Ik merk daarbij op dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het openbaar ministerie ook belang heeft bij de klacht voor zover die betrekking heeft op de maatstaf die moet worden aangelegd bij de vraag of, als het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, het desbetreffende voorwerp kan worden teruggeven aan een klager die niet de beslagene is. Zie o.m. HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8667.
HR, 04-12-2018, nr. 18/00838 B
ECLI:NL:HR:2018:2241
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-2018
- Zaaknummer
18/00838 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2241, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1097, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:1097, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2241, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0058
Uitspraak 04‑12‑2018
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto van klager onder diens zwager t.z.v. verdenking van witwassen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:19 m.b.t. toepasselijke maatstaf. Oordeel Rb dat belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van personenauto aan klager omdat "uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de inbeslagneming van de personenauto en wie als rechtmatige eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt" is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, nu daaruit niet z.m. volgt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, verbeurdverklaring zal bevelen. Hierbij neemt HR mede in aanmerking dat Rb niet heeft doen blijken zich voldoende rekenschap te hebben gegeven van mogelijke toepasselijkheid van art. 33a.2 Sr, ingevolge welke bepaling ook voorwerpen die aan ander dan veroordeelde toebehoren vatbaar kunnen zijn voor verbeurdverklaring. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
4 december 2018
Strafkamer
nr. S 18/00838 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 januari 2018, nummer RK 17/2306, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt, voor zover hier van belang, in:
"De raadsman voert aan:
Ik heb bij het Openbaar Ministerie navraag gedaan over een eventuele strafzaak tegen mijn cliënt. Het parketnummer 01/879919-17 dat ik heb doorgekregen, behoort niet toe aan mijn cliënt. Dit sluit niet uit of mijn cliënt wel of geen verdachte is in een strafzaak. (...) Ik snap dat de rechtbank vandaag aan het waarschijnlijkheidscriterium toetst. Dit is een marginale toets. Op 29 mei is er een inval geweest op het kamp in Lith (...). In drie of vier woonwagens hebben doorzoekingen plaatsgevonden. Ook in de wagen van [betrokkene 5] heeft een doorzoeking plaatsgevonden. De politie denkt dat [betrokkene 5] daar woont, terwijl [betrokkene 2] daar staat ingeschreven. (...)
In het licht van de doorzoekingen is mijn cliënt op 5 september 2017 gehoord door de politie. Uit de stukken maak ik op dat de inbeslaggenomen auto een geschiedenis heeft. Op 5 mei 2008, inmiddels bijna tien jaar geleden, is de auto op naam van mijn cliënt gezet. [betrokkene 4] is ook gehoord door de politie. Mijn cliënt heeft in 2008 al verklaringen afgelegd over deze auto. Informatie over deze auto was toen al bij justitie bekend. In 2009 en 2010 is uitgezocht hoe het zit met de auto en hoe [betrokkene 3] aan de auto werd gekoppeld. De auto is in 2009 niet in beslag genomen, omdat alles in orde was. Jaren later vindt er een doorzoeking op het kamp plaats en wordt er van alles in beslag genomen. Mijn cliënt weet niet meer wat hij nu moet uitleggen. Ik vraag me dan ook af wat de feitelijke grondslag van de beslaglegging is. Politie en justitie zeggen dat de auto van [betrokkene 3] is. [betrokkene 3] vertelde mij dat hij niet meer over de auto is gehoord door de politie. Ik weet ook niet of er een verdenking loopt tegen [betrokkene 3] .
(...)
Klager voert aan:
Ik rijd de auto niet permanent, waardoor ik de auto heb geschorst. De auto stond in een garage op het kamp in Lith. De auto had schade. De voorbumper lag nog in de schuur en moest er nog op. Nu de auto is geschorst, mag ik hem niet bij mij in de straat neerzetten. Daarom heb ik de auto bij mijn schoonzus in de garage gestald. Dit is dan ook de enige reden dat de auto daar stond.
