ABRvS, 19-10-2011, nr. 201102480/1/H1
ECLI:NL:RVS:2011:BT8587
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-10-2011
- Zaaknummer
201102480/1/H1
- LJN
BT8587
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BT8587, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑10‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college aan Dima B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een appartementencomplex met parkeerkelder op het perceel Willibrorduslaan 134 te Waalre.
Partij(en)
201102480/1/H1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dima Nederland B.V., gevestigd te Eindhoven,
2. het college van burgemeester en wethouders van Waalre,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 januari 2011 in zaak nr. 09/1839 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college aan Dima B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een appartementencomplex met parkeerkelder op het perceel Willibrorduslaan 134 te Waalre.
Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 22 april 2008 gehandhaafd onder aanpassing van de motivering daarvan.
Bij uitspraak van 13 januari 2011, verzonden op 18 januari 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 april 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Dima B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2011, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 21 maart 2011. Dima B.V. heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 22 maart 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2011, waar Dima B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Brüll, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door drs. K.P.J. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [wederpartij], bijgestaan door mr. D. van Tilborg, advocaat te Breda, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
De hoger beroepen zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat voor het bouwplan niet met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling kan worden verleend.
2.2.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Waalre-dorp, eerste herziening" rusten op het gedeelte van het perceel waar het te realiseren bouwplan is gesitueerd de bestemmingen "Woondoeleinden", "Tuin I"en "Tuin II". Het bouwplan is in strijd met de bestemmingen "Tuin I" en "Tuin II", alsmede met de bij de bestemming "Woondoeleinden" behorende bebouwingsvoorschriften, omdat het bouwplan de maximale goothoogte van 6 meter overschrijdt. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.3.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover thans van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.4.
Ten tijde van het besluit van 22 april 2008 gold de door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluit van 16 mei 2006 vastgestelde, en in het provinciaal blad van Noord-Brabant 2006, nr. 75, gepubliceerde, regeling "Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO Provincie Noord-Brabant 2006". Volgens categorie I van deze regeling kan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling worden verleend indien er geen sprake is van strijd met het provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid.
2.5.
Het college en Dima B.V. betogen dat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat het bouwplan deels binnen de Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS) is gelegen en derhalve evenzeer ten onrechte heeft overwogen dat geen vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO kan worden verleend, omdat het bouwplan in strijd is met het provinciale beleid. Hiertoe voeren zij aan dat in de ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplannen "Waalre-dorp, eerste herziening" en "Buitengebied 1997" een nadere begrenzing van de GHS is opgenomen, die begrenzing bepalend is en dat daarvan uitgaande het bouwplan buiten de GHS ligt.
2.5.1.
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het ten tijde van belang geldende provinciaal ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de Interimstructuurvisie "Brabant in ontwikkeling" (hierna: de interimstructuurvisie), is gericht op het voorkomen van een toename van verstedelijking in de GHS. Niet in geschil is dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, het bouwen van een appartementencomplex met parkeerkelder binnen de GHS, in strijd is met dit beleid.
2.5.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de begrenzing van de GHS, zoals deze is neergelegd in de interimstructuurvisie, niet afwijkt van die in het Streekplan 2002 "Brabant in Balans", dat ten tijde van het besluit van 22 april 2008 het geldende provinciaal ruimtelijk beleid was.
2.5.3.
Teneinde vrijstelling te kunnen verlenen met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, diende het college vast te stellen of wordt voldaan aan de voorwaarden die aan toepassing van dat artikel zijn verbonden.
2.5.4.
Op basis van de detailkaart, behorend bij de interimstructuurvisie en de luchtfoto van het perceel waarop over de oorspronkelijke bebouwing de contouren van het bouwplan zijn geprojecteerd, kan de precieze ligging van de GHS-begrenzing niet worden vastgesteld. Anders dan het college en Dima betogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de begrenzing van de GHS in de ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplannen geen nadere uitwerking kan zijn van de globale begrenzing in de interimstructuurvisie, omdat die bestemmingsplannen ouder zijn dan de detailkaart behorend bij het streekplan Noord-Brabant 2002 "Brabant in Balans". Ter zitting is bij vergelijking van de kaart "Elementen van de ruimtelijke hoofdstructuur, plankaart 2", behorend bij het streekplan 2002 "Brabant in Balans" met de gelijknamige kaart behorend bij het streekplan uit 1992, gebleken dat, gezien de grote schaal die bij beide is toegepast, de omstandigheid dat de kaart uit 2002 is gewijzigd ten opzichte van die uit 1992 en de verschillen in de aanduiding van de functies, in tegenstelling tot hetgeen het college en Dima B.V. stellen van identieke of vrijwel identieke kaarten geen sprake is. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of de begrenzing van de GHS ter plaatse van het perceel op beide kaarten hetzelfde is. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat de ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplannen geen nadere uitwerking kunnen behelzen van de in de interimstructuurvisie neergelegde begrenzing. Nu zodanige uitwerking ontbreekt en ook anderszins geen gegevens zijn verstrekt waaruit blijkt van een nadere detaillering van het verloop van de grens van de GHS ter hoogte van het perceel, moet er gelet op voormelde plankaart 2 en de omtrent de situering van het bouwplan voorhanden zijnde stukken van worden uitgegaan dat het bouwplan, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, deels binnen de GMS ligt.
Het betoog faalt.
2.6.
De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
357-593.