ABRvS, 17-09-2010, nr. 200908153/1/V1
ECLI:NL:RVS:2010:BN8254
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-09-2010
- Zaaknummer
200908153/1/V1
- LJN
BN8254
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BN8254, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑09‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2010/440
Uitspraak 17‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Ranov / asielaanvraag is aanvraag om toelating als vluchteling Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2010 in zaak nr. 200908198/1/V2; www.raadvanstate.nl) vormt de Regeling naar strekking en reikwijdte een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid, mede omdat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling (Kamerstukken II 2007/08, 31 018) volgt dat ten aanzien van de groep vreemdelingen die vóór 1 april 2001 een asielaanvraag hebben ingediend onder de Vreemdelingenwet (oud) diverse problemen zijn ontstaan die samenhingen met de (nood)opvang en het verblijf van die vreemdelingen, en de druk, zowel in het parlement als daarbuiten, om in ieder geval met betrekking tot de problemen van die groep tot een regeling te komen, groot was. Nu uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling volgt dat de problemen die samenhingen met de (nood)opvang ten grondslag hebben gelegen aan de Regeling en in de Rva 1994 een asielverzoek is gedefinieerd als een verzoek om erkenning als vluchteling en toelating tot Nederland als zodanig en in de daaropvolgende Rva 1997 een asielaanvraag is gedefinieerd als een aanvraag om toelating als vluchteling, als bedoeld in artikel 15 van de Vreemdelingenwet (oud), alsmede in aanmerking genomen dat de Regeling een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid vormt, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onder een asielaanvraag als bedoeld in de Regeling dient te worden verstaan een aanvraag om toelating als vluchteling.
Partij(en)
200908153/1/V1.
Datum uitspraak: 17 september 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 september 2009 in zaken nrs. 09/6285 en 09/6286 in de gedingen tussen:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen (hierna: de vreemdelingen)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2009 heeft de staatssecretaris het door de vreemdelingen gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 september 2009, verzonden op 25 september 2009, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1.
Op het hoger beroep zijn de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000) van toepassing, zoals die luidden tot 1 juli 2010.
2.2.
In de grieven, in onderlinge samenhang gelezen en samengevat weergegeven, klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onder een asielaanvraag als bedoeld in de Regeling dient te worden verstaan een aanvraag om toelating als vluchteling. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat er een onderscheid is tussen de verantwoordelijkheden die de overheid heeft voor de vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend en vreemdelingen die dat niet hebben gedaan. Ten aanzien van vreemdelingen behorend tot die eerste groep bestaat de uit de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna de Rva 1997) voortvloeiende verantwoordelijkheid voor het bieden van opvang, in verband waarmee problemen waren ontstaan waarvoor een oplossing moest worden gezocht, als gevolg waarvan de Regeling tot stand is gekomen.
2.3.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is de staatssecretaris bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, van het Vb 2000, voor zover thans van belang, kunnen bij ministeriële regeling beperkingen worden aangewezen waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend.
Ingevolge artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het VV 2000 wordt, voor zover thans van belang, als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Vb 2000 aangewezen de beperking verband houdend met de afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet.
Volgens de Regeling, zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2007/11, wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Daartoe geldt onder meer als voorwaarde dat een vreemdeling zijn eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 heeft ingediend, dan wel zich vóór die datum bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst of de vreemdelingenpolitie heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag.
2.4.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2010 in zaak nr. 200908198/1/V2; www.raadvanstate.nl) vormt de Regeling naar strekking en reikwijdte een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid, mede omdat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling (Kamerstukken II 2007/08, 31 018) volgt dat ten aanzien van de groep vreemdelingen die vóór 1 april 2001 een asielaanvraag hebben ingediend onder de Vreemdelingenwet (oud) diverse problemen zijn ontstaan die samenhingen met de (nood)opvang en het verblijf van die vreemdelingen, en de druk, zowel in het parlement als daarbuiten, om in ieder geval met betrekking tot de problemen van die groep tot een regeling te komen, groot was.
2.4.1.
Nu uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling volgt dat de problemen die samenhingen met de (nood)opvang ten grondslag hebben gelegen aan de Regeling en in de Rva 1994 een asielverzoek is gedefinieerd als een verzoek om erkenning als vluchteling en toelating tot Nederland als zodanig en in de daaropvolgende Rva 1997 een asielaanvraag is gedefinieerd als een aanvraag om toelating als vluchteling, als bedoeld in artikel 15 van de Vreemdelingenwet (oud), alsmede in aanmerking genomen dat de Regeling een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid vormt, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onder een asielaanvraag als bedoeld in de Regeling dient te worden verstaan een aanvraag om toelating als vluchteling.
De grieven slagen.
2.5.
Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep in zaak nr. 09/6285 gegrond is verklaard en de staatssecretaris in die zaak is veroordeeld in de proceskosten en tot vergoeding van griffierecht aan de vreemdelingen.
2.6.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, nu niet in geschil is dat de vreemdeling geen aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend en voorts de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 februari 2009 ongegrond verklaren.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 september 2009 in zaak nr. 09/6285;
- III.
verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Beerse
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010
382-610.
Verzonden: 17 september 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser