De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Rb. Haarlem, 04-08-2010, nr. 15/710098-10
ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5169
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
04-08-2010
- Magistraten
Mrs. S. Jongeling, M. Daalmeijer, A. Stefels
- Zaaknummer
15/710098-10
- LJN
BN5169
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5169, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 04‑08‑2010
Uitspraak 04‑08‑2010
Mrs. S. Jongeling, M. Daalmeijer, A. Stefels
Partij(en)
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juli 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([land]),
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij, op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 februari 1998 tot en met 29 juni 1999, te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander [medeverdachte], althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) een of meer geschrift(en), te weten
- —
twee, althans een of meer Inlichtingenformulier(en) Heronderzoek (van de Dienst Welzijn van de Sector Sociale Zaken) van de Gemeente Zaanstad (d.d. 11-02-1998 en/of 29-06-1999),
- —
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen-, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen opmaken en/of heeft/hebben doen vervalsen, immers heeft hij, verdachte en/of die ander, toen en daar (telkens) valselijk —immers opzettelijk in strijd met de waarheid— in/op voornoemd(e) (Inlichtingen)formulier(en) (desgevraagd) niet vermeld en/of doen vermelden —zakelijk weergegeven—, dat hij, verdachte en/of die ander, in (een of meer delen van) de periode(n) waarop dat/die (Inlichtingen)formulier(en) betrekking had(den), in het bezit was/waren van vermogen (dat het vrijgelaten vermogen te boven gaat/ging), te weten onroerend goed (in Turkije) bestaande uit,
- —
vier, althans een of meer appartement(en) en/of gebouw(en) en/of een of meer werkplaats(en) (in de Provincie Trabzon, in de gemeente(n) en/of dorp(en) Caykara en/of Pelitli en/of Marasli), en/of
- —
twee, althans een of meer perce(e)l(en) (weide)grond (in de Provincie Trabzon, in de gemeente(n) en/of dorp(en) Caykara en/of Pelitli en/of Marasli),
en/of heeft hij, verdachte en/of die ander, (telkens) dat/die formulier(en) met zijn en/of hun na(a)m(en) en/of handtekening(en) ondertekend, zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2000 tot en met 17 december 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander [medeverdachte], althans alleen, (telkens) in strijd met een hem en/of die ander bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, meermalen opzettelijk heeft/hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst Zaanstad, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of die ander wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of die ander, (in die periode en op die plaats) op generlei wijze aan voornoemde Dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte en/of die ander, onroerend goed (in Turkije) in eigendom had(den) en/of heeft/hebben gehad en/of beschikte(n) over vermogen, te weten
- —
vier, althans een of meer appartement(en) en/of gebouw(en) en/of een of meer werkplaats(en) (in de Provincie Trabzon, in de gemeente(n) en/of dorp(en) Caykara en/of Pelitli en/of Marasli), en/of
- —
twee, althans een of meer perce(e)l(en) (weide)grond (in de Provincie Trabzon, in de gemeente(n) en/of dorp(en) Caykara en/of Pelitli en/of Marasli).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd gelezen. In het bijzonder geldt dat met betrekking tot feit 1 voor zover het de datum van het eerstgenoemde formulier betreft — de rechtbank leest in plaats van 02-11-1998 11-02-1998 — en, daarmee samenhangend, de begindatum van de ten laste gelegde periode. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie in de vervolging van feit 1, voor zover dit het Inlichtingenformulier van 11 februari 1998 betreft, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de verjaringstermijn van het misdrijf valsheid in geschrift twaalf (12) jaren is en dat eerst na afloop van deze termijn een daad van vervolging is verricht. Immers, eerst in juni 2010 is de onderhavige dagvaarding uitgebracht en aan verdachte betekend. Gelet hierop en nu geen stuiting van de verjaringstermijn heeft plaatsgevonden is de vervolging van de verdachte ter zake van het Inlichtingenformulier van 11 februari 1998 verjaard, hetgeen tot een partiële niet-ontvankelijkheid dient te leiden, aldus de officier van justitie.
De rechtbank verwerpt dit standpunt en overweegt hiertoe als volgt.
Naar aanleiding van een melding omtrent langdurig verblijf in het buitenland van verdachte en zijn echtgenote, tevens de medeverdachte, is omstreeks 19 augustus 2005 een verzoek aan het Internationale Bureau Fraudebestrijding (IBF) van het UWV verzonden om onderzoek te doen naar mogelijke bezittingen en/of vermogen van verdachte en zijn medeverdachte in hun land van herkomst, te weten Turkije.