De belanghebbende, [betrokkene 3] , voert aan:
Ik vind het vreemd dat ik vandaag op de rechtbank moet verschijnen. Ik heb een brief van de rechtbank gekregen en daarom ben ik vandaag gekomen. Ik heb vijf broers en één zus. Onze namen beginnen allemaal met de letter […] . Hierdoor wordt onze familie door elkaar gehaald. Ik ben vorig jaar aangehouden op verdenking van witwassen, maar ik ben hiervoor niet vervolgd. De auto is vorig jaar ook niet ter sprake gekomen. Ik heb de auto in 2005 gehuurd in België. Daarna heb ik de auto gekocht en vervolgens weer doorverkocht. Justitie is teruggegaan in de tijd, aangezien ik teveel geld zou hebben uitgegeven. Hiervoor heb ik een ontnemingsvordering gekregen. Ook [betrokkene 4] haalt onze familie door elkaar. [betrokkene 4] heeft verklaard dat de auto van [betrokkene 6] was, maar dat kan niet want de auto was van mij. [betrokkene 4] heeft verkeerde informatie van de politie in Oss gekregen. Ook bij de politie in Oss worden de namen in onze familie door elkaar gehaald. Ik woon overal en nergens. Ik heet [betrokkene 3] . Op de Lithstraat woont een broer van mij. Er zijn diverse auto's van mij gekocht en vervolgens weer doorverkocht. [betrokkene 4] haalt mij en [betrokkene 6] door elkaar. Er zijn veertien auto's onder mij in beslag genomen. Het ging steeds om [betrokkene 3] . [betrokkene 4] heeft de auto van mij gekocht en heeft er gewoon voor betaald.
Klager voert aan:
Ik heb de auto van [betrokkene 4] gekocht. Het klopt niet dat [betrokkene 4] zegt dat ik nooit zaken met hem heb gedaan. Ik heb wel zaken met hem gedaan.
(...)
De officier van justitie voert aan:
In Lith wordt de auto aangetroffen. Het Openbaar Ministerie is aan het uitzoeken aan wie de auto toebehoort. Ik vind de eerder ingenomen standpunten van het Openbaar Ministerie dan ook te begrijpen. De auto is bij iemand gestald en, gezien het verleden van de auto, dient uit te worden gezocht of die persoon wel de eigenaar van de auto is en of de auto aan een van de leden van de familie [A] toebehoort. Er moet nog nader onderzoek worden gedaan naar de auto. Ik acht het dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de auto, later door de strafrechter, verbeurd wordt verklaard of wordt onttrokken aan het verkeer."
2.2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen personenauto, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechter is, gelet op het standpunt van de raadsman van klager, van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de personenauto aan klager. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de inbeslagneming van de personenauto en wie als rechtmatige eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt. De rechter zal het beklag ten aanzien van de personenauto dan ook gegrond verklaren en de teruggave gelasten van deze personenauto aan klager."
2.3.
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder
[betrokkene 1] op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde personenauto die volgens de klager hem in eigendom toebehoort. Te dezen doet zich dus het geval voor dat een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp aan hem in eigendom toebehoort, zich bij de Rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem. In een zodanig geval dient de rechter
( a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee,
( b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen (vgl. HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:19).
2.4.
Het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de personenauto aan de klager omdat "uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de inbeslagneming van de personenauto en wie als rechtmatige eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt" is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, nu daaruit niet zonder meer volgt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal bevelen. Hierbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de Rechtbank niet heeft doen blijken zich voldoende rekenschap te hebben gegeven van de mogelijke toepasselijkheid van art. 33a, tweede lid, Sr, ingevolge welke bepaling ook voorwerpen die aan een ander dan de veroordeelde toebehoren vatbaar kunnen zijn voor verbeurdverklaring.
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018.
Conclusie 02‑10‑2018
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto van klager onder diens zwager t.z.v. verdenking van witwassen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:19 m.b.t. toepasselijke maatstaf. Oordeel Rb dat belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van personenauto aan klager omdat "uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de inbeslagneming van de personenauto en wie als rechtmatige eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt" is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, nu daaruit niet z.m. volgt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, verbeurdverklaring zal bevelen. Hierbij neemt HR mede in aanmerking dat Rb niet heeft doen blijken zich voldoende rekenschap te hebben gegeven van mogelijke toepasselijkheid van art. 33a.2 Sr, ingevolge welke bepaling ook voorwerpen die aan ander dan veroordeelde toebehoren vatbaar kunnen zijn voor verbeurdverklaring. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 18/00838 B Zitting: 2 oktober 2018 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
Bij beschikking van 4 januari 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant beslist tot gegrondverklaring van het door klager ingestelde beklag ex art. 552a Sv strekkende tot teruggave aan klager van een onder [betrokkene 1] op 29 mei 2017 in beslag genomen personenauto van het merk/type Mercedes 500SL.
