Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 116 [Teruggave. Afstand]
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2017
- Bronpublicatie:
08-03-2017, Stb. 2017, 90 (uitgifte: 16-03-2017, kamerstukken: 34236)
- Inwerkingtreding
01-04-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-03-2017, Stb. 2017, 128 (uitgifte: 31-03-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
De hulpofficier van justitie of de officier van justitie die op grond van artikel 94, derde lid, in kennis is gesteld van de kennisgeving van inbeslagneming, beslist over het voortduren van het beslag in het belang van de strafvordering. Indien dit belang niet of niet meer aanwezig is, beëindigt hij het beslag en doet hij het voorwerp onverwijld teruggeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen. De hulpofficier van justitie pleegt desgeraden overleg met de officier van justitie voordat hij de beslissing neemt.
2.
Indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie:
- a.
het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt;
- b.
gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven, indien teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is;
- c.
in geval degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen verklaart dat het hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
3.
Wordt een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet afgelegd, dan kan het openbaar ministerie de beslissing onder a of b alsnog nemen, indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen tot zodanige beslissing, daarover heeft beklaagd of het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard. Op het beklag is Titel IX van het Vierde Boek van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet wordt afgelegd en het openbaar ministerie voornemens is het voorwerp terug te geven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, is het bevoegd het voorwerp reeds aanstonds, in afwachting van de mogelijkheid tot teruggave, aan deze in bewaring te geven, indien degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen, dit kennelijk door middel van een strafbaar feit aan die rechthebbende heeft onttrokken of onttrokken hield. Degene aan wie het voorwerp is afgegeven, is in dat geval bevoegd het voorwerp te gebruiken.
5.
Indien het openbaar ministerie overeenkomstig het tweede of vierde lid of de rechtbank overeenkomstig artikel 353, tweede lid, de bewaring van het voorwerp heeft gelast, doet het openbaar ministerie dit voorwerp na het bekend worden van de rechthebbende aan deze teruggeven.
6.
De in dit artikel bedoelde beslissingen laten ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.