Op 31 juli 2006 is het resultaat van het onderzoek door het IBF naar de sector Werk en Inkomen van de gemeente Zaanstad gezonden. Uit dit onderzoek zou zijn gebleken dat de verdachten in Turkije meerdere percelen en huizen bezitten. De waarde van het onroerend goed zou zijn getaxeerd op € 76.393,00. Op basis van de resultaten van dit (voor)onderzoek is het vermoeden gerezen van mogelijke uitkeringsfraude — nu het onroerend goed in Turkije in Nederland door de verdachte en zijn medeverdachte niet aan de sociale dienst zou zijn opgegeven — waarna de sociale recherche een (nader) onderzoek heeft ingesteld. Aan het Openbaar Ministerie is in het laatste kwartaal van 2006 gevraagd om een rechtshulpverzoek aan Turkije te richten, in verband met het gebruik in een strafrechtelijke procedure van de resultaten van het onderzoek door het IBF, waaraan het Openbaar Ministerie gevolg heeft gegeven. Turkije heeft ook op het rechtshulpverzoek gereageerd. Nadien heeft het Openbaar Ministerie nogmaals een rechtshulpverzoek willen richten aan Turkije, maar dat is uiteindelijk — op advies van het Ministerie van Justitie en/of dat van Buitenlandse Zaken — niet gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat het/de verzoek(en) om rechtshulp aan Turkije is/zijn aan te merken als (een) da(a)d(en) van vervolging zoals bedoeld in artikel 72, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent, dat de verjaringstermijn van twaalf jaren tijdig is gestuit, zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging ter zake van feit 1 voor zover dit het Inlichtingenformulier van 11 februari 1998 betreft.
Ook overigens acht de rechtbank het Openbaar Ministerie ontvankelijk in zijn vervolging en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft — afgezien van haar standpunt omtrent de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie — gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1.
Verdachte en zijn medeverdachte, zijn echtgenote [medeverdachte], hebben in de periode van 1 juli 1994 tot 1 juli 2006 — met enkele tussenpozen — een bijstandsuitkering van de gemeente Zaanstad genoten in het kader van (achtereenvolgens) de Algemene Bijstandswet, de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand, naar de norm voor gehuwden. Uit onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van de gemeente Zaanstad is gebleken dat verdachten in deze periode in Zaandam, gemeente Zaanstad, stonden ingeschreven.2.
Om in aanmerking te komen voor een uitkering krachtens genoemde wetten, moesten verdachte en zijn medeverdachte in eerste instantie een zogenaamd inlichtingenformulier invullen, ondertekenen en inleveren bij de sector Sociale Zaken van die gemeente. Tevens moesten zij één à tweemaal per jaar een zogenaamd heronderzoekformulier bijstand invullen, ondertekenen en inleveren en, maandelijks, een zogenaamd rechtmatigheidsformulier. Deze formulieren zijn van belang voor het recht op en de hoogte van de uitkering en zijn bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen.3.
In zowel het Inlichtingenformulier Heronderzoek d.d. 11 februari 1998 als het Inlichtingenformulier Heronderzoek d.d. 29 juni 1999 (beide van de Dienst Welzijn, Sector Sociale Zaken) hebben verdachten opgegeven geen onroerend goed (in Nederland of in het buitenland) te bezitten. Beide formulieren zijn zowel door verdachte als door medeverdachte ondertekend.4.
Naast het invullen van bovengenoemde formulieren waren verdachte en zijn medeverdachte op grond van (achtereenvolgens) artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand verplicht om van al datgene wat van belang was voor de verlening van bijstand of de voorzetting van verleende bijstand onverwijld melding te maken. Het gaat hier om de algemene inlichtingenplicht. Verdachten hebben noch op de door hen ingevulde formulieren, noch op andere wijze aan de sector Sociale Zaken van de gemeente Zaanstad kenbaar gemaakt dat zij over vermogen in de vorm van onroerend goed in Turkije, zoals hieronder vermeld, beschikten.5.
Op 19 augustus 2005 is een verzoek naar het IBF van het UWV gezonden om onderzoek te doen naar mogelijke bezittingen en/of vermogen van verdachten in hun land van herkomst, te weten Turkije.6. Uit dit onderzoek is gebleken dat verdachten in Turkije meerdere percelen grond en huizen bezitten.7.
Sinds 2 juli 1987 staan op naam van verdachte twee percelen grond in de provincie Trabzon, gemeente Çaykara, dorp Marasli.8. Sinds 25 oktober 1988 staat op naam van medeverdachte een appartementsgebouw met vier verdiepingen en een bedrijfsruimte, bestaande uit vier appartementen, in de provincie Trabzon, gemeente Merkez, deelgemeente Pelitli.9.
