarvoor een spoedopname en operatief ingrijpen noodzakelijk was. De letsels betroffen (onder meer) een botbreuk aan de schedel (schedelbasisfractuur) met daarbij bloedingen in en om de hersenen met een forse hersenkneuzing en botbreuken aan een nekwervel, een borstwervel en de rechterenkel. Geconcludeerd werd dat sprake was van hersenletsel en meerdere botbreuken, die een operatie en een uitgebreide behandeling en revalidatie nodig maakten en waarbij de uiteindelijke genezing nog onbekend is.15.
Het hof leidt uit bovenvermelde feiten en omstandigheden af dat verdachte zeer zwaar onder invloed van alcohol (2,5 microgram alcohol per milliliter bloed, terwijl ingevolge artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 reeds bij 0,2 microgram strafbaarheid intreedt) een bestelauto is gaan besturen. Tijdens de nachtelijke uren, op een ter hoogte van de plaats van het ongeval onverlichte, rechte weg is de verdachte met zijn bestelauto tegen de achterzijde van een voor hem rijdende motorfiets gebotst.
Hoewel het NFI na onderzoek aan het lampje van het achterlicht van de motorfiets geen uitspraak heeft kunnen doen over de verlichtingstoestand van de lamp, gaat het hof er op grond van de verklaringen van de getuige Van Mer vanuit dat het achterlicht van de motor brandde op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vertrokken van de club en dat dit op het moment van het ongeval nog steeds zo was. De verdachte had de motorfiets kunnen en moeten zien en had daarop zijn snelheid moeten aanpassen, hetgeen hij blijkens het aanzienlijke snelheidsverschil tussen beide voertuigen ten tijde van de botsing, niet heeft gedaan. Het hof is verder van oordeel dat verdachte door willens en wetens met een bestelauto te gaan rijden onder invloed van zoveel alcohol een ernstig risico heeft genomen dat hij niet adequaat meer kon reageren en dus een gevaar vormde op de weg, in het bijzonder ten opzichte van onbeschermde en kwetsbare medeweggebruikers, waaronder motoren, bromfietsers, fietsers en voetgangers.
Het hof is gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte en de aard en de ernst daarvan van oordeel dat de verdachte in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 23 juli 2016 in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam gedragen door na het nuttigen van een grote hoeveelheid alcohol in zijn bestelauto te stappen en naar huis te rijden. In weerwil van diverse waarschuwingen om dit niet te doen, is hij toch gaan rijden. Vervolgens is hij met zijn bestelauto hard achterop een motorfiets gebotst met daarop [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verdachte had de motorfiets kunnen en moeten zien en had daarop zijn snelheid moeten aanpassen hetgeen hij niet heeft gedaan. [slachtoffer 1] is ten gevolge van deze aanrijding komen te overlijden, terwijl [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het leed dat door het overlijden van [slachtoffer 1] is toegebracht aan de nabestaanden, in het bijzonder haar partner [slachtoffer 2] , haar ouders en broer, is onbeschrijfelijk groot en onherstelbaar. De door hen ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen hebben pijnlijk duidelijk gemaakt op welke wijze zij lijden onder dit verlies. Daarnaast heeft de verdachte ook het leven van [slachtoffer 2] in gevaar gebracht. [slachtoffer 2] heeft ter zitting in eerste aanleg verwoord welke lichamelijke en psychische gevolgen het ongeval voor hem heeft gehad en nog steeds heeft. Door het handelen van de verdachte zijn levens ingrijpend en blijvend veranderd. Het hof rekent hem dit zwaar aan.
Het hof heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 7 november 2019. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld ter zake van rijden onder invloed. Daarbij is hem ook meermalen de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd. Deze eerdere veroordelingen waren ten tijde van het bewezen verklaarde onherroepelijk. De veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden op 23 juli 2016 opnieuw onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol een bestelauto te gaan besturen, waarbij hij een ongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt. Het hof weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de reclasseringsrapporten die omtrent de persoon van de verdachte zijn opgemaakt. Uit die rapporten volgt dat bij de verdachte sprake is van psychische problemen en problemen met alcohol (in het verkeer), die zijn veroorzaakt door echtscheidingsproblemen, de suïcide van zijn partner en het overlijden van beide ouders. De verdachte heeft eind 2015 hulp gezocht bij de GGZ waar onder andere kenmerken van een vermijdende persoonlijkheid en verschijnselen van PTSS worden gediagnosticeerd met secundair alcoholproblematiek. De verdachte heeft goed meegewerkt aan zijn behandeling. Omdat de gestelde behandeldoelen zijn behaald, is de behandelaar voornemens om de ambulante behandeling af te sluiten. De verdachte zou vervolgens nog wel ambulante thuisbehandeling kunnen krijgen.
Op 12 april 2019 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. In het kader van de schorsingsvoorwaarden is aan hem onder meer een alcohol- en drugsverbod opgelegd. Urinecontroles zijn steeds negatief geweest.
Gelet op deze ontwikkelingen wordt het risico voor herhaling inmiddels als laag ingeschat.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de advocaat-generaal subsidiair is gevorderd, nu het hof van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Het hof heeft daarbij tevens gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Alles overziende zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest opleggen.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde en ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Op grond van het bepaalde in artikel 179, vierde lid juncto eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan, nu tijdens het plegen van het strafbare feit, nog geen vijf jaren zijn verlopen na het einde van de tijdsduur waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling voor één van die feiten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, is opgelegd, de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste 10 jaren worden ontzegd. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde zal het hof bepalen dat aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 jaren wordt opgelegd ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde en voor de duur van 4 jaren ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde.
Het hof dient daarnaast een straf te bepalen voor het niet in de terugwijzing betrokken bewezen verklaarde feit 3. Het hof heeft daarbij gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden. Met de advocaat-generaal acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voor dat feit passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) jaren.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren.
Ten aanzien van het niet in de terugwijzing betrokken onder 3 bewezen verklaarde feit
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. B.J. Swagerman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑01‑2020
Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, pagina 2, tweede en derde alinea, en pagina 4, van voornoemd eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 15 december 2016, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof d.d. 6 februari 2018, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 28 juli 2016, pagina 66, zevende alinea, en pagina 69, zesde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen van 24 juli 2016, pagina 142, eerste en tweede alinea, en pagina 143, van voornoemd eindproces-verbaal.
Het schriftelijk stuk inhoudende een letselbeschrijving van verdachte d.d. 29 juli 2016, pagina 45, tweede alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen van 24 juli 2016, pagina 56, eerste en tweede alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 6 juni 2017, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] .
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 6 juni 2017, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2] .
Het proces-verbaal van Forensisch Onderzoek d.d. 28 oktober 2016, pagina 7, laatste alinea, pagina 8, vierde en tiende alinea, pagina 30, zevende alinea, van dit betreffende proces-verbaal.
Het proces-verbaal van Forensisch Onderzoek d.d. 28 oktober 2016, pagina 31, laatste alinea, van dit betreffende proces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 25 juli 2016, pagina 76, laatste alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 6 juni 2017, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] .
Het proces-verbaal van overlijdensonderzoek en lijkschouw d.d. 24 juli 2016, opgenomen als bijlage 6 bij het proces-verbaal van Forensisch Onderzoek d.d. 28 oktober 2016, tweede pagina, vierde, elfde en twaalfde alinea, van deze bijlage.
Het schriftelijk stuk inhoudende een letselbeschrijving van de GGD van [slachtoffer 2] d.d. 23 september 2016, eerste pagina, eerste en tweede alinea, en tweede pagina, eerste alinea, van dit betreffende stuk.