Hof 's-Hertogenbosch, 10-08-2010, nr. HV 200.062.810/01 2
ECLI:NL:GHSHE:2010:BN5541
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
10-08-2010
- Zaaknummer
HV 200.062.810/01 2
- LJN
BN5541
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BN5541, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑08‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 29b, lid 5 Wet op de Jeugdzorg; de voor machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg vereiste instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper, die de minderjarige kort te voren heeft onderzocht, is te rekenen tot de wettelijke waarborgen, waarmee deze vrijheidsontneming is omgeven. In casu ontbrak deze instemming, omdat de minderjarige vermist was. Anders dan bij een spoedmachtiging tot plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg (art. 29c Wet op de Jeugdzorg), kan de machtiging op grond van art. 29b Wet op de Jeugdzorg niet zonder deze instemmingsverklaring niet worden verleend.
Partij(en)
HV 200.062.810/01 2
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 10 augustus 2010
Zaaknummer: HV 200.062.810/01
Zaaknummer eerste aanleg: 208596 / JE RK 10-497MZ14
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Z.M. Alaca,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 april 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 april 2010, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot plaatsing af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 mei 2010, heeft de stichting verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juli 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de moeder, bijgestaan door mr. Alaca;
- -
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de stichting), namens Stichting Bureau Jeugdzorg. vertegenwoordigd door mevrouw C. van Swaal en mevrouw M.M.H.E. van Looijen.
2.3.1.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige zoon] en de Raad voor de Kinderbescherming zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 april 2010;
- -
het plan van aanpak afkomstig van de stichting, ingekomen ter griffie op 23 april 2010.
3. De beoordeling
3.1.
Op [geboortedatum] 1994 is in Irak geboren: [minderjarige zoon] (hierna te noemen: [minderjarige zoon]). Hij is het kind van de heer [Y.] en de moeder.
3.2.
[minderjarige zoon] staat sinds 29 augustus 2005 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 29 augustus 2010.
[minderjarige zoon] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 16 oktober 2009 uit huis geplaatst binnen de gesloten jeugdzorg. Hij is sindsdien verschillende malen weggelopen. [minderjarige zoon] is momenteel vermist.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank een machtiging verleend aan de stichting om [minderjarige zoon] met ingang van 16 april 2010 tot uiterlijk 29 augustus 2010 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs gesloten.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft miskend dat het feit dat de minderjarige feitelijk niet onderzocht kan worden door een gedragswetenschapper, omdat de minderjarige officieel vermist is, niet de conclusie kan dragen dat de huidige verklaring van de gedragswetenschapper voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Op grond van artikel 29b, leden 3 en 5 van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) is voor een machtiging gesloten plaatsing vereist dat een gedragsdeskundige die de minderjarige kort tevoren heeft onderzocht, verklaart dat gesloten jeugdzorg voor deze minderjarige noodzakelijk is. De minderjarige is spoorloos en derhalve niet onderzocht.
Een machtiging voor opname in een gesloten inrichting kan zonder instemming van een gedragswetenschapper slechts worden verleend bij een verzoek om een voorlopige machtiging op grond van artikel 29c Wjz. In casu is echter geen sprake van een verzoek voor een voorlopige machtiging. De rechtbank heeft in strijd met de wet gehandeld door de machtiging te verlenen.
3.6.
De stichting voert - kort samengevat - aan dat ten aanzien van [minderjarige zoon] gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. De reden dat [minderjarige zoon] niet kort tevoren onderzocht kon worden door een gedragswetenschapper, is vanwege het feit dat [minderjarige zoon] officieel vermist was. Op het moment dat hij terecht zou zijn, zou hij direct geplaatst moeten worden omdat de kans anders aanzienlijk groot was dat hij opnieuw zal verdwijnen.
[minderjarige zoon] is op 8 april 2010 aangehouden door de politie te [vestigingsplaats] en is hij op 9 april 2010 gesloten geplaatst bij Almata te [vestigingsplaats]. Hij verleef tot 26 juni 2010 in een gesloten setting, maar is op die datum weggelopen en wordt sindsdien wederom vermist.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Gelet op artikel 29b Wjz staat ter beoordeling de vraag of er bij [minderjarige zoon] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige zoon] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
3.7.2.
Ingevolge artikel 29b lid 4 Wjz kan een machtiging bovendien slechts worden verleend indien de betrokken stichting een indicatiebesluit heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat sprake is van de hiervoor bedoelde ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen. De verklaring behoeft op grond van artikel 29b lid 5 Wjz de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.7.3.
Vrijheidsontneming als gevolg van een machtiging ex artikel 29b Wjz, maakt een ernstige inbreuk op het leven van een minderjarige. De vereiste instemming van een gedragswetenschapper is te rekenen tot de waarborgen waarmee vrijheidsontneming in de vorm van opneming in gesloten jeugdzorg is omgeven en maakt rechterlijke toetsing van deze maatregel mogelijk. Het is op grond daarvan dat deze bepaling strikt moet worden toegepast.
3.7.4.
Het dossier bevat een verklaring van de stichting van 3 maart 2010 dat gesloten jeugdzorg noodzakelijk is, alsmede een indicatiebesluit van 16 maart 2010. Een verklaring van een gedragswetenschapper die [minderjarige zoon] kort tevoren heeft onderzocht ontbreekt evenwel. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 1 oktober 2009, aangetroffen in het dossier, heeft geen betrekking op de verklaring van de stichting van 3 maart 2010 en het daarop gegronde onderhavige verzoek. De stichting heeft niet weersproken dat onderzoek kort tevoren niet heeft plaatsgevonden en dat dientengevolge een instemmingsverklaring die voldoet aan de vereisten van artikel 29b lid 5 Wjz ontbreekt, maar heeft enkel gesteld dat onderzoek door een gedragswetenschapper kort tevoren niet mogelijk was omdat [minderjarige zoon] vermist was.
3.7.5.
De wet voorziet voor een dergelijke situatie in een andere mogelijkheid; de stichting kon/kan ingevolge artikel 29c Wjz een voorlopige machtiging tot plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg verzoeken. Bij een dergelijk verzoek is een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper die de minderjarige kort tevoren heeft onderzocht niet vereist, indien onderzoek feitelijk onmogelijk is.
3.7.6.
Ten overvloede overweegt het hof dat het onduidelijk is waarom de stichting [minderjarige zoon], in de tijd dat hij geplaatst was bij Almata (van 9 april 2010 tot 26 juni 2010), niet alsnog heeft laten onderzoeken door een gedragswetenschapper. Het had, naar het oordeel van het hof, voor de hand gelegen [minderjarige zoon] na plaatsing onverwijld te laten onderzoeken.
3.7.7.
Het hof overweegt dat, gelet op hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht, niet aan de wettelijke criteria voor uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is voldaan.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de stichting alsnog dient te worden afgewezen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 april 2010;
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de stichting.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Renckens, Milar en Schyns en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2010.