Naar aanleiding van bovenstaande feiten en omstandigheden is door [naam], teamleider van de Dienst Publiek, Werk en Inkomen van de gemeente Zaanstad, aangifte gedaan ter zake van vermeende sociale zekerheidsfraude gepleegd door verdachte en medeverdachte. Indien de eigendommen door verdachten zouden zijn opgegeven, zou geen dan wel een lagere uitkering zijn verstrekt.10.
Op 17 december 2009 heeft verdachte ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd. Verdachte heeft bevestigd dat hij in de periode van 1 juli 1994 tot en met 1 juli 2006 een bijstandsuitkering heeft genoten. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de ingeleverde inlichtingen-, heronderzoeks- en rechtmatigheidsformulieren herkent en dat een van de daarop zichtbare handtekeningen de zijne is. Verdachte heeft over het invullen van de formulieren verklaard dat dit steeds thuis, in Zaandam, gebeurde en dat, vanwege de taalbarrière, de eerste keer een vriend het formulier heeft ingevuld, dat hij daar toen een kopie van heeft gemaakt en dat hij de volgende keren steeds deze kopie heeft overgenomen. Uit het verhoor van verdachte blijkt dat hij heeft begrepen dat het invullen van voornoemde formulieren van belang was voor het recht op de bijstandsuitkering en de berekening van de hoogte daarvan. Voorts heeft verdachte verklaard dat zowel hij als zijn vrouw onroerend goed van hun ouders hebben geërfd. Verdachte heeft twee stukken grond in Turkije.11.
Evenals verdachte heeft ook medeverdachte [medeverdachte] op 17 december 2009 ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd. Medeverdachte heeft verklaard dat zij in de periode van 1 juli 1994 tot en met 1 juli 2006 een bijstandsuitkering heeft genoten. Voorts heeft medeverdachte verklaard dat zij een van de ingeleverde inlichtingen-, heronderzoeks- en rechtmatigheidsformulieren herkent alsmede haar daarop geplaatste handtekening. Voorts heeft medeverdachte verklaard dat zij in Turkije woningen op haar naam heeft staan.12.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft [naam getuige], de zoon van verdachten, een getuigenverklaring afgelegd. De getuige heeft verklaard, dat zijn vader twee percelen grond in Turkije heeft geërfd, dat deze percelen op naam van zijn vader staan en dat zijn vader van dit alles op de hoogte was. Voorts heeft de getuige verklaard, dat zijn moeder in Turkije een appartementencomplex op haar naam heeft staan en dat ook zij hiervan op de hoogte was. Zij had dit van haar ouders geërfd.13.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn medeverdachte nimmer op één van de inlichtingen-, heronderzoeks- en rechtmatigsheidsformulieren, dan wel via de algemene inlichtingenplicht, aan (kort gezegd) de gemeentelijke sociale dienst, hebben aangegeven dat zij onroerend goed in Turkije in hun bezit hadden. Dit terwijl verdachte sinds 2 juli 1987 twee percelen grond op zijn naam heeft staan en zijn vrouw sinds 25 oktober 1988 een appartementsgebouw met vier verdiepingen bestaande uit vier appartementen en een bedrijfsruimte.