Namens het openbaar ministerie heeft mr. J.T.M. van Eekelen, officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant, beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.E. de Meijer, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant, heeft namens het openbaar ministerie één middel van cassatie voorgesteld.
Waarover het in deze zaak gaat
1.1.
Het in deze zaak ingediende klaagschrift strekt tot opheffing van een op 29 mei 2017 gelegd beslag op een personenauto, merk Mercedes 500SL, met kenteken [AA-00-BB] , en de teruggave daarvan aan klager.
1.2.
De naar aanleiding van het klaagschrift ingediende schriftelijke conclusie van het openbaar ministerie van 6 december 2017 vermeldt – voor zover hier van belang:
“Toelichting
Op 29 mei 2017 vond een doorzoeking plaats in perceel [A-straat 1] te Lith, zijnde de woning van verdachte [betrokkene 2] . In de woning was tevens aanwezig [betrokkene 1] , de partner van [betrokkene 2] voornoemd.
Tijdens de doorzoeking merkte de rechter-commissaris op:
‘dat verdachte [betrokkene 1] zich tijdens de gehele doorzoeking gedroeg als zijnde heer en meester van en in de betreffende woning, mede reden waarom er van is uitgegaan dat [betrokkene 1] daar woonachtig was en is.’
Tijdens voormelde doorzoeking werden onder verdachte [betrokkene 1] voornoemd door de RC onder meer 6 voertuigen, waaronder een Mercedes 500 SL met kenteken [AA-00-BB] , tenaamgesteld van klager/verdachte [klager] , inbeslaggenomen. Verdachte [betrokkene 1] wilde niets verklaren over de onder hem inbeslaggenomen voertuigen, waaronder genoemde Mercedes.
Klager/verdachte stelt in onderhavig klaagschrift dat hij de eigenaar is van voormelde inbeslaggenomen personenauto (Mercedes) en dat deze auto door hem was gestald bij zijn zwager cq [betrokkene 2] in de garage behorend bij de woonwagen cq woning aan de [A-straat 1] te Lith.
Als onderbouwing voor het feit dat genoemde auto aan klager/verdachte toebehoort, wordt in het klaagschrift gesteld dat het kenteken op naam staat van klager/verdachte:
Opmerking OM: de tenaamstelling op een kentekenbewijs zegt niets over de eigendom van het voertuig; dit staat ook vermeld op het kentekenbewijs.
Tenaamstelling inbeslaggenomen Mercedes:
- Op 15 april 2005 werd de auto voor een periode van 36 mnd in België gehuurd en daarna gekocht door [betrokkene 3] (geb. [geboortedatum] 1970) van het bedrijf Pegasus NV te Maaseik.
- Op 3 januari 2008 werd de auto door [betrokkene 4] ingevoerd in Nederland en op diens naam gesteld (tot 5 mei 2008).
- Vanaf 5 mei 2008 tot heden staat de auto op naam van klager/verdachte [klager] .
(…)
Standpunt vh OM mbt het klaagschrift:
Er is sprake van beslaglegging ex. art. 94 Sv. Het betreft beslag tbv de waarheidsvinding en/of het aantonen en vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voor verbeurdverklaring in aanmerking komt. De hele gang van zaken rond de verkrijging van de onderhavige personenauto Mercedes 500 SL met kenteken [AA-00-BB] kan als een witwashandeling, als bedoeld in artikel 420bis Sr worden gekwalificeerd. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn ingevolge art. 33a Sr voorwerpen mbt welke het strafbaar feit is begaan en/of welke door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen.
Primair stelt het OM zich op het standpunt dat uit het tot dusverre uitgevoerde onderzoek aannemelijk is geworden dat de auto is gekocht door voormelde [betrokkene 3] en dat deze (vooralsnog) als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
Klager/verdachte heeft niet, in elk geval onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat hij de rechthebbende is van de in beslag genomen Mercedes voormeld.
Subsidiair stelt het OM zich op het standpunt dat uit het tot nu toe verrichtte onderzoek blijkt van een vermoeden van een witwasconstructie met tussenkomst van zg. katvangers (onder meer klager/verdachte) en dat er voldoende ernstige bezwaren bestaan tegen klager/verdachte [klager] van betrokkenheid bij overtreding van artikel 420bis/quater van het Wetboek van Strafrecht.
Het OM verzoekt het klaagschrift ongegrond te verklaren.”
1.3.
De klager en zijn advocaat zijn bij de behandeling in raadkamer op 4 januari 2018 verschenen. De klager verklaarde dat de auto schade had en dat hij de auto daarom in de garage van zijn schoonzus op het kamp in Lith had geparkeerd. Zijn advocaat voerde onder meer het volgende aan:
“Ik heb bij het Openbaar Ministerie navraag gedaan over een eventuele strafzaak tegen mijn cliënt. Het parketnummer 01/879919-17 dat ik heb doorgekregen, behoort niet toe aan mijn cliënt. Dit sluit niet uit of mijn cliënt wel of geen verdachte is in een strafzaak. (…) Ik snap dat de rechtbank vandaag aan het waarschijnlijkheidscriterium toetst. Dit is een marginale toets. Op 29 mei is er een inval geweest op het kamp in Lith (…). In drie of vier woonwagens hebben doorzoekingen plaatsgevonden. Ook in de wagen van [betrokkene 5] heeft een doorzoeking plaatsgevonden. De politie denkt dat Toon daar woont, terwijl [betrokkene 2] daar staat ingeschreven. (…)
In het licht van de doorzoekingen is mijn cliënt op 5 september 2017 gehoord door de politie. Uit de stukken maak ik op dat de inbeslaggenomen auto een geschiedenis heeft. Op 5 mei 2008, inmiddels bijna tien jaar geleden, is de auto op naam van mijn cliënt gezet. [betrokkene 4] is ook gehoord door de politie. Mijn cliënt heeft in 2008 al verklaringen afgelegd over deze auto. Informatie over deze auto was toen al bij justitie bekend. In 2009 en 2010 is uitgezocht hoe het zit met de auto en hoe [betrokkene 3] aan de auto werd gekoppeld. De auto is in 2009 niet in beslag genomen, omdat alles in orde was. Jaren later vindt er een doorzoeking op het kamp plaats en wordt er van alles in beslag genomen. Mijn cliënt weet niet meer wat hij nu moet uitleggen. Ik vraag me dan ook af wat de feitelijke grondslag van de beslaglegging is. Politie en justitie zeggen dat de auto van [betrokkene 3] is. [betrokkene 3] vertelde mij dat hij niet meer over de auto is gehoord door de politie. Ik weet ook niet of er een verdenking loopt tegen [betrokkene 3] . (…)”
1.4.
Bij de behandeling in raadkamer is voorts [betrokkene 3] als belanghebbende gehoord. Hij verklaarde:
“Ik vind het vreemd dat ik vandaag op de rechtbank moet verschijnen. Ik heb een brief van de rechtbank gekregen en daarom ben ik vandaag gekomen. Ik heb vijf broers en één zus. Onze namen beginnen allemaal met de letter […] . Hierdoor wordt onze familie door elkaar gehaald. Ik ben vorig jaar aangehouden op verdenking van witwassen, maar ik ben hiervoor niet vervolgd. De auto is vorig jaar ook niet ter sprake gekomen. Ik heb de auto in 2005 gehuurd in België. Daarna heb ik de auto gekocht en vervolgens weer doorverkocht. Justitie is teruggegaan in de tijd, aangezien ik teveel geld zou hebben uitgegeven. Hiervoor heb ik een ontnemingsvordering gekregen. Ook [betrokkene 4] haalt onze familie door elkaar. [betrokkene 4] heeft verklaard dat de auto van [betrokkene 6] was, maar dat kan niet want de auto was van mij. [betrokkene 4] heeft verkeerde informatie van de politie in Oss gekregen. Ook bij de politie in Oss worden de namen in onze familie door elkaar gehaald. Ik woon overal en nergens. Ik heet [betrokkene 3] . Op de Lithstraat woont een broer van mij. Er zijn diverse auto’s van mij gekocht en vervolgens weer doorverkocht. [betrokkene 4] haalt mij en [betrokkene 6] door elkaar. Er zijn veertien auto’s onder mij in beslag genomen. Het ging steeds om [betrokkene 3] . [betrokkene 4] heeft de auto van mij gekocht en heeft er gewoon voor betaald.”
1.5.
De officier van justitie kreeg gelegenheid om te reageren. De advocaat van klager wees hem er daarbij op dat hij [betrokkene 3] verwarde met [betrokkene 5] . Daarop stelde de officier van justitie:
“In Lith wordt de auto aangetroffen. Het Openbaar Ministerie is aan het uitzoeken aan wie de auto toebehoort. Ik vind de eerder ingenomen standpunten van het Openbaar Ministerie dan ook te begrijpen. De auto is bij iemand gestald en, gezien het verleden van de auto, dient uit te worden gezocht of die persoon wel de eigenaar van de auto is en of de auto aan een van de leden van de familie [A] toebehoort. Er moet nog nader onderzoek worden gedaan naar de auto. Ik acht het dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de auto, later door de strafrechter, verbeurd wordt verklaard of wordt onttrokken aan het verkeer.”
1.6.
De bestreden beschikking houdt – voor zover voor de beoordeling van de klachten relevant – in:
“De rechter is, gelet op het standpunt van de raadsman van klager, van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de personenauto aan klager. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de inbeslagneming van de personenauto en wie als rechtmatige eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt. De rechter zal het beklag ten aanzien van de personenauto dan ook gegrond verklaren en de teruggave gelasten van deze personenauto aan klager.”
De bespreking van het middel
1.7.
Het middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van de rechtbank dat het beklag gegrond is. Mede gelet op de toelichting valt het middel in verschillende deelklachten uiteen.
1.8.
De eerste klacht van het middel is te vinden in punt 2 van de toelichting, waarin wordt gesteld dat het ‘(volstrekt) niet begrijpelijk’ is dat de rechtbank heeft geoordeeld dat veel onduidelijkheid bestaat over de grondslag van het beslag, aangezien zowel de in het dossier aanwezige kennisgeving van de inbeslagneming als de hierboven onder 3.3 aangehaalde schriftelijke conclusie van het openbaar ministerie vermelden dat de inbeslagneming van de personenauto een (klassiek) beslag ex art. 94 Sv betreft. Ik meen dat deze klacht berust op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. De woordkeus van de rechtbank is weinig gelukkig, maar het kan ervoor gehouden worden dat de rechtbank met “de grondslag van de inbeslagneming” ongeveer hetzelfde heeft bedoeld als de advocaat van de klager toen die zich afvroeg “wat de feitelijke grondslag van de beslaglegging is” (zie hiervoor, onder 3.3). De advocaat wilde daar kennelijk mee zeggen dat zelfs ten tijde van de behandeling van het beklag nog veel onduidelijkheid bestond over de verdenkingen die in het strafrechtelijk onderzoek waarin de inbeslagneming heeft plaatsgevonden een rol speelden en welke personen daarbij nu precies als verdachten werden aangemerkt.
1.9.
De tweede deelklacht houdt in dat de rechtbank bij de beoordeling van het beklag van klager een verkeerde maatstaf heeft aangelegd door niet te beoordelen of het belang van de strafvordering zich tegen teruggave verzet, en zo dit niet het geval is, of de klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Ik meen dat die klacht gegrond is, ook als de overwegingen van de rechtbank worden begrepen zoals hiervoor is aangegeven. Uit die overwegingen blijkt niet of de rechtbank daadwerkelijk heeft onderzocht of – om mij daartoe te beperken – verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer hoogst onwaarschijnlijk is. Dat nog veel onduidelijkheid bestaat over de vraag waarop en tegen wie het strafrechtelijk onderzoek zich richt, kan voorts bezwaarlijk een reden opleveren om de auto aan een ander dan de beslagene terug te geven.1.
1.10.
De derde, subsidiair aangevoerde klacht houdt in dat het oordeel van de rechtbank dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, onbegrijpelijk is en ontoereikend gemotiveerd. Die klacht behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking. Ik volsta daarom met de opmerking dat uit het enkele feit dat nog veel onduidelijk is, bepaald niet volgt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de auto zal verbeurdverklaren of onttrekken aan het verkeer, te meer daar de officier van justitie heeft aangegeven dat het onderzoek nog gaande is. Het ontbreken van de vereiste nadere motivering maakt het oordeel van de rechtbank dan ook inderdaad onbegrijpelijk.
1.11.
Het middel slaagt.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑10‑2018