Aldus hebben verdachte en zijn medeverdachte zich in de periode vanaf 1 juli 2000 — zijnde de datum waarop de na te noemen bepaling in werking is getreden — meermalen schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
In de periode hieraan voorafgaand is sprake geweest van valsheid in geschrift. Uit het verhoor van verdachte blijkt dat hij zich ervan bewust is geweest dat het invullen van voornoemde formulieren van belang was voor het recht op de bijstandsuitkering en de berekening van de hoogte daarvan. Tegen deze achtergrond bezien heeft verdachte, door de formulieren in te vullen op een wijze als hij heeft gedaan, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de door hem ingevulde formulieren gegevens zouden bevatten die in strijd met de waarheid en daarom vals zouden zijn. Verdachte heeft die kans, gelet op zijn handelen, kennelijk bewust aanvaard en op de koop toegenomen. Voorts heeft verdachte de formulieren bij de gemeentelijke sociale dienst ingeleverd, met het oogmerk ze voor echt, conform de waarheid, door te laten gaan.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1:
hij op 11 februari 1998 en op 29 juni 1999, te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte], telkens een geschrift, te weten
- —
een Inlichtingenformulier Heronderzoek van de Dienst Welzijn van de Sector Sociale Zaken van de Gemeente Zaanstad d.d. 11-02-1998 en 29-06-1999,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en die ander, toen en daar telkens valselijk —immers opzettelijk in strijd met de waarheid— op voornoemde formulieren desgevraagd niet vermeld —zakelijk weergegeven—, dat hij, verdachte, en die ander, in de periode waarop die formulieren betrekking hadden, in het bezit waren van vermogen, te weten onroerend goed in Turkije, bestaande uit
- —
vier appartementen en een werkplaats in de Provincie Trabzon, in de gemeente Pelitli, en
- —
twee percelen grond in de Provincie Trabzon, in de gemeente Caykara en in het dorp Marasli,
en hebben hij, verdachte en die ander, die formulieren met hun namen en handtekeningen ondertekend, zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Feit 2:
hij in de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte], telkens in strijd met een hem en die ander bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, meermalen opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst Zaanstad, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en die ander wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet of Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers hebben hij, verdachte, en die ander (in die periode en op die plaats) op generlei wijze aan voornoemde Dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte, en die ander onroerend goed in Turkije in eigendom hadden, te weten
- —
vier appartementen en een werkplaats in de Provincie Trabzon, in de gemeente Pelitli, en
- —
twee percelen grond in de Provincie Trabzon, in de gemeente Caykara en in het dorp Marasli.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Feit 1:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Medeplegen van het in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming of de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn echtgenote langdurig en stelselmatig schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude door het valselijk opmaken van formulieren en het nalaten de benodigde gegevens aan de sociale dienst te verstrekken, te weten het bezit van onroerend goed in Turkije, zodat hij en zijn echtgenote de gemeenschap hebben benadeeld. Tegen dergelijk misbruik van gemeenschapsgeld dient krachtig opgetreden te worden.
De bijstandsuitkering is een sociale voorziening die rechthebbenden een bestaansminimum moet verschaffen, waarmee in de kosten voor direct levensonderhoud kan worden voorzien. De bijstand moet voorts worden aangemerkt als laatste voorziening in het thans vigerende stelsel van sociale zekerheid en dient slechts te worden toegekend aan diegenen die niet in staat zijn om zelfstandig voor de minimumkosten van het bestaan zorg te dragen.
Op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, waarbij de rechtbank ook met name let op de hoogte van het nadeel (ruim € 66.000,=) en de lange periode waarover deze benadeling heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat slechts een deels ook onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking komt.
Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat oplegging van een geldboete en/of een werkstraf, gezien de financiële draagkracht van verdachte en zijn medische situatie, niet in aanmerking komt en dat niet volstaan kan worden met alleen een voorwaardelijke straf.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn gevorderde leeftijd, zijn — afgezien van één transactie in de jaren tachtig — blanco strafblad en zijn medische gesteldheid. De rechtbank ziet hierin aanleiding enigszins af te wijken van de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er van wordt weerhouden om voor het einde van de proeftijd opnieuw strafbare feiten te begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWEE (2) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee (2) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mrs. M. Daalmeijer en A. Stefels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑08‑2010
Het proces-verbaal van relaas Sociale Recherche gemeente Zaanstad d.d. 12 februari 2010 (dossierpagina 3).
Het proces-verbaal van relaas Sociale Recherche gemeente Zaanstad d.d. 12 februari 2010 (dossierpagina 4).
Schriftelijke bescheiden, te weten de Inlichtingenformulieren Heronderzoek d.d. 11-02-1998 en d.d. 29-06-1999 (dossierpagina 12–17 en 18–23).
Het proces-verbaal van relaas Sociale Recherche gemeente Zaanstad d.d. 12 februari 2010 (dossierpagina 5).
Het proces-verbaal van relaas Sociale Recherche gemeente Zaanstad d.d. 12 februari 2010 (dossierpagina 1–2).
Schriftelijk bescheid, te weten het Rapport van het Internationale Bureau Fraudebestrijding (met bijlagen) d.d. 19 juni 2006 (dossierpagina 49–81).
Schriftelijk bescheid, te weten het Rapport van het Internationale Bureau Fraudebestrijding (met bijlagen) d.d. 19 juni 2006 (dossierpagina 55–56).
Schriftelijk bescheid, te weten het Rapport van het Internationale Bureau Fraudebestrijding (met bijlagen) d.d. 19 juni 2006 (dossierpagina 59–62).
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2009 (dossierpagina 95–96).
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 december 2009 (dossierpagina 87–91). Zie voor de datum van dit proces-verbaal het aanvullend proces-verbaal d.d. 31 mei 2010.
Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 19 december 2009 (dossierpagina 92–94).
De verklaring van de getuige [zoon van verdachten] afgelegd ter terechtzitting van 21 juli 